Besluit van 2 april 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de nadere implementatie van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU 2004, L 229)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 15 februari 2012, 2012-0000086432, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel 112 van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2012, no. W04.12.0047/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 26 maart 2012, nr. 2012-0000160415, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8.9 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, en die evenmin beschikt over een geldige verblijfskaart, worden alle faciliteiten verleend om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden kosteloos zo spoedig mogelijk afgegeven via een versnelde procedure.

B

Artikel 8.15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder b, wordt na «belangrijke redenen» ingevoegd: , zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding,.

2. In het vierde lid, onder d, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: , bijvoorbeeld wanneer een familielid tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld.

C

In artikel 8.17, tweede lid, onder b, wordt na «belangrijke redenen» ingevoegd: , zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding,.

D

Aan artikel 8.22, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt Onze Minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 2 april 2012

Beatrix

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers

Uitgegeven de zeventiende april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit dient ter (nadere) implementatie van de richtlijn vrij verkeer van personen (hierna: «de richtlijn»).1 Dit geschiedt door enkele beleidsregels uit de Vreemdelingencirculaire 2000 te verheffen tot algemeen verbindend voorschrift. Aangezien deze beleidsregels dienen ter implementatie van de richtlijn en instrumenten als circulaires en beleidsregels door het Hof van Justitie van de EU worden afgewezen als implementatiemiddelen, is opname in algemeen verbindende voorschriften vereist. Deze verheffing geschiedt door het voorliggende wijzigingsbesluit. Daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Een belangrijke uitspraak van het Hof van Justitie ten aanzien van beleidsregels is de TA Luft-zaak.2 Het feit dat de beleidsregel die daarin aan de orde was, geen onbetwistbare dwingende kracht had en bovendien geen derdenwerking, maakte deze ongeschikt als implementatiemaatregel. Het vereiste van onbetwistbare dwingende kracht is bevestigd in latere rechtspraak van het Hof van Justitie.3

Aangezien het voorliggende besluit een verheffing van beleidsregels tot algemeen verbindend voorschrift betreft, heeft het voorliggende besluit geen gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikel I, onderdeel A (artikel 8.9, tweede lid, Vb)

Voor EU-, EER- of Zwitserse onderdanen (hierna: EU- of EER-burgers) geldt geen inreisvisumplicht.4 Voor hun familieleden die zelf geen EU- of EER-burgers zijn, is de aanwezigheid van een inreisvisumplicht echter afhankelijk van de aanwijzing als visumplichtig land door Verordening (EG) nr. 539/2001,5 tenzij zij reeds beschikken over een verblijfskaart.6 De richtlijn kent een speciale procedure voor deze inreisvisumplicht bij derdelander-familieleden van EU- of EER-burgers: «De lidstaten verlenen deze personen alle faciliteiten om de nodige visa te verkrijgen. Deze visa worden zo spoedig mogelijk via een versnelde procedure kosteloos afgegeven.»7 Het nieuwe artikel 8.9, tweede lid, Vb vormt de woordelijke omzetting van deze richtlijnbepaling. Tot op heden waren deze procedureregels opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000,8 maar niet in algemeen verbindende voorschriften.

De versnelde procedures voor de verkrijging van een visum en de beslistermijnen zien er als volgt uit. Volgens artikel 23, eerste lid, van de Visumcode9 geldt voor normale visumaanvragen een beslistermijn van vijftien kalenderdagen na de datum van indiening. Deze termijn kan worden verlengd tot dertig dagen (tweede lid) dan wel in uitzonderlijke gevallen tot zestig dagen (derde lid). Voor aanvragen van gezinsleden (uit derde landen) van EU-burgers – aan wie de visa versneld moeten worden afgegeven – staat in het Handboek van de Europese Commissie de procedure nader beschreven: «Visa moeten op zo kort mogelijke termijn worden afgegeven op basis van een versnelde procedure, en de door de lidstaten ingestelde procedures (al dan niet met uitbesteding van diensten) moeten waarborgen dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen de rechten van een onderdaan van een derde land die gezinslid is van een EU-burger, en andere onderdanen van derde landen. De eerstgenoemde geniet een voorkeursbehandeling. De behandelingstijd voor een visumaanvraag door een onderdaan van een derde land die gezinslid is van een EU-burger, mag slechts in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen langer zijn dan 15 dagen.»10

In de praktijk wordt zo spoedig mogelijk beslist, binnen de 15 kalenderdagen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 8.15 Vb)

Artikel 8.15 Vb ziet op het (niet-)beëindigen van het verblijfsrecht van familieleden van EU- of EER-burgers. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de richtlijn vervalt hun verblijfsrecht in bepaalde situaties niet bij afwezigheid uit Nederland. Een van de situaties die deze richtlijnbepaling noemt is «één afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding». Met de voorliggende wijziging van artikel 8.15, eerste lid, onder b, Vb is ook dit deel van de richtlijnbepaling geïmplementeerd op het niveau van algemeen verbindend voorschrift. Tot op heden waren de voorbeelden genoemd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (B10/5.2.2).

De toevoeging van de situatie van huiselijk geweld aan artikel 8.15, vierde lid, Vb als reden voor behoud van verblijfsrecht, komt niet uit de Vreemdelingencirculaire 2000, maar is woordelijk ontleend aan artikel 13, tweede lid, onder c, van de richtlijn. Die richtlijnbepaling geeft gevallen waarin het verblijfsrecht behouden blijft bij specifieke personen- en familierechtelijke aangelegenheden.

Artikel I, onderdeel C (artikel 8.17, tweede lid, Vb)

Ingevolge artikel 16 van de richtlijn hebben EU- of EER-burgers en hun familieleden van buiten de EU of de EER een duurzaam verblijfsrecht in Nederland na een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland. Het ononderbroken karakter wordt niet beïnvloed door bepaalde situaties van tijdelijke afwezigheid uit Nederland (artikel 16, derde lid, van de richtlijn). Een van de situaties die deze richtlijnbepaling noemt is «één afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding». De voorbeelden waren tot op heden slechts genoemd in de Vreemdelingencirculaire (B10/2.5.3).

Artikel I, onderdeel D (artikel 8.22, eerste lid, Vb)

De waarborgen tegen verwijdering van het grondgebied om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de richtlijn, zijn integraal overgenomen in artikel 8.22. Tot op heden waren deze alleen in de Vreemdelingencirculaire 2000 genoemd (A5/6.2). Ten opzichte van de Nederlandse vertaling van artikel 28, eerste lid, van de richtlijn zijn de woorden «in het bijzonder» toegevoegd (vergelijk de Franse, Spaanse, Duitse en Griekse vertaling). De aan artikel 8.22 Vb toegevoegde tekst dekt de tekst van de richtlijn volledig.

Artikel II

Aangezien dit ontwerpbesluit implementatiewetgeving betreft zal het de dag na plaatsing in het Staatsblad in werking treden. Dit is gelet op aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving een gerechtvaardigde uitzondering op de toepassing van de systematiek van vaste verandermomenten of minimuminvoeringstermijnen.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU 2004, L 158, rectificatie PbEU 2004, L 229).

X Noot
2

HvJ EG 30 mei 1991, C-361/88 en C-59/89 (Commissie v. Duitsland (TA Luft)), Jur. 1991, p. I-2607, onder meer r.o. 20–21 onderscheidenlijk r.o. 23–24).

X Noot
3

Onder meer HvJ EG, 19 mei 1999, C-225/97 (Commissie tegen Frankrijk), Jur. 1999, p. I-3011, r.o. 37).

X Noot
4

Artikel 5, eerste lid, van de richtlijn, omgezet in artikel 8.8, eerste lid, Vb.

X Noot
5

Verordening (EG) Nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PbEG 2001, L 81).

X Noot
6

Artikel 5, tweede lid, tweede volzin, van de richtlijn, omgezet in artikel 8.9, eerste volzin, Vb.

X Noot
7

Artikel 5, tweede lid, derde en vierde volzin, van de richtlijn.

X Noot
8

Paragraaf A2/6.2.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000.

X Noot
9

Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PbEU 2009, L 243).

X Noot
10

Besluit van de Commissie van 19 maart 2010 tot vaststelling van een handleiding voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa, C(2010)1620 definitief.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven