Besluit van 2 februari 2011 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ten aanzien van de risico-inventarisatie en -evaluatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 november 2010, nr. G&VW/AA/2010/21053;

Gelet op de artikelen 14, dertiende lid, en 16, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 december 2010, nr. W12.100505/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 januari 2011, nr. G&VW/AA/2010/26049,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 1.23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.24. Kennisneming risico-inventarisatie en -evaluatie

In afwijking van artikel 5, zesde lid, van de wet kan een gedetineerde, verpleegde of jeugdige kennisnemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, voor zover de orde of de veiligheid in de justitiële inrichting daardoor niet in gevaar wordt gebracht.

B

Artikel 2.14b wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het model, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet is getoetst door ten minste een deskundige die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, of door een bedrijfsarts als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet.

2. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het instrument, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet:

    • a. is opgesteld met betrokkenheid van werkgevers- en werknemersverenigingen op ten minste brancheniveau;

    • b. is getoetst door ten minste een deskundige die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, of een bedrijfsarts als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet;

    • c. is door de betrokken werkgevers- en werknemersverenigingen gezamenlijk aangemeld; en

    • d. heeft na aanmelding een geldingsduur van ten hoogste drie jaar.

3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. De werkgever houdt bij het gebruikmaken van het model of het instrument rekening met de specifieke omstandigheden in het bedrijf of de inrichting.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 23 december 2010 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van de risico-inventarisatie en -evaluatie en enkele technische wijzigingen in deze wet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 2011, 8) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 2 februari 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom

Uitgegeven de zeventiende februari 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit wijzigingsbesluit houdt verband met de Wet van 23 december 2010 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van de risico-inventarisatie en -evaluatie en enkele technische wijzigingen in deze wet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 2011, 8).

De belangrijkste wijzigingen vloeien voort uit de in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) gerealiseerde aanpassing van het toetsingsregime voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e).

De verplichting tot het vragen van deskundige bijstand bij het toetsen van de ri&e door een werkgever voor bedrijven met ten hoogste 25 werknemers bestond al sinds 1 januari 2007 niet meer wanneer een werkgever gebruik maakt van een model voor een ri&e dat is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van een daartoe bevoegd orgaan.

Door bovengenoemde wet geldt die verplichting ook niet meer wanneer een werkgever met ten hoogste 25 werknemers gebruik maakt van een zogenoemd instrument dat is aangemeld bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of een door de Minister aangewezen instelling.

Daarnaast is door bovengenoemde wet het zogenoemde inzagerecht met betrekking tot de ri&e weer in artikel 5 van de Arbowet opgenomen. Dat maakt ook een wijziging van het onderhavige besluit nodig, waardoor een eerder met ingang van 1 januari 2007 geschrapte bepaling die verband houdt met het nu weer opgenomen artikel 5, zesde lid, opnieuw wordt opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.24)

In verband met het opnemen van artikel 5, zesde lid, in de Arbowet (tot 1 januari 2007 opgenomen als artikel 5, vijfde lid, van de wet) is ook noodzakelijk het per diezelfde datum vervallen artikel 1.24 van het Arbobesluit weer op te nemen. Met artikel 1.24 wordt beoogd dat bepaalde in de ri&e van de justitiële inrichtingen voorkomende gegevens, waarvan kennisneming door gedetineerden, jeugdigen of verpleegden met het oog op de veiligheid in de justitiële inrichtingen niet gewenst is, buiten hun bereik te houden Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde technische gegevens met betrekking tot de beveiliging van de inrichting.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.14b, tweede, derde en vierde lid)

De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen houden verband met de aanpassing van het toetsingsregime in het kader van de ri&e die zijn vormgegeven in hiervoor genoemde wijzigingen van de Arbowet (zie Kamerstukken II 2009/10, 32 397, nr. 3, blz. 4).

Het tweede lid van artikel 2.14b van het besluit heeft betrekking op de al vóór bovengenoemde wetswijziging bestaande uitzondering op de verplichte bijstand, namelijk wanneer gebruik gemaakt wordt van een model voor een ri&e dat is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van een daartoe bevoegd orgaan. Het model heeft een onverplicht karakter.

De eisen die zijn opgenomen in artikel 2.14b, tweede lid, onderdeel a, van het Arbobesluit, kunnen door de genoemde wetswijziging vervallen, omdat die eisen zijn verplaatst naar artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1° van de wet. Er is voor gekozen deze elementen in de wet in plaats van in de algemene maatregel van bestuur op te nemen omdat het hoofdelementen van de uitzondering betreft en daardoor in de wettekst het verschil tussen model en instrument beter zichtbaar wordt gemaakt.

De eis dat het model ten minste getoetst moet zijn door een arbokerndeskundige blijft in het tweede lid van artikel 2.14b van het Arbobesluit staan.

Het derde lid heeft betrekking op de door de wetswijziging geïntroduceerde uitzondering op de verplichte deskundige bijstand bij de toetsing, namelijk wanneer gebruik wordt gemaakt van een zogenoemd risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e)-instrument.

Dit instrument moet echter wel voldoen aan bepaalde voorwaarden. In artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2° van de Arbowet is de eis opgenomen dat het instrument aangemeld moet zijn bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan wel een door Onze Minister aangewezen instelling.

De overige eisen met betrekking tot het instrument zijn opgenomen in artikel 2.14b, derde lid, onderdeel a tot en met d van het Arbobesluit.

In de eerste plaats moeten de betrokken werkgevers- en werknemersverenigingen die het instrument hebben opgesteld ten minste op brancheniveau werkzaam zijn. Dit is nodig om voldoende draagvlak te hebben. Een werkgevers- of werknemersvereniging die slechts ten behoeve van één of enkele bedrijven actief is kan dus geen ri&e-instrument opstellen en aanmelden. Zolang er in een branche géén werkgevers- of werknemersvereniging actief is, kan ook geen ri&e-instrument worden aangemeld. Het Steunpunt RI&E, waarin sociale partners samenwerken, zal in die gevallen met zijn ervaring en expertise mogelijk wel een stimulerende rol kunnen spelen om dergelijke verenigingen te bewegen tot activiteiten in een dergelijke branche zodat op zeker moment toch tot een ri&e-instrument in de branche kan worden gekomen. Mogelijk kunnen ook aanverwante branches hiertoe worden gestimuleerd. Het Steunpunt kan tevens een bemiddelende rol spelen wanneer er tussen werkgevers- en werknemersverengingen in een branche nog verschil van inzicht zou bestaan over een aan te melden ri&e-instrument. Het Steunpunt RI&E kan zo, in samenwerking met bestaande brancheorganisaties, een belangrijke bijdrage leveren aan het ontstaan van het noodzakelijke draagvlak.

Ten tweede is, evenals bij gebruikmaking van een model (zie artikel 2.14b, tweede lid, Arbobesluit), vereist dat het instrument getoetst is door een deskundige in de zin van de Arbowet. Omdat het instrument vooraf is getoetst door zo’n deskundige, kan de verplichte bijstand in het kader van de ri&e van een individuele werkgever op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Arbowet achterwege blijven.

In de derde plaats geldt dat de betrokkenheid en instemming van werkgevers- en werknemersorganisaties moet blijken uit de gezamenlijke aanmelding. De gezamenlijke aanmelding blijkt uit de ondertekening door de betrokken werkgevers- en werknemersorganisatie(s). Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 397, nr. 3, blz. 6) is aangegeven zal het Steunpunt RI&E het platform blijven waarbinnen sociale partners beoordelen of een ri&e-instrument voldoet aan de eisen voor gezamenlijke aanmelding. Na deze aanmelding van het instrument zal het instrument op een website worden geplaatst. Aan deze gezamenlijke aanmelding is tezamen met de andere voorwaarden het rechtsgevolg verbonden dat de werkgever niet meer verplicht is zich bij het toetsen van zijn ri&e te laten bijstaan door een arbokerndeskundige, mits hij uiteraard gebruik maakt van een dergelijk aangemeld ri&e-instrument.

De vierde voorwaarde houdt in dat de aanmelding van het instrument slechts voor een beperkte duur, namelijk maximaal drie jaar, van kracht is. Deze periode is opgenomen in overleg met sociale partners. Bij gebruik van een model in de zin van artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet is de beperkte geldingsduur reeds impliciet geregeld, omdat een cao nu eenmaal een beperkte geldigheidsduur heeft.

Periodiek zal moeten worden bezien of het instrument herziening behoeft, bijvoorbeeld in verband met nieuwe wet- en regelgeving of in verband met nieuwe inzichten. Dit vraagt een actieve houding van sociale partners. Op grond van artikel 5, vierde lid, van de Arbowet geldt immers ook dat de ri&e wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.

Wanneer na afloop van de termijn van drie jaar mocht blijken dat het instrument nog steeds voldoet, kunnen sociale partners dat zelfde instrument voor een nieuwe periode van drie jaar aanmelden.

Wanneer tijdens de looptijd van drie jaar blijkt dat herziening van het instrument nodig is en sociale partners melden het in verband hiermee gewijzigde instrument aan, dan geldt die aanmelding ook weer voor drie jaar.

De tekst van het vernummerde vierde lid van artikel 2.14b is gebaseerd op het huidige derde lid van artikel 2.14b, met dien verstande dat hier in naast «model» ook het «instrument» genoemd wordt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven