Besluit van 4 juni 2012 tot vaststelling van de tijdstippen genoemd in de artikelen 3.6b en 3.6c van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het vervallen van deze artikelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 mei 2012, nr. KO/2012/8207;

Gelet op artikel 3.6b, zesde lid, en 3.6c, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De tijdstippen, bedoeld in artikel 3.6b, zesde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen waarop de leden van genoemd artikel vervallen, zijn ten aanzien van:

    • a. het derde lid van genoemd artikel: 14 juni 2012 of, indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 14 juni 2012, de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad;

    • b. het tweede en vierde lid van genoemd artikel: 1 oktober 2012;

    • c. het eerste, vijfde en zesde lid van genoemd artikel: 1 januari 2013.

  • 2. Het tijdstip, bedoeld in artikel 3.6c, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, is 1 januari 2013.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 juni 2012

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Uitgegeven de twaalfde juni 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

De mogelijkheid voor gastouders om op verschillende adressen kinderopvang te bieden is door de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met betrekking tot de één-locatie-eis en de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag voor ouders over het kalenderjaar (Stb. 2011, 497) met ingang van 1 januari 2010 (met terugwerkende kracht) opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna Wko).

Omdat het ten tijde van de bovengenoemde inwerkingtreding technisch niet mogelijk was om in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk (LRKP) meer dan één locatie (hierna ook aangeduid als voorziening) per gastouder te registreren, was aanpassing van dat systeem nodig. De verwachting was dat de aanpassing van het LRKP en de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen de nodige tijd zou vergen en waarschijnlijk op zijn vroegst in 2012 mogelijk zou zijn.

Daarom werd in de Wko voorzien in overgangsbepalingen, die zijn opgenomen in de artikelen 3.6a, 3.6b en 3.6c. van de Wko.

Artikel 3.6a van de Wko ziet op berekeningsjaar 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2016.

De artikelen 3.6b en 3.6c zien op de periode ná 2010 gedurende welke de mogelijkheid om meer dan één locatie per gastouder te registreren nog niet bestond, omdat het LRKP daarop nog niet was ingericht.

Inmiddels zijn de nodige technische aanpassingen gerealiseerd en vanaf 14 juni 2012, de beoogde releasedatum van het aangepaste register, zal het mogelijk zijn om alle locaties waarop een gastouder opvang aanbiedt op te nemen in het LRKP.

Vervallen artikel 3.6b, derde lid, van de Wko

Het derde lid moet vervallen vanaf het moment dat het technisch mogelijk is om meer locaties te registreren.

Immers, het derde lid ziet op de situatie dat een ingeschreven gastouder tevens op het eigen woonadres opvang gaat bieden en daarom het geregistreerde opvangadres dient te wijzigen. Na 14 juni 2012 is een dergelijke wijziging niet meer aan de orde, maar wordt het eigen woonadres van de gastouder als een afzonderlijke voorziening voor gastouderopvang naast de reeds geregistreerde voorziening voor gastouderopvang (op het woonadres van een vraagouder) van deze gastouder in het LRKP opgenomen. Vanaf 14 juni 2012 wordt deze situatie dus niet meer beschouwd als een wijziging in de gegevens als bedoeld in artikel 1.47, eerste lid, van de Wko.

Vervallen artikel 3.6b, tweede en vierde lid, van de Wko

Het is noodzakelijk dat alle bestaande locaties waar gastouders kinderopvang aanbieden in het LRKP worden opgenomen, ook wanneer opvang al vóór 14 juni 2012 op die locaties plaats vond. Er moet dus een «inhaaloperatie» plaatsvinden. Daarom kan het tijdstip waarop de inschrijving van meer locaties per gastouder mogelijk wordt (14 juni 2012), niet samenvallen met het tijdstip waarop de inschrijving van alle locaties van een gastouder verplicht wordt (1 oktober 2012).

Om gastouderbureaus (en gastouders) in de gelegenheid te stellen de gegevens over de nog niet geregistreerde locaties van geregistreerde gastouders tijdig door te geven aan de gemeenten, zodat de gemeenten deze tijdig in het LRKP kunnen opnemen, is ervoor gekozen de overgangsbepaling van het tweede en vierde lid van artikel 3.6b met ingang van 1 oktober 2012 (en dus niet per 14 juni 2012) te laten vervallen.

Het tweede lid van artikel 3.6b ziet op de situatie dat er bij de aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, van de Wko al sprake was van meer dan één locatie en bepaalt welke van die locaties dan in het LRKP geregistreerd moet worden. Met het vervallen van het tweede lid met ingang van 1 oktober 2012 moeten al die locaties alsnog geregistreerd zijn.

Het vierde lid van artikel 3.6b vervalt eveneens per 1 oktober 2012. Dat betekent dat voor voorzieningen voor gastouderopvang die op grond van het eerste lid van artikel 3.6b zijn gelijkgesteld (onder de voorwaarden dat de gastouder al met één voorziening geregistreerd is en deze voorziening voor gastouderopvang voldoet aan de artikelen 1.49 tot en met 1.60a van de Wko) vanaf 1 oktober 2012 weer de artikelen 1.45 tot en met 1.47a van de Wko van toepassing zijn. Voor het in exploitatie nemen van een dergelijke voorziening voor gastouderopvang geldt vanaf 1 oktober 2012 dus de reguliere aanvraagprocedure.

Het opnemen van de nog ontbrekende opvangadressen van geregistreerde gastouders wordt dus tot 1 oktober 2012 niet behandeld als een nieuwe aanvraag. Deze voorzieningen voor gastouderopvang zijn immers al rechtmatig in exploitatie, zodat daarvoor tot 1 oktober 2012 ook niet de procedure van artikel 1.45 en 1.46 van de Wko hoeft te worden gevolgd. Dat betekent dat er geen onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 van de Wko plaatsvindt.

Het opnemen van deze opvangadressen wordt in deze overgangssituatie tot 1 oktober 2012 evenmin geacht een wijziging te zijn in de gegevens van een bestaande registratie op grond van artikel 1.47 van de Wko.

Om de «inhaaloperatie» zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, zal op de website van www.rijksoverheid.nl een formulier beschikbaar worden gesteld dat door gastouderbureaus gebruikt kan worden om de nog niet geregistreerde opvangadressen van geregistreerde gastouders door te geven aan een gemeente. Het gaat in totaal landelijk gezien naar schatting om 3000 adressen.

Vervallen artikel 3.6b, eerste, vijfde en zesde lid, van de Wko

Voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag is op grond van artikel 1.5 van de Wko vereist dat gebruik wordt gemaakt van een in het LRKP geregistreerde voorziening. Ook moet de vraagouder op grond van artikel 1.10 van de Wko het unieke nummer van de voorziening, bedoeld in artikel 1.47a, derde lid, van de Wko, aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekken. Wanneer de locatie en dat nummer wijzigt, is een vraagouder gehouden dat gewijzigde nummer met locatie door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Ervan uitgaande dat de nog ontbrekende adressen in het LRKP worden opgenomen in de periode van 14 juni tot 1 oktober 2012, moeten de vraagouders vervolgens voldoende in de gelegenheid worden gesteld om de gewijzigde gegevens in het LRKP, zoals het unieke nummer, door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarom vervalt artikel 3.6b, eerste lid, van de Wko pas met ingang van 1 januari 2013.

Het vijfde lid van artikel 3.6b vervalt eveneens met ingang van artikel 1 januari 2013, omdat dan voor elke geregistreerde voorziening het unieke nummer moet zijn afgegeven en bekend moet zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen.

Het zesde lid bevat de grondslag voor het onderhavige besluit en vervalt daarom eveneens met ingang van 1 januari 2013.

Vervallen artikel 3.6c van de Wko

Artikel 3.6c vervalt met ingang van 1 januari 2013, omdat op dat moment ook artikel 3.6b, eerste lid, vervalt en er derhalve geen sprake meer is van gelijkgestelde voorzieningen voor gastouderopvang.

Uitvoering

De «inhaaloperatie» vraagt een gezamenlijke inspanning van gastouderbureaus, gastouders en gemeenten om er voor te zorgen dat uiterlijk op 1 oktober 2012 alle bestaande locaties zijn aangemeld en dat deze aanmeldingen onverwijld worden ingevoerd in het LRKP.

Tevens vraagt het een inspanning van de vraagouders om ervoor te zorgen dat uiterlijk 1 januari 2013 de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd is over het juiste opvangadres met het bijbehorende unieke nummer, bedoeld in artikel 1.47a, derde lid, van de Wko. Gelet op het daarmee samenhangende recht op kinderopvangtoeslag, heeft de vraagouder er alle belang bij dat een nog niet in het LRKP geregistreerde voorziening alsnog daarin wordt opgenomen. Wanneer het feitelijke opvangadres nog niet in het LRKP staat, is de vraagouder voor een aanpassing afhankelijk van het gastouderbureau in samenwerking met de gemeente. Hij kan in dat geval het gastouderbureau verzoeken het formulier in te dienen zodat de gemeente het adres in het LRKP kan toevoegen.

De Belastingdienst/Toeslagen vraagt alle ouders die gebruik maken van een gastouder die met meer opvanglocaties in het LRKP komt te staan, om na te gaan of hun toeslag betrekking heeft op het juiste opvangadres. Indien dat niet het geval is, is de ouder gehouden om de toeslagaanvraag aan te passen.

Vaste verandermomenten

Voor de data die worden gehanteerd voor het vervallen van de hierboven genoemde bepalingen is voor zover mogelijk aangesloten bij de vaste verandermomenten. Aangezien het wenselijk is om zo snel als het technisch mogelijk is, de nog niet geregistreerde locaties op te nemen in het LRKP en tegelijkertijd de betrokken partijen in staat te stellen daar in te voorzien, is, zoals hiervoor is aangegeven ervoor gekozen ten aanzien van artikel 3.6b, tweede, derde en vierde lid af te wijken van de vaste verandermomenten van 1 januari en 1 juli. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de branche, GGD-Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Belastingdienst/Toeslagen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven