Besluit van 7 december 2011 tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (uitbreiding geschillenbeslechting huurcommissie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 november 2011, nr. 2011-2000467829, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op de artikelen 7a, tweede lid, en 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 november 2011, nr. W04.11.0491/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 november 2011, nr. 2011-2000531228, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het bedrag van de aan de Staat verschuldigde vergoeding, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, wordt vastgesteld op € 100.

B

In de toelichting onder rubriek «3. Verwarming» van bijlage I, onderdeel A. Het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woonruimte vormt, vervallen de laatste twee volzinnen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 7 december 2011

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de twintigste december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

Bij de indiening van een verzoekschrift op grond van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) is een vergoeding aan de Staat verschuldigd. De vergoeding voor geschillen op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder (WOHV) wordt geregeld in artikel 7a van de Uhw.

Voor de beslechting van WOHV-geschillen is, met het oog op de kosten van de heffing van de vergoeding zelf, gekozen voor een vereenvoudigde vorm. In tegenstelling tot de huurprijsgeschillen is, voor een uitspraak van de huurcommissie in geschillen die voortvloeien uit de WOHV, alleen de verzoeker een vergoeding aan de Staat verschuldigd. Die vergoeding is ook verschuldigd indien de verzoeker in het gelijk wordt gesteld. Aangezien de verzoeker daardoor direct de vergoeding betaalt, wordt er geen voorschot op de vergoeding gevraagd.

De vrijstellingsregeling voor lage inkomens is van toepassing in het geval dat een natuurlijk persoon een geschil op grond van de WOHV aanhangig maakt.

Met dit wijzigingsbesluit wordt de hoogte van de vergoeding bepaald. De hoogte van de vergoeding is bepaald op € 100.

Het wijzigingsbesluit leidt niet tot een wijziging van de administratieve lasten voor burgers (huurders) en bedrijven (verhuurders). Dit wijzigingsbesluit heeft voorts geen gevolgen voor de rijksbegroting. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het overleg huurders verhuurder en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (uitbreiding geschillenbeslechting huurcommissie) (Kamerstukken II 2010/11, 32 586, nr. 3, p. 3–4).

Artikel I, onderdeel B

Per 1 juli 2011 is het besluit van 23 juni 2011 tot wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte (wijziging wijze van waardering van energieprestatie van woonruimte) in werking getreden. Abusievelijk zijn bij die wijziging in de toelichting onder rubriek «3. Verwarming» van bijlage I, onderdeel A. Het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woonruimte vormt, twee volzinnen blijven staan die behoorden bij de voor de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit bestaande rubriek «3. Verwarming» en dus geen betrekking hebben op de via dat wijzigingsbesluit opgenomen nieuwe rubriek. Dit wordt met deze wijziging rechtgezet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven