Wet van 24 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het Wetboek van Strafvordering de grondslag te creëren voor de toepassing van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en enige andere onderwerpen in dat wetboek en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 55c, eerste lid, wordt «De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren» vervangen door: De ambtenaren, bedoeld in artikel 141, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 zijn,.

B

In artikel 138a wordt «of het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte» vervangen door: , het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer of het vaststellen van verwantschap.

C

Artikel 151a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte of diens raadsman in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve van het DNA-onderzoek de verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan. Celmateriaal kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 151b of vermissing als bedoeld in de volgende volzin, slechts met schriftelijke toestemming van de verdachte of de derde worden afgenomen. Aan een groep derden van meer dan vijftien personen kan slechts na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie worden verzocht celmateriaal af te staan. Ingeval de derde vermist is als gevolg van een misdrijf, kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van hem in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.

2. Het tweede tot en met negende lid worden vernummerd tot vierde tot en met elfde lid.

3. Er worden twee leden ingevoegd, die luiden:

  • 2. De officier van justitie benoemt een deskundige, die verbonden is aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, met de opdracht het DNA-onderzoek te verrichten. De deskundige brengt aan de officier van justitie een met redenen omkleed verslag uit.

  • 3. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, komen tevens aan de hulpofficier van justitie toe indien het DNA-onderzoek verricht wordt aan celmateriaal van een onbekende verdachte. De bevoegdheden zijn beperkt tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen misdrijven.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «als bedoeld in het vierde lid» vervangen door «als bedoeld in het zesde lid» en wordt «Het vierde lid» vervangen door «Het zesde lid».

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het tweede lid» vervangen door «bedoeld in het vierde lid» en wordt «het vierde en vijfde lid» vervangen door «het zesde en zevende lid».

6. In het zesde lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het vijfde lid.

7. In het zevende lid (nieuw) wordt «het vierde lid» vervangen door: het zesde lid.

8. In het achtste lid (nieuw) wordt «de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten» vervangen door «het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk» en vervalt de zinsnede «, het College bescherming persoonsgegevens gehoord,».

9. In het negende lid (nieuw) wordt «het eerste tot en met zesde lid» vervangen door: het eerste tot en met achtste lid.

10. In het tiende lid (nieuw) wordt «het vierde lid» vervangen door: het zesde lid.

D

Artikel 151b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.» vervangen door: celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151a, eerste lid, indien hij zijn schriftelijke toestemming weigert. Artikel 151a, tweede en vierde tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, die luidt: In geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.

E

Artikel 151c vervalt.

F

Artikel 151d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De officier van justitie kan» vervangen door «De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek» en wordt «de onbekende verdachte.» vervangen door «de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer. Artikel 151a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.».

2. In het vierde lid wordt «in geval van een misdrijf» vervangen door: in geval van verdenking van een misdrijf.

G

Na artikel 151d wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 151da

  • 1. In afwijking van artikel 21, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een DNA-onderzoek verricht wordt dat gericht is op het vaststellen van verwantschap. Ingeval het DNA-onderzoek verricht wordt met behulp van de DNA-profielen, die overeenkomstig dit wetboek, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden verwerkt zijn, kan het bevel slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie. Artikel 151a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Celmateriaal dat ingevolge dit wetboek, de Wet bescherming persoonsgegevens of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel, mag worden gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Celmateriaal van een derde kan, behoudens het geval, bedoeld in de volgende volzin, slechts met zijn schriftelijke toestemming worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Ingeval een derde minderjarig is en vermoed wordt dat hij voorwerp is van een misdrijf als omschreven in artikel 197a, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b, 249, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht, kan in het belang van het onderzoek celmateriaal bij de derde op bevel van de officier van justitie na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap.

  • 3. Het DNA-onderzoek kan slechts worden verricht in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 109, 110, 141, tweede lid, onder 1°, 181, onder 2°, 182, 247, 248a, 248b, 249, 281, eerste lid, onder 1°, 290, 300, tweede en derde lid, en 301, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151a, eerste lid, leidt tot het vaststellen van verwantschap, kan de officier van justitie dit resultaat in het opsporingsonderzoek gebruiken.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van uitvoering van het DNA-onderzoek.

H

Artikel 195a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen, laten verrichten. Hij kan ten behoeve van het DNA-onderzoek de verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan. Celmateriaal kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 195d of vermissing als bedoeld in de volgende volzin, slechts met schriftelijke toestemming van de verdachte of de derde worden afgenomen. Ingeval de derde vermist is als gevolg van een misdrijf, kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van hem in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.

2. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

3. Er wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. De rechter-commissaris benoemt een deskundige, die verbonden is aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, met de opdracht het DNA-onderzoek te verrichten. De deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het tweede lid» vervangen door: bedoeld in het derde lid.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten» vervangen door «het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk» en vervalt de zinsnede «, het College bescherming persoonsgegevens gehoord,».

I

In artikel 195b, eerste lid, wordt «Artikel 195a, derde lid, eerste volzin, vierde en vijfde lid» vervangen door: Artikel 195a, vierde lid, eerste volzin, vijfde en zesde lid.

J

Artikel 195d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.» vervangen door: celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 195a, eerste lid, indien hij zijn schriftelijke toestemming weigert. De artikelen 195a, tweede tot en met vijfde lid, 195b en 195c zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, die luidt: In geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.

K

Artikel 195e vervalt.

L

Artikel 195f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De rechter-commissaris kan» vervangen door «De rechter-commissaris kan in het belang van het onderzoek» en wordt «de onbekende verdachte.» vervangen door «de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer. Artikel 195a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.».

2. In het vierde lid wordt «in geval van een misdrijf» vervangen door: in geval van verdenking van een misdrijf.

M

Na artikel 195f wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 195g

  • 1. In afwijking van artikel 21, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens kan de rechter-commissaris in het belang van het onderzoek bevelen dat een DNA-onderzoek verricht wordt dat gericht is op het vaststellen van verwantschap. Artikel 195a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Celmateriaal dat ingevolge dit wetboek, de Wet bescherming persoonsgegevens of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel, mag worden gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Celmateriaal van een derde kan, behoudens het geval, bedoeld in de volgende volzin, slechts met zijn schriftelijke toestemming worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Ingeval een derde minderjarig is en vermoed wordt dat hij voorwerp is van een misdrijf als omschreven in artikel 197a, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 248a, 248b, 249, 256, 273f, 278, 287, 289, 290 of 291 van het Wetboek van Strafrecht, kan in het belang van het onderzoek celmateriaal bij de derde op bevel van de rechter-commissaris worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap.

  • 3. Het DNA-onderzoek kan slechts worden verricht in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 109, 110, 141, tweede lid, onder 1°, 181, onder 2°, 182, 247, 248a, 248b, 249, 281, eerste lid, onder 1°, 290, 300, tweede en derde lid, en 301, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien een DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 195a, eerste lid, leidt tot het vaststellen van verwantschap, kan de rechter-commissaris dit resultaat in het gerechtelijk vooronderzoek gebruiken.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van uitvoering van het DNA-onderzoek.

ARTIKEL II

Artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «op grond van artikel 151a, eerste lid, tweede volzin, of 195a, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, dan wel op grond van artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens» vervangen door: overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Wet bescherming persoonsgegevens.

2. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met zevende lid.

3. Er wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Indien het DNA-profiel van een persoon dat is verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering, zou moeten worden vernietigd, blijft het niettemin verwerkt op grond van het eerste lid, aanhef, indien de persoon is veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van dat wetboek en de officier van justitie heeft geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat het verwerken van zijn DNA-profiel van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, aanhef, blijft in dat geval achterwege.

4. In het zesde lid (nieuw) wordt na «de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten» ingevoegd «en de vaststelling van de identiteit van een lijk» en vervalt de zinsnede «, het College bescherming persoonsgegevens gehoord,».

5. In het zevende lid (nieuw) wordt «het tweede en derde lid» vervangen door: het derde en vierde lid.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 november 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de tweede december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 168

Naar boven