Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2011, 496 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2011, 496 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, van 8 juni 2011, kenmerk DWJZ-3066997;
Gelet op artikel 43 en 44, tweede en zesde lid, van de Wet op de jeugdzorg;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2011), no. W13.11.0233/III;
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 augustus 2011, kenmerk DWJZ-3075074, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het eerste contact van de stichting met een persoon in het kader van de uitvoering van haar taak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet;
aanmelding door de raad voor de kinderbescherming of door de officier van justitie van een jeugdige bij jeugdreclassering;
het recht van een cliënt op de zorg zoals dat ontstaan is door het vaststellen van het indicatiebesluit of een daaraan gelijkgesteld document, óf door een besluit in een crisissituatie;
de rechtspersoon bedoeld in artikel 254, tweede lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een advies- en meldpunt kindermishandeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, van de wet;
overleg tussen de stichting en de raad voor de kinderbescherming over een door de stichting of de raad ingebrachte melding, waarin wordt besloten of de raad naar aanleiding van de ingebrachte melding een onderzoek start en wordt besproken op welke wijze de veiligheid van de jeugdige kan worden gewaarborgd tot het einde van de keten;
het traject waarin een cliënt te maken heeft met jeugdzorg, gedwongen of vrijwillig, waarbij het traject start op het moment dat de stichting start met de uitvoering van één van haar taken zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, artikel 10, eerste lid, onderdeel a tot en met d en onderdeel f tot en met j en derde lid, van de wet en het cliënttraject eindigt als alle taken van de stichting of verlening van jeugdzorg waarop ingevolge de wet aanspraak bestaat, zijn afgerond;
de Wet op de jeugdzorg;
onderdeel van een cliënttraject, waarbij de jeugdige met een machtiging voor gesloten jeugdzorg in de zin van artikel 29b van de wet in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k van de wet verblijft en gedurende dat verblijf jeugdzorg ontvangt;
een besluit waarbij wordt vastgesteld of een cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet;
de stichting bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de wet;
de situatie waarin de jeugdige duurzaam verblijft overeenkomstig de categorie adoptief gezin, één-oudergezin, meer-oudergezin, pleeggezin, residentieel, zelfstandig, zwervend, anders, dan wel onbekend;
persoonsgegeven zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens;
onderdeel van een cliënttraject, waarbij een of meer aaneensluitende maatregelen betreffende beperking dan wel beëindiging van het ouderlijk gezag zijn opgelegd;
onderdeel van een cliënttraject, waarbij door de jeugdreclassering een of meer aaneensluitende maatregelen worden uitgevoerd;
de situatie waarin de jeugdige verblijft overeenkomstig de categorie gesloten jeugdzorg, pleeggezin, residentieel, thuis, verblijf GGZ, dan wel overigen;
onderdeel van een cliënttraject, waarbij een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18 van de wet jeugdzorg aanbiedt waarop ingevolge de wet aanspraak bestaat, uitgezonderd gesloten jeugdzorg;
de vorm van jeugdzorg die de cliënt ontvangt overeenkomstig de categorie jeugdhulp, verblijf accommodatie exclusief gesloten jeugdzorg, verblijf accommodatie deeltijd, verblijf gesloten, dan wel verblijf pleegzorg.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting in geval van verwijzing naar een voorliggende voorziening de opgegeven woonplaats van de jeugdige.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting bij zowel de aanvang van een cliënttraject als de aanvang van een onderzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet, per jeugdige de volgende gegevens:
a. de geboortedatum;
b. het geslacht;
c. het geboorteland of de geboortestreek, alsmede het geboorteland of de geboortestreek van de ouders.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting:
a. bij aanvang van een cliënttraject, een onderzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a van de wet, de uitvoering van één van de taken bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d van de wet en bij de vestiging van de eerste aanspraak: zowel de leefsituatie van de jeugdige als de gemeente van inschrijving van de jeugdige in het bevolkingsregister:
b. bij aanvang van gesloten jeugdzorg: de leefsituatie van de jeugdige;
c. bij aanvang van een zorgtraject: de gemeente van inschrijving van de jeugdige in het bevolkingsregister.
1. Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting van elke aanmelding in het vrijwillig kader de datum van aanmelding en of de aanmelding leidt tot een vervolg.
2. Indien de aanmelding in het vrijwillig kader leidt tot een vervolg, registreert de stichting of sprake is van:
a. een vervolg binnen de stichting;
b. een verwijzing naar een voorliggende voorziening, of
c. het verstrekken van informatie en advies.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting van elk cliënttraject:
a. de datum waarop de stichting aanvangt met het cliënttraject;
b. of het cliënttraject is gestart in het vrijwillig kader dan wel met de uitvoering van een maatregel jeugdreclassering of een maatregel jeugdbescherming;
c. of sprake is van spoedeisende zorg;
d. de datum waarop de stichting het cliënttraject beëindigt.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting bij de aanvang van een cliënttraject in het vrijwillig kader, of sprake is van een aanmelding:
a. via een beroepsmatige verwijzer;
b. op eigen initiatief van een cliënt;
c. op basis van signalen van een derde.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per cliënt over de taak, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet:
a. de datum van vestiging van de aanspraak;
b. het type aanspraak.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, dragen de stichting en de raad voor de kinderbescherming ten aanzien van elke door hen in het overleg ingebrachte casus die in het Casusoverleg Bescherming wordt besproken, zorg voor registratie van het gegeven:
a. of de casus is ingebracht door de stichting of de raad voor de kinderbescherming;
b. de datum van de eerste bespreking in het Casusoverleg Bescherming;
c. of het Casusoverleg Bescherming besluit de behandeling voort te zetten en zo ja, of behandeling geschiedt door de stichting of de raad voor de kinderbescherming
1. Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per cliënt over de verlening van ambulante jeugdzorg als bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van de wet:
a. de aanvangsdatum van het verlenen van de zorg;
b. de einddatum van het verlenen van de zorg.
2. Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per cliënt over het door zorgaanbieders verlenen van ambulante jeugdzorg zonder indicatiebesluit de aanvangsdatum van het verlenen van de zorg.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per cliënt over de verlening van zorg zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid onder a, van de wet:
a. de aanvangsdatum van het zorgtraject dan wel de gesloten jeugdzorg;
b. de einddatum van het zorgtraject dan wel de gesloten jeugdzorg;
c. de zorgvorm die wordt verleend;
d. de aanvangsdatum van de verlening van de zorgvorm;
e. de einddatum van de verlening van de zorgvorm.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per jeugdige over de taak, bedoeld in artikel 9 van de wet, de datum waarop zij de kindbedreigende situatie vaststelt.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per jeugdige de volgende gegevens over de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b, van de wet:
a. de datum waarop de kinderrechter de maatregel jeugdbescherming heeft opgelegd;
b. welke maatregel jeugdbescherming is toegepast;
c. de aanvangsdatum van het traject jeugdbescherming;
d. de verblijfsituatie van de jeugdige;
e. de datum van het eerste contact;
f. de datum waarop het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet wordt vastgesteld;
g. de reden waarom de maatregel jeugdbescherming eindigt;
h. de einddatum van het traject jeugdbescherming;
i. de aanvangsdatum van de uithuisplaatsing;
j. de einddatum van de uithuisplaatsing.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per jeugdige over de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de wet:
a. de datum van de aanmelding voor jeugdreclassering;
b. de modaliteit jeugdreclassering;
c. de aanvangsdatum van het traject jeugdreclassering;
d. de datum van het eerste contact met jeugdreclassering;
e. de datum waarop het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet wordt vastgesteld;
f. de aanvangsdatum van de uitvoering van de modaliteit jeugdreclassering;
g. de einddatum van de uitvoering van de modaliteit jeugdreclassering;
h. de einddatum van het traject jeugdreclassering.
Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per jeugdige over de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, van de wet:
a. het type eerste contact;
b. de hoedanigheid van de melder;
c. de datum van de melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan;
d. de datum waarop het onderzoek, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet aanvangt en eindigt;
e. of het onderzoek heeft geleid tot de vaststelling van kindermishandeling;
f. het vervolg voor de jeugdige naar aanleiding van het onderzoek.
1. De in de artikelen 2 tot en met 15 bedoelde gegevens worden zodanig geregistreerd dat het mogelijk is kruiselingse verbanden te leggen tussen de gegevens die op grond van dit besluit geregistreerd moeten worden.
2. De gegevens worden ook overigens op zodanige wijze geregistreerd dat zij op eenvoudige wijze in kwantitatieve en kwalitatieve zin zijn te verwerken tot beleidsinformatie voor het beleid, bedoeld in artikel 42 van de wet.
De raad voor de kinderbescherming registreert ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en gedeputeerde staten van de betrokken provincies, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet, per minderjarige de volgende gegevens die verband houden met de taken en bevoegdheden van de raad, bedoeld in de titels 13 en 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:
a. de datum van meldingen bij de raad op grond waarvan een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden met een aanduiding van de instantie of de hoedanigheid van de melder en het vervolg dat aan de melding wordt gegeven;
b. de datum en aard van een verzoek van de raad waarin de rechter wordt verzocht een maatregel met betrekking tot het gezag te nemen;
c. de datum van aanvang en einde van het onderzoek van de raad om te bepalen of een maatregel met betrekking tot het gezag overwogen dient te worden;
d. de datum waarop de raad, na onderzoek om te bepalen of een maatregel met betrekking tot het gezag als bedoeld onder a overwogen dient te worden, tot de conclusie komt dat verdere bemoeienis van de raad niet meer noodzakelijk is en de raad de cliënt adviseert zich elders voor hulp te vervoegen.
De raad voor de kinderbescherming registreert ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en gedeputeerde staten van de betrokken provincies, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet, per jeugdige gegevens over de datum waarop hij de stichting inschakelt voor vrijwillige begeleiding als bedoeld in artikel 77hh, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
1. De aanvaarde rechtspersoon registreert ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet, per minderjarige de volgende gegevens die verband houden met de taken en bevoegdheden van de aanvaarde rechtspersoon op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:
a. de datum van aanmelding;
b. de geboortedatum;
c. het geslacht;
d. het geboorteland of de geboortestreek, alsmede het geboorteland of de geboortestreek van zijn ouders;
e. de dagbesteding;
f. de leefsituatie;
g. de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;
h. de soort verblijfsvergunning.
2. Onverminderd het eerste lid registreert de aanvaarde rechtspersoon per minderjarige bij de taken, bedoeld in artikel 10 eerste lid, onder a of b, van de wet, de volgende gegevens:
a. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet aanvangt en eindigt, met een aanduiding van de soort voogdij en de reden van beëindiging;
b. de datum waarop de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet aanvangt of wordt verlengd;
c. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet eindigt, met een aanduiding van de reden daarvan;
d. de datum waarop de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing heeft gegeven en de duur van de machtiging;
e. de datum waarop de aanvaarde rechtspersoon aan de minderjarige, zijn ouders of degene die hem als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden meedeelt dat een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a of b, van de wet, is aangevangen;
f. de datum waarop een medewerker van de aanvaarde rechtspersoon over een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a of b, van de wet, een eerste contact heeft met de cliënt;
g. de datum waarop de aanvaarde rechtspersoon het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet vaststelt.
1. De stichting verwerkt ten behoeve van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, de krachtens dit besluit te registreren persoonsgegevens tot niet tot de persoon herleidbare gegevens.
2. De stichting verstrekt geen persoonsgegevens ten behoeve van de verwerking van gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet.
1. Voor het verstrekken door de stichting van gegevens, als bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, en door de zorgaanbieders ten behoeve van het verstrekken van de gegevens als bedoeld in artikel 20 en artikel 44, tweede lid, van de wet, bepalen Onze Ministers met het oog op de registratie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 15, bij ministeriële regeling:
a. de wijze waarop de gegevens worden geregistreerd;
b. welke gegevens worden verstrekt en de wijze waarop deze worden verstrekt;
c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;
d. de termijnen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.
1. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op de raad voor de kinderbescherming en de aanvaarde rechtspersoon voor het verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 44, tweede lid, met dien verstande dat de raad en de aanvaarde rechtspersoon geen gegevens verstrekken aan zorgverzekeraars.
2. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op de aanvaarde rechtspersoon.
3. De raad voor de kinderbescherming en de aanvaarde rechtspersoon verstrekken op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie of gedeputeerde staten van de betrokken provincie gegevens met het oog op de registratie, bedoeld in de artikelen 17 en 18, ten behoeve van de verwerking, bedoeld in artikel 42, van de wet.
1. Voor het verstrekken door gedeputeerde staten van de betrokken provincies van gegevens aan Onze Ministers, bedoeld in artikel 44, derde lid, van de wet, bepalen Onze Ministers bij ministeriële regeling:
a. welke gegevens worden verstrekt;
b. de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;
c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben;
d. de termijnen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.
2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.
Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt gewijzigd als volgt:
I
Artikel 9, onderdeel a, wordt gewijzigd als volgt:
1. Na «persoonlijke verzorging, begeleiding, verblijf» wordt toegevoegd: , kortdurend verblijf.
2. Na «de artikelen 4, 6, 9,» wordt toegevoegd: artikel 9a,.
II
Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 4, 5, 6, onderscheidenlijk 8» vervangen door: de artikelen 4 of 6.
2. In het derde lid wordt na «de artikelen 9,» toegevoegd: 9a,.
3. In het vierde lid wordt na «in artikel 9» toegevoegd: , 9a en vervalt: in afwijking van het tweede lid.
5. Het vijfde lid vervalt.
III
In artikel 73b komt het derde lid te vervallen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 6 september 2011
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
Uitgegeven de derde november 2011
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Hoofdstuk VII (artikelen 42 tot en met 46) van de Wet op de jeugdzorg bevat een kader voor het regelen van de beleidsinformatie die nodig is om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid.
De beleidsinformatie over de jeugdzorg is voor de samenwerking tussen het rijk, de provincies, de stadsregio’s (zie artikel 2 van de Wet op de jeugdzorg) en de instellingen van groot belang. Beleidsinformatie speelt namelijk een belangrijke rol in het bepalen en verbeteren van de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de jeugdzorg.
Ten aanzien van de beleidsinformatie is in de afgelopen jaren een aantal knelpunten gesignaleerd. Deze problemen zijn tweeledig. Enerzijds zijn er knelpunten waardoor de betrouwbaarheid van de uitvraag onder druk komt te staan; geen eenduidig gehanteerde definities, gegevens die moeilijk uit de registratiesystemen zijn te halen, niet-gebruiksvriendelijke registratie. Anderzijds blijkt de informatie, indien beschikbaar, ook lang niet even bruikbaar te zijn. Gezien deze knelpunten is het noodzakelijk om de uitvraag van beleidsinformatie grondig te herzien.
Het project Beter, Anders, Minder (BAM) realiseert sinds 2008 substantiële verbeteringen in de beschikbaarheid, betrouwbaarheid en bruikbaarheid van gegevens over de jeugdzorg. BAM is een samenwerking tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gestart door het toenmalige ministerie voor Jeugd en Gezin), het ministerie van Veiligheid en Justitie, de Raad voor de Kinderbescherming, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en Jeugdzorg Nederland (JN, voorheen MOgroep Jeugdzorg), de brancheorganisatie voor ondernemers in de jeugdzorg. Een belangrijke doelstelling was te komen tot een uitvraag waarbij er door de rijksoverheid ten opzichte van de uitvraag tot nu toe ten minste 25% minder gegevens uitgevraagd zouden worden.
Het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg (LCFJ) heeft in reactie op het ter consultatie voorgelegde concept van onderhavig besluit met het oog op de komende stelselherziening van de jeugdzorg vraagtekens gesteld bij het feit dat bureau jeugdzorg een centrale rol krijgt toebedeeld en de voorliggende voorzieningen, zoals opvoedingsondersteuning en schoolmaatschappelijk werk, in het besluit geen plaats hebben gekregen.
In het regeerakkoord is opgenomen dat de effectiviteit van de jeugdzorg zal worden verbeterd door een stelselherziening. Het kabinet heeft in dit kader besloten gefaseerd alle taken op het gebied van jeugdzorg over te hevelen naar de gemeenten. In de aanloop naar een stelsel waarin de gemeente belast is met de uitvoering van de jeugdzorg is het van belang te beschikken over goede en betrouwbare gegevens over de jeugdzorg ten behoeve van beleidsvorming. Tegen deze achtergrond komt de herijking van de bestaande beleidsinformatie, die in het project BAM heeft plaatsgevonden, op een geschikt moment.
In het toekomstige jeugdzorgstelsel zal de beleidsinformatie een breder palet bestrijken dan wat momenteel onder de provinciale jeugdzorg valt. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan informatie aangaande zorg in het gemeentelijk domein en de zorg in en om de school.
Om het besluit op de juiste wijze uit te laten voeren is voorzien in een ministeriële regeling op grond waarvan een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol kan worden vastgesteld waarin ook beleidsregels zijn opgenomen. Het informatieprotocol omvat een gedetailleerd boekwerk met daarin een Rapportageformat beleidsinformatie jeugdzorg en een Gegevenswoordenboek jeugdzorg.
In het informatieprotocol is door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie, het IPO en JN vastgelegd op welke wijze en met welke frequentie de beleidsinformatie moet worden aangeleverd.
Het IPO heeft naar aanleiding van het concept van onderhavig besluit gewezen op het feit dat de levering van de zorgaanbieders en aanbieders van zorg aan bureaus jeugdzorg op grond van artikel 20 van de wet tot op heden niet goed verloopt. Daarom worden in het nieuwe informatieprotocol de afspraken hierover aangescherpt. Eveneens is op verzoek van het IPO in artikel 21 van onderhavig besluit een verwijzing naar artikel 20 van de wet opgenomen.
In het Rapportageformat is vastgelegd wat wordt uitgevraagd in de vorm van tabellen die door de bureaus jeugdzorg (omwille van de leesbaarheid wordt in de toelichting gesproken van het bureau, ook al gaat het formeel over de stichting) moeten worden ingevuld en vervolgens via de provincies bij de ministeries terechtkomen. Het betreft zowel informatie over de provinciale jeugdzorg als informatie over de jeugdbescherming, jeugdreclassering en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.
In het Gegevenswoordenboek is uitgewerkt welke gegevens moeten worden geregistreerd om de tabellen uit het rapportageformat te kunnen vullen en welke definities daarbij gelden.
Het project BAM heeft tot wijzigingen geleid in bovengenoemde documenten. De belangrijkste wijziging is een verschuiving van de focus. In de uitvraag tot op heden is vooral veel aandacht besteed aan de verschillende activiteiten die door de provinciale jeugdzorg worden uitgevoerd. Zo was opgenomen hoeveel indicatiebesluiten er waren genomen en om hoeveel aanspraken het ging. Het probleem is dat het brandpunt daarbij niet bij de cliënten van de jeugdzorg ligt. Een cliënt kan immers verschillende indicatiebesluiten krijgen met verschillende aanspraken.
Het uitgangspunt van de beleidsinformatie is om die reden verlegd. De focus is in de nieuwe uitvraag gericht op de wijze waarop de cliënten zich bewegen binnen de provinciale jeugdzorg en hoe zij daar geholpen worden. Daardoor kunnen vragen worden beantwoord als: hoeveel unieke jeugdigen maken gebruik van jeugdzorg? Van welk type jeugdzorg maken zij gebruik? Hebben zij (ook) jeugdbescherming of jeugdreclassering? Worden de jeugdigen snel geholpen? Hoe lang duurt de hulpverlening aan de jeugdigen? Is de hulp aan deze jeugdigen effectief?
Met deze verschuiving krijgt de beleidsinformatie veel meer betekenis als het gaat om het monitoren van het doelmatig en doeltreffend functioneren van de jeugdzorg en het aanbod aan jeugdzorg (artikel 45, eerste lid, van de wet): is ze toegankelijk, is ze van goede kwaliteit en is ze betaalbaar?
De verschuiving heeft tot veel veranderingen geleid in de tabellen van het rapportageformat. Er zijn veel nieuwe begrippen geïntroduceerd en nieuwe definities geformuleerd, waardoor ook het gegevenswoordenboek is aangepast. Tegelijkertijd is het gelukt om het aantal gegevens dat wordt uitgevraagd met 45% te verminderen.
Het LCFJ juicht deze vermindering van de registratieve druk toe, maar heeft in haar reactie op het concept van onderhavig besluit aanbevolen dat de betrokken ministeries bevorderen dat provincies en stadsregio’s deze druk niet op eigen initiatief weer verhogen door te verzoeken om aanvullende beleidsinformatie.
Vanzelfsprekend zal daar op worden toegezien en zullen er, zo nodig, afspraken over worden gemaakt. Zie ook paragraaf 8.
Een belangrijke wijziging van het nieuwe informatieprotocol ten opzichte van het huidige protocol is dat de ministeries vier keer per jaar de kwartaalrapportages van de provincies ontvangen. Dit was tot op heden tweemaal per jaar. De beleidsinformatie waarover de ministeries beschikken is daardoor veel actueler. De bureaus jeugdzorg leverden in de oude situatie al elk kwartaal de gegevens aan de provincies en grootstedelijke regio’s.
De cijfers worden één keer per jaar, tegelijkertijd met de jaarrekening van de instellingen, definitief vastgesteld. De kwartaalrapportages betreffen dus voorlopige cijfers. Voor de provincies, grootstedelijke regio’s en de ministeries is dit echter voldoende om de prestaties van de sector te monitoren en het beleid hierop aan te passen.
Het IPO en het LCFJ hebben in hun reactie op het ter consultatie voorgelegde concept van dit besluit aangegeven dat zij graag zouden zien dat ook indicatoren met betrekking tot de inhoudelijke hulpverlening, de prestatie-indicatoren, in het Rapportageformat en onderhavig besluit worden opgenomen. De prestatie-indicatoren zijn momenteel in ontwikkeling. Wanneer overeenstemming is bereikt over de invulling van de prestatie-indicatoren, zullen deze juridisch worden vormgegeven en desgewenst op een later moment worden opgenomen in het onderhavige besluit.
Gelet op het voorgaande is ervoor gekozen het uit 2005 stammende Besluit beleidsinformatie jeugdzorg te vervangen door de onderhavige regeling, het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg 2011. De hierboven toegelichte wijzigingen laten een aantal principes die aan het Besluit beleidsinformatie ten grondslag liggen onverlet. Deze beginselen worden hieronder uiteengezet.
Zoals hierboven al aangehaald, bevat hoofdstuk VII (artikelen 42 tot en met 46) van de Wet op de jeugdzorg een kader voor het regelen van de beleidsinformatie die nodig is om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. Onze Ministers, gedeputeerde staten en zorgverzekeraars verwerken daartoe gegevens. In de wet is voorts geregeld wie gegevens moet verstrekken en wie persoonsgegevens mag verwerken. Een aantal zaken is in de wet echter gedelegeerd naar lagere regelgeving, zoals de concrete aanduiding van de gegevens die nodig zijn voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. In het onderhavige besluit is geregeld welke gegevens nodig zijn voor een samenhangend jeugdzorgbeleid, wie die gegevens verzamelt en bewerkt en welke gegevens mogen worden verstrekt.
Beleidsinformatie moet niet worden verward met informatie die Onze Ministers, gedeputeerde staten en zorgverzekeraars geacht worden te verkrijgen bij de uitoefening van hun overige taken en bevoegdheden. Zo bevat het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in hoofdstuk 13A (De uitkeringen) informatiebepalingen die het rijk in staat moet stellen de doeluitkeringen per provincie vast te stellen, bevatten de provinciale subsidieverordeningen informatiebepalingen die de provincies in staat moeten stellen de stichtingen en de zorgaanbieders subsidie te verstrekken en bevatten de zorgovereenkomsten informatiebepalingen die onder andere de zorgverzekeraars (zorgkantoren) in staat moeten stellen te controleren of de juiste zorg tegen het juiste tarief is geleverd. Verder kan gewezen worden op het jaarlijks door de stichting en de zorgaanbieders aan de provincies te zenden kwaliteitsverslag (artikelen 14 en 27 van de wet) en de onderzoeken van de inspectie die de nodige informatie kunnen opleveren. Op zichzelf zou een deel van de gewenste beleidsinformatie ook via deze verschillende wegen kunnen worden verkregen. Het is echter voor een samenhangend jeugdzorgbeleid van groot belang dat bepaalde gegevens op uniforme wijze en met hetzelfde doel worden verwerkt. Voor rijk, provincies en zorgverzekeraars is het van belang dat de informatie die de vijftien bureaus jeugdzorg verstrekken onderling vergelijkbaar, en dus ook optelbaar, is. Eenheid van taal is daarvoor een voorwaarde. In het besluit wordt onder andere geregeld welke gegevens landelijk uniform moeten worden gedefinieerd en geregistreerd. Op basis van de daaruit voortvloeiende beleidsinformatie kan een verantwoord beleid worden gevoerd en kunnen provinciale beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s (artikelen 30–33 van de wet), alsmede landelijke beleidskaders en voortgangsrapportages (artikelen 34–36 van de wet) worden vastgesteld.
De bureaus jeugdzorg spelen een essentiële rol voor de beleidsinformatie die nodig is voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Bureaus jeugdzorg beschikken uit hoofde van de in artikel 5 tot en met 11 van de wet omschreven taken (hierna: andere taken van de bureaus jeugdzorg) over een schat aan gegevens die de slagader vormen voor de beleidsinformatie die nodig is voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Om die reden zal het besluit een geringe administratieve belasting vormen voor de bureaus jeugdzorg. Het overgrote deel van de gegevens die zij tot beleidsinformatie moeten verwerken is immers al beschikbaar uit hoofde van hun andere taken.
In dit verband wordt gewezen op de in artikel 20 van de wet neergelegde verplichting voor zorgaanbieders en aanbieders van zorg om de stichting informatie te geven over de verleende zorg aan een cliënt. De in dit artikel vastgelegde verplichting veronderstelt dat zorgaanbieders en aanbieders van zorg de informatie zodanig moeten aanleveren dat de stichting daarmee aan zijn verplichtingen tot het verwerken van gegevens tot beleidsinformatie kan voldoen. Deze verplichting zal handen en voeten worden gegeven door middel van de eerder vermelde verwijzing naar artikel 20 van de wet in artikel 21 van onderhavig besluit.
Het informatiestelsel is overzichtelijk en betrekkelijk eenvoudig doordat relatief weinig organisaties betrokken zijn. Dit maakt toezicht op de naleving van de regels over beleidsinformatie beter mogelijk.
De wet maakt het mogelijk zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens te verwerken met het doel beleidsinformatie voor een samenhangend jeugdzorgbeleid te verzamelen. In artikel 45 van de wet wordt daaraan een aantal voorwaarden verbonden. Vooralsnog is het niet noodzakelijk gebleken dat het bureau jeugdzorg of de raad voor de kinderbescherming persoonsgegevens verstrekt voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Wel is het noodzakelijk dat de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming persoonsgegevens verzamelen en bewerken tot gegevens waaruit geen personen zijn te identificeren. Het zijn deze niet-identificeerbare gegevens die zij vervolgens verstrekken aan de provincies en de zorgverzekeraars, onderscheidenlijk de provincies en de Minister van Veiligheid en Justitie. In het onderhavige besluit wordt geregeld dat de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming bepaalde persoongegevens mogen bewerken en zonodig verzamelen met het doel beleidsinformatie te verstrekken.
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft zich in haar reactie op het ter consultatie voorgelegde concept van onderhavig besluit bezorgd getoond over het mogelijk verhoogde risico op herleidbaarheid ondanks versleuteling, omdat de focus van de gegevensuitvraag anders dan voorheen is gericht op de wijze waarop de cliënt zich beweegt binnen de provinciale jeugdzorg.
De gegevens die de provincies, zorgverzekeraars en Onze Ministers ontvangen zijn gegroepeerd en niet zodanig uitgesplitst dat ze identificeerbaar zijn. Daartoe zijn in het Rapportageformat standaardtabellen opgesteld. In deze tabellen worden gegevens over groepen cliënten uitgevraagd en niet over individuele cliënten. De bureaus jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming en andere betrokkenen hebben op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens de verplichting zorgvuldig met persoonsgegevens om te gaan.
Het beeld bestaat dat bepaalde opgroei- en opvoedingsproblemen meer voorkomen bij cliënten met een andere dan uitsluitend de Nederlandse culturele achtergrond. Er bestaat behoefte aan deze indrukken uit de praktijk ook cijfermatig te onderbouwen opdat verantwoord een gericht beleid kan worden gevoerd en opdat verantwoord over de inzet van middelen kan worden besloten. Stigmatisering moet worden voorkomen, maar voor een gerichte aanpak is een zorgvuldige analyse op basis van correcte gegevens onontbeerlijk. Op basis van de cijfermatige gegevens over de relatie tussen bepaalde opgroei- of opvoedingsproblemen en de culturele achtergrond kan onderzoek worden uitgevoerd gericht op de oorzaken van die relatie. Zo nodig kunnen dan, al dan niet op basis van nader onderzoek, maatregelen worden genomen om in het kader van preventie die oorzaken weg te nemen, dan wel het zorgaanbod, de jeugdbescherming of de jeugdreclassering beter aan te laten sluiten op de behoefte. Voorts wijzen wij hier op artikel 11 van de wet op grond waarvan de stichting bij de uitoefening van haar taken uit gaat van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en culturele achtergrond van de cliënt. Het registreren van herkomst kent een aantal voordelen ten opzichte van de registratie van geloofsovertuiging, culturele achtergrond of etniciteit. De herkomst is objectief vast te stellen en verandert niet. De andere benaderingen zijn meer subjectief van aard of kunnen in de loop der tijd veranderen.
Vanzelfsprekend zal, zoals het Cbp terecht opmerkt, door onderhavig besluit geen ruimere verwerking van persoonsgegevens plaatsvinden dan op grond van artikel 45 van de wet is toegestaan.
In dit verband zij erop gewezen dat de stichting als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan worden beschouwd voor wat betreft de toepassing van hoofdstuk 2 en de artikelen 20 en 22. De raad voor de kinderbescherming is in afwijking hierop verantwoordelijke voor de toepassing van artikel 9, althans voor zover het een casus betreft die door de raad in het Casusoverleg Bescherming is ingebracht. Verder is de raad voor de kinderbescherming verantwoordelijk voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de artikelen 20 en 21, voor zover het de raad aangaat. De aanvaarde rechtspersoon is ten slotte verantwoordelijke voor de toepassing van hoofdstuk 4 en de artikelen 20 en 21, voor zover het de rechtspersoon aangaat.
In het besluit wordt een registratie van het bureau jeugdzorg geregeld. In de registratie zijn de gegevens opgenomen die het rijk, de provincies en de zorgverzekeraars ten minste nodig hebben om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. Voor het ontwerpen van een registratie zijn de betrokken partijen gevraagd hun informatiebehoefte te formuleren.
Bij het vaststellen van de informatiebehoefte is het uitgangspunt geweest dat de overheid op hoofdlijnen beleid formuleert en toetst. Er is voor gekozen zo min mogelijk gegevens te laten registreren om de primaire werkprocessen te ontlasten. Wanneer daartoe aanleiding is, kan via (wetenschappelijk) onderzoek desgewenst dieper ingegaan worden op informatie die nodig is voor specifieke beleidsthema’s. Vervolgens is bekeken wat de meest geëigende weg is om in de informatiebehoefte te voorzien. In het besluit zijn alleen die gegevens opgenomen waarvan de verwerking niet te diep ingrijpt in het proces van bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.
Gegevens over de aard en ernst van de problematiek, de hulpvraag, de klantgerichtheid en de effectiviteit van de jeugdzorg zijn niet, of zeer beperkt, opgenomen in de registratie. De redenen daarvoor zijn dat op dit moment geen landelijk uniforme grondslagen voor deze gegevens beschikbaar zijn of dat die gegevens op een andere minder belastende wijze zoals door middel van onderzoek kunnen worden verkregen. Het lijkt zeker wenselijk in de nabije toekomst deze gegevens in ieder geval deels te registreren. Nader beleidsonderzoek en mogelijk wetenschappelijk onderzoek zijn echter noodzakelijk om de mogelijkheden hiertoe te verkennen en uit te werken.
In het kader van zijn strafrechtelijke en civielrechtelijke taken verwerkt de raad voor de kinderbescherming gegevens die, mede gelet op de jeugdreclasseringstaken en de taken van voogdij en gezinsvoogdij van bureaus jeugdzorg, nodig zijn voor het voeren van een samenhangend jeugdzorgbeleid. De raad verstrekt een beperkte hoeveelheid gegevens direct aan de provincie of aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Het onderhavige besluit regelt dit nader.
De wet bepaalt dat de uitvoering van de voogdij en de gezinsvoogdij (artikel 10, eerste lid, onder a en b) in beginsel met uitsluiting van andere rechtspersonen geschiedt door de stichting die het bureau jeugdzorg in stand houdt. Hierop zijn, indien het bij of krachtens de wet aangewezen vreemdelingen betreft, twee uitzonderingen gemaakt. Ten eerste kan de rechter de voogdij over een minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend, en in verband daarmee in Nederland verblijft, alsmede over door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan te wijzen categorieën andere minderjarige vreemdelingen, uitsluitend opdragen aan een daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon (artikel 1:302, tweede lid, BW). Ten tweede kan een rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een daartoe aanvaarde rechtspersoon, indien de minderjarige deel uitmaakt van een gezin waarvan de leden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend en die in verband daarmee in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft (artikel 1:254). Ook kan de rechter de ondertoezichtstelling verlengen indien dit in verband met de continuïteit noodzakelijk is (artikel 1:256 BW). Ten behoeve van het voeren van een samenhangend jeugdbeleid is het gewenst dat ook de rechtspersoon voor voogdij of gezinsvoogdij vreemdelingen gegevens levert aan de Minister van Veiligheid en Justitie of de provincie. De provincie kan de gegevens nodig hebben, omdat de minderjarigen ten aanzien van wie de aanvaarde rechtspersoon de voogdij uitoefent of de ondertoezichtstelling uitvoert, ook jeugdzorg kunnen ontvangen. Artikel 38, vijfde lid, van de wet, waarin onder meer is bepaald dat het hoofdstuk VII (Beleidsinformatie) van overeenkomstige toepassing is, maakt dit ook mogelijk. Hoofdstuk 4 van het onderhavige besluit regelt welke gegevens de aanvaarde rechtspersoon hiertoe registreert.
De informatiebehoefte is per provincie verschillend. Voor een belangrijk deel kan de provincie die informatie op basis van de registratie verlangen. Per provincie is het mogelijk een rapportageformat op te stellen voor de beleidsinformatie die de bureaus jeugdzorg aan de provincies moeten verstrekken. Ook de goedkeuring hiervan zal bij ministeriële regeling nader worden geregeld (zie artikel 21, tweede lid, van het besluit). Voor zover provincies in aanvulling op de gegevens uit de registratie een informatiebehoefte hebben, kan de subsidierelatie met de stichting of de zorgaanbieder ook uitkomst bieden. Dit houdt in dat provincies de stichting of zorgaanbieder kan verplichten aanvullende beleidsinformatie te verschaffen. Die informatie moet dan wel samenhangen met de subsidie. Voorts kan een provincie ook om informatie verzoeken die het bureau jeugdzorg op vrijwillige basis kan verstrekken. Het bureau jeugdzorg is daarbij gehouden aan de Wbp.
De Inspectie jeugdzorg houdt ingevolge artikel 47 van de wet toezicht op de juiste registratie en verstrekking van gegevens door het bureau jeugdzorg. De inspectie neemt daarbij de aanwijzingen van de betrokken grootstedelijke regio of provincie in acht. De inspectie verricht uit eigen beweging onderzoek of op verzoek van de betrokken grootstedelijke regio of provincie.
Het besluit brengt geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee. De door de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming te ervaren regeldruk is zo gering mogelijk gehouden. Zoals hierboven ook al aangegeven, sluiten de te verwerken gegevens zo nauw mogelijk aan bij de verwerking van gegevens bij de primaire werkprocessen. Daarbij is het aantal gegevens dat wordt uitgevraagd ten opzichte van het Besluit beleidsinformatie uit 2005 met 45% verminderd.
Een concept van dit besluit is aan een groot aantal organisaties voorgelegd ter consultatie. Naar aanleiding daarvan zijn reacties ontvangen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp), het IPO, JN, het LCFJ, Stichting Nidos (Nidos), de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Inspectie jeugdzorg.
Uit de reacties blijkt dat men positief staat tegenover het besluit. Wel zijn enkele kanttekeningen geplaatst die waar mogelijk in onderhavig besluit zelf zijn verwerkt of waarop in de toelichting is ingegaan.
Op deze plaats verdienen enkele opmerkingen uit de adviezen nog nadere reactie, omdat zij elders nog niet aan bod zijn gekomen.
Het Cbp wilde graag in onderhavig besluit of de toelichting erop geconcretiseerd zien op welk moment de persoonsgegevens die ten behoeve van de beleidsvorming – en niet tevens ten behoeve van hulpverlening – worden verwerkt, dienen te worden verwijderd. Aangezien de persoonsgegevens zowel ten behoeve van beleidsvorming als ten behoeve van hulpverlening worden verwerkt, is aan dit advies geen gevolg gegeven.
Voor wat betreft het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieder is in de artikelen 55 en 56 van de wet een regeling opgenomen over het bewaren en vernietigen van bescheiden met betrekking tot de cliënt. Ook de aanvaarde rechtspersoon valt onder deze regeling, aangezien de artikelen 55 en 56 via artikel 38, vijfde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing zijn op de rechtspersoon. De verwerking van persoonsgegevens door de raad van kinderbescherming valt onder artikel 8 van het Privacyreglement zakensysteem Raad voor de Kinderbescherming.
Het IPO pleitte ervoor om het burgerservicenummer al in onderhavig besluit op te nemen, nu het conceptwetsvoorstel ter zake al voor consultatie naar het veld is gestuurd. Opname van het burgerservicenummer in onderhavig besluit is prematuur. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter zake zal voorliggend besluit worden aangepast.
Verder vroeg het IPO zich af of in onderhavig besluit wel voldoende rekening is gehouden met de wettelijke verplichte levering van gegevens over indicatiebesluiten in het kader van de jeugdzorg en de AWBZ aan ketenpartners. Het onderhavige besluit is een uitwerking van de artikelen 42 tot en met 46 uit de wet en gaat daarom alleen over persoonsgegevens die de bureaus jeugdzorg dienen vast te leggen en verder verwerken in het kader van het monitoren van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de jeugdzorg (artikel 45, eerste lid). Informatie-uitwisseling tussen ketenpartners in de jeugdzorg is daarom geen onderdeel van het onderhavige besluit en is in andere regelgeving opgenomen. Zo is de informatie-uitwisseling tussen de bureaus jeugdzorg en de sociale verzekeringsbank meegenomen in het wetsvoorstel Verbetering Positie Pleegouders. Bij de stelselherziening zal informatie-uitwisseling tussen ketenpartners als aandachtspunt meegenomen worden.
Het Nidos wees in haar reactie op het feit dat de periode tussen de datum van aanmelding en de datum van aanvang van de voogdij of gezinsvoogdij alleen bij jongeren onder de twaalf jaar in de vorm van zaakwaarneming plaatsheeft. De toelichting bij artikel 19 is hierop aangepast.
Verder merkte het Nidos op dat in de toelichting bij artikel 19 ten onrechte was opgenomen dat de verblijfplaats en de soort verblijfsvergunning een voorwaarde zijn om het Nidos met de voogdij te belasten of een minderjarige onder toezicht te stellen van het Nidos. Ook deze opmerking heeft geleid tot aanpassing van de toelichting bij artikel 19.
Tot slot schuilt volgens het LCFJ een gevaar in de sobere registratie. Daardoor zouden de uitkomsten van de registratie kunnen leiden tot interventies die niet of nauwelijks zijn gebaseerd op een goede probleemanalyse en dus moeten worden bestempeld als symptoombestrijding.
Dit gevaar is niet aanwezig. In den brede is er juist aandacht voor nader onderzoek. Beleidsinformatie die gegenereerd wordt door het onderhavige besluit is niet de enige, maar een (aanvullende) bron voor probleemanalyse en interventies. Zowel onderzoeken uitgevoerd door het rijk (bijvoorbeeld effectiviteitsonderzoek) als onderzoeken uit het wetenschappelijke veld vormen een belangrijke bron van informatie voor beleidsvorming en interventies.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg technisch aan te passen. De aanpassingen van artikel 9, onderdeel a, en artikel 21, derde en vierde lid, houden verband met de invoering van het «kortdurende verblijf» in het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Stb. 2010, 764).
Voorts is de verwijzing naar de artikelen 5 en 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ uit artikel 21, tweede lid, geschrapt. Artikel 5 heeft betrekking op verpleging en deze zorgvorm is in het kader van een psychiatrische aandoening inmiddels niet meer aangewezen in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (wijziging bij Stb. 2008, 533). De verwijzing naar artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is geschrapt omdat geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen niet meer op grond van de AWBZ, maar op grond van een zorgverzekering wordt gedekt. Door bovengenoemde aanpassingen correspondeert artikel 21, tweede lid, weer met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
Uit de aanhef van artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg blijkt dat de reeds in die wet gedefinieerde begrippen ook voor de toepassing van dit besluit gelden. Zij behoeven dus in dit besluit niet gedefinieerd te worden.
Naar aanleiding van het advies van JN is de definitie van «leefsituatie» aangepast. In de definitie van «zorgvorm» is spoedeisende zorg geschrapt, omdat dit geen aparte categorie is.
Ingeval bureau jeugdzorg besluit tot een doorverwijzing naar een voorliggende voorziening, wordt als enige gegeven geregistreerd de opgegeven woonplaats van de jeugdige. Terecht heeft het Cbp er op gewezen dat de term «adres» in het voorgelegde concept onjuist was. Met voorliggende voorziening wordt gedoeld op voorzieningen die vooraf gaan aan de jeugdzorg, zoals opvoedingsondersteuning en schoolmaatschappelijk werk.
Op grond van de in artikel 3 (uitvraag van geboortedatum, geslacht en herkomst) en 4 (uitvraag van leefsituatie en gemeente van inschrijving van de jeugdige) opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de samenstelling van de populatie van jeugdigen die gebruik maken van de jeugdzorg. Door longitudinale vergelijking van deze gegevens kunnen trends zichtbaar worden gemaakt; deze kunnen als input dienen voor de bijstelling van bestaand of de ontwikkeling van nieuw beleid.
De op grond van artikel 5 gevraagde gegevens hebben betrekking op de situatie voorafgaand aan de start van een cliënttraject in het vrijwillige kader. Een vervolg binnen bureau jeugdzorg betekent in feite de start van een nieuw cliënttraject.
Op grond van de in artikel 6 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het aantal cliënten waarvoor een cliënttraject is gestart, uitgesplitst naar vrijwillig kader en jeugdreclassering dan wel jeugdbescherming, en de duur van het traject.
Op grond van de in artikel 7 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de wijze van instroom in het vrijwillig kader. Contacten tussen bureau jeugdzorgen jeugdigen kunnen immers op verschillende manieren tot stand komen. De toegankelijkheid van de jeugdzorg kan mede op basis hiervan worden vastgesteld.
Op grond van de in artikel 8 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de vraag naar de verschillende typen jeugdzorg en zorg waarop een aanspraak bestaat.
Op grond van de in artikel 9 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het aantal zaken dat bij het Casusoverleg Bescherming is besproken, het resultaat van de besluiten in het Casusoverleg en de doorlooptijden.
Het Casusoverleg Bescherming vloeit voort uit het programma Beter Beschermd, een meerjarig programma met als doel de kwaliteit van het besluitvormingsproces en van de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen te verhogen (Kamerstukken II 2003–2004, 28 606, nr. 19).
Op grond van de in artikel 10 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de omvang van de ambulante jeugdzorg die zonder indicatiebesluit door het bureau jeugdzorg dan wel door zorgaanbieders wordt verzorgd.
De verlening van ambulante jeugdzorg door bureau jeugdzorg is gegrond op artikel 10, derde lid, onder b, van de wet, dat bepaalt dat bureau jeugdzorg ook tot taak heeft vormen van jeugdzorg te verlenen anders dan jeugdzorg waarvoor een indicatie vereist is.
De verlening van ambulante jeugdzorg door zorgaanbieders zonder dat er een indicatiebesluit is verstrekt, betreft een in 2010 ingezet experiment in de zin van de Wet op de jeugdzorg. Deze zorg kan alleen worden verleend door tussenkomst van bureau jeugdzorg. Doel van het experiment is het ontwikkelen van vernieuwend, laagdrempelig en intersectoraal ambulant zorgaanbod op het raakvlak van lokale en provinciale jeugdzorg, zodat het beroep op zwaardere vormen van geïndiceerde jeugdzorg wordt beperkt (zie het Afsprakenkader van de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin en het IPO over de aanpak en de financiering van de jeugdzorg in 2010 en 2011, bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 31 839, nr. 24, p. 3).
Op grond van de in artikel 11 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de instroom, uitstroom en gemiddelde duur van zorgtrajecten en trajecten gesloten jeugdzorg, alsmede de zorgverlening.
Op grond van de in artikel 13 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de hoeveelheid OTS- en voogdijtaken en de gemiddelde duur ervan. Bovendien kan inzicht worden verkregen in de doorlooptijden bij de aanvang van deze taken.
Op grond van de in artikel 14 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de hoeveelheid jeugdreclasseringstaken en de gemiddelde duur ervan. Bovendien kan inzicht worden verkregen in de doorlooptijden bij aanvang van deze taken.
Op grond van de in artikel 15 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het gevolg dat is gegeven aan signalen van vermoedens van kindermishandeling, alsmede de doorlooptijden bij de uitvoering van de taken van het advies- en meldpunt kindermishandeling.
Artikel 16, eerste lid, maakt het mogelijk dat het bureau jeugdzorg de te registreren gegevens in onderlinge samenhang verwerkt opdat bijvoorbeeld informatie kan worden verstrekt over de leeftijd van cliënten gekoppeld aan de start van het cliënttraject of de aard van de verleende zorg.
Het verwerken in onderlinge samenhang vindt op een wijze plaats die waarborgt dat de gegevens niet, of althans niet zonder onevenredige inspanning, tot een persoon herleidbaar zijn. Zie voor een toelichting paragraaf 4 van de algemene toelichting.
Het tweede lid stelt in aanvulling op het eerste lid een algemene kwaliteitseis. Hieruit vloeit ook voort dat het bureau jeugdzorg betrouwbare gegevens registreert en procedures hanteert om die betrouwbaarheid zeker te stellen.
De artikelen 17 en 18 bevatten de gegevens die de raad voor de kinderbescherming moet registreren.
Dit artikel bevat de gegevens die de aanvaarde rechtspersoon voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen moet registreren. De tekst van dit artikel is nagenoeg onverminderd overgenomen uit de bestaande regeling (artikel 14 van het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg). Twee informatieverplichtingen zijn niet overgenomen in de nieuwe regeling. Dit betreft het adres in de gemeente van inschrijving en de verblijfplaats indien deze afwijkt van het adres van inschrijving.
De datum aanmelding, naast de datum aanvang voogdij of gezinsvoogdij is van belang, omdat de aanvaarde rechtspersoon gedurende een periode dat de rechtspersoon nog niet formeel met de voogdij is belast, reeds de belangen van de minderjarige vreemdeling behartigt. Het is gewenst om inzicht te kunnen krijgen in deze periode, die voor wat betreft minderjarige asielzoekers onder twaalf jaar in de vorm van zaakwaarneming plaatsheeft. De (gezinsvoogdij) over minderjarige vreemdelingen kent een bijzondere regeling in het Burgerlijk wetboek (artikelen 302 en 254 BW). De verblijfsrechtelijke positie van de minderjarige en verblijfsprocedure waaraan in deze artikelen gerefereerd wordt, zijn een voorwaarde om de aanvaarde rechtspersoon met de voogdij te belasten of een minderjarige onder toezicht te stellen van deze rechtspersoon in plaats van het bureau jeugdzorg.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de wet verstrekken de stichtingen beleidsinformatie aan de betrokken provincies en de betrokken zorgverzekeraars. Hoewel de wet in artikel 45 uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt dat stichtingen ook persoonsgegevens verstrekken aan provincies en zorgverzekeraars, is het vooralsnog niet nodig gebleken dit te regelen voor beleidsinformatie. Het onderhavige artikel brengt dit tot uitdrukking.
De wijze waarop de gegevens moeten worden geregistreerd en verstrekt, de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben en de termijnen waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt zijn niet geregeld in het besluit. Deze artikelen regelen dat dit bij ministeriële regeling kan worden bepaald. Daarbij kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.
Ten aanzien van de wijze waarop de gegevens moeten worden geregistreerd en verstrekt, verdient overigens opmerking dat van belang is dat deze wijze waarborgt dat de gegevens zo min mogelijk tot een persoon herleidbaar zijn. Zie paragraaf 4 van de algemene toelichting.
Op advies van het IPO is in artikel 21 de verwijzing naar artikel 20 van de wet opgenomen.
Voor het verstrekken van persoonsgegevens door de raad voor de kinderbescherming en de aanvaarde rechtspersoon geldt hetzelfde als voor de verstrekking van gegevens door het bureau jeugdzorg (zie de toelichting bij artikel 21). Artikel 16 is slechts van overeenkomstige toepassing op de aanvaarde rechtspersoon, omdat uit de gegevens die de raad voor de kinderbescherming registreert op basis van dit besluit geen kruiselingse verbanden kunnen worden gelegd.
Op grond van dit artikel treedt dit besluit met terugwerkende kracht in werking. Hierin is voorzien, omdat met het IPO en JN is afgesproken dat in de jeugdzorg al vanaf 1 januari 2011 met het nieuwe informatieprotocol gewerkt wordt.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-496.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.