Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het reglement van orde voor de ministerraad in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen en enkele andere actualiseringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, d.d. 18 oktober 2011 nr. 3107264, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers van het Koninkrijk;

Gelet op artikel 45 van de Grondwet;

Artikel 10 van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het reglement van orde voor de ministerraad wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel c, wordt «de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

2. In het tweede lid wordt «De hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst» vervangen door: De directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst of diens plaatsvervanger.

C

Artikel 4, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a, onder 1° en 2°, wordt «de Raad van State van het Koninkrijk respectievelijk de Raad van State» vervangen door: de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk respectievelijk de Afdeling advisering van de Raad van State.

2. In onderdeel a, onder 4°, wordt «van wet» vervangen door: van rijkswet en van wet, alsmede het standpunt dat terzake bij de beraadslaging in elk der Kamers der Staten-Generaal zal worden ingenomen.

3. In de onderdelen c en e wordt «externe adviesorganen» vervangen door: adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges en de colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges.

4. In onderdeel g wordt «externe adviesorganen indien daarvan ambtenaren deel uitmaken» vervangen door: colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges.

5. In onderdeel h wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

6. In onderdeel i wordt «van vergaderingen van de ministerraad van de Europese Unie» vervangen door: van formele en informele vergaderingen van de Europese Raad en van de Raad van de Europese Unie.

7. In onderdeel l, onder 1°, wordt na «burgerlijke rijksambtenaren» ingevoegd: , ambtenaren van politie.

8. In onderdeel l, onder 2°, wordt «voor zover het geen hoofden van missies betreft» vervangen door: voor zover het geen hoofden van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland of permanente vertegenwoordigers betreft.

9. Onderdeel m komt te luiden:

  • m. voorstellen voor ministeriële besluiten tot benoeming van personen en tot ontslag, wegens andere reden dan op verzoek van betrokkenen, voor zover deze gelijk aan of hoger dan een directeur-generaal bij een ministerie worden bezoldigd.

D

In artikel 24 vervalt de aanduiding «1.».

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. De onderdelen A, B, onder 1, en C, onder 5, van artikel I werken terug tot en met 10 oktober 2010.

  • 3. Onderdeel C, onder 1, van artikel I werkt terug tot en met 1 oktober 2010.

Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 oktober 2011

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

M. Rutte

Uitgegeven de vierde november 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Aanleiding voor deze aanpassing van het reglement van orde voor de ministerraad is de inwerkingtreding van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen. Tevens zijn enkele onderdelen van het reglement aangepast aan andere wijzigingen in wet- en regelgeving en geactualiseerd. Het betreft aanpassingen en actualiseringen van uiteenlopende aard die hieronder nader worden toegelicht.

De Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen die op 10 oktober 2010 in werking is getreden, houdt mede in dat er geen Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen meer is. De regeringen van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten hebben elk een Gevolmachtigde Minister benoemd die, evenals de Gevolmachtigde Minister van Aruba, deel uitmaakt van de raad van ministers van het Koninkrijk. Artikel 1, onderdeel c, artikel 3, eerste lid, onderdeel a, en artikel 4, tweede lid, onderdeel h, van het reglement zijn dienovereenkomstig aangepast.

In verband met de wijziging van de Wet op de Raad van State per 1 oktober 2010 dient «Raad van State (van het Koninkrijk)» te worden vervangen door «Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk)». Artikel 4, tweede lid, onderdeel a, onder 1 en 2 is dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 24, derde lid en vierde lid, van de Bankwet 1998 komt geen betekenis meer toe na de oprichting van de Europese Centrale Bank. Artikel 4, tweede lid, onder m, van het reglement vervalt daarom.

De inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon houdt in dat de Europese Raad een instelling van de Europese Unie is geworden. Artikel 4, tweede lid, onderdeel i, verduidelijkt dat de voorbereiding in de ministerraad van het Nederlandse standpunt betrekking heeft op formele en informele vergaderingen van de Europese Raad en van de Raad. Dit sluit aan bij de praktijk.

De functie van hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst is vervangen door de functie van directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst. Artikel 3, tweede lid, is dienovereenkomstig aangepast. Deze bepaling voorziet tevens in de mogelijkheid dat de directeur-generaal bij zijn afwezigheid wordt vervangen door zijn plaatsvervanger.

In overeenstemming met de bestaande praktijk vormt het standpunt van de regering inzake bekrachtiging van een initiatiefvoorstel in verschillende fasen van besluitvorming onderwerp van beraadslaging in de ministerraad. In artikel 4, tweede lid, onderdeel a, onder 4°, wordt verduidelijkt dat het zowel gaat om een initiatiefvoorstel van wet als om een initiatiefvoorstel van rijkswet. Voorts is verduidelijkt dat de standpuntbepaling over bekrachtiging van een initiatiefvoorstel door het kabinet plaatsvindt aan de hand van het standpunt dat terzake bij beraadslaging in elk der Kamers wordt ingenomen. Dit houdt in dat een standpuntbepaling in de ministerraad plaatsvindt bij behandeling van het voorstel in elk van beide Kamers. Een standpuntbepaling kan inhoudelijk of procedureel van aard zijn. De beraadslaging in de ministerraad over de definitieve bepaling van het standpunt inzake bekrachtiging door de regering vindt plaats nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen.

Tevens zijn enkele bepalingen met betrekking tot de beraadslaging in de ministerraad over benoemingen aangepast aan wijzigingen in wet- en regelgeving en verduidelijkt, mede naar aanleiding van ontwikkelingen in beleid en praktijk. De bepalingen van het reglement van orde met betrekking tot benoemingen gaan er enerzijds vanuit dat de benoeming van personen die plaatsvindt bij koninklijk besluit onderwerp van beraadslaging in de ministerraad is, behoudens bepaalde uitzonderingen zoals burgemeesters van gemeenten met minder dan 50.000 inwoners, terwijl anderzijds benoemingen van leden van bepaalde organen die plaatsvinden bij ministerieel besluit in elk geval dienen te worden behandeld in de ministerraad zoals benoemingen van leden van externe adviesorganen.

Dit stelsel behoeft enige actualisering. In artikel 4, tweede lid, onderdeel e, is het begrip «externe adviesorganen» vervangen door het begrip «adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges en de colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges». Hieronder vallen zowel permanente als tijdelijke adviescolleges.

In de afgelopen jaren heeft, mede door wijzigingen in wet- en regelgeving, een uitbreiding plaatsgevonden van het aantal personen dat wordt benoemd bij ministerieel besluit met een bezoldiging die gelijk aan of hoger is dan die van een directeur-generaal bij een ministerie. Mede gelet op het beleid inzake de beloning van deze functionarissen is het van belang te verduidelijken dat over deze benoemingen een beraadslaging in de ministerraad plaatsvindt. Hiertoe is een nieuw artikel 4, tweede lid, onderdeel m, opgenomen.

Ten aanzien van de benoemingen die plaatsvinden bij koninklijk besluit is in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, onder 1°, verduidelijkt dat de benoeming van ambtenaren van politie beraadslaging in de ministerraad vraagt tenzij hun bezoldiging lager is dan die van een directeur-generaal bij een ministerie. Voorts is in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, onder 2°, het begrip «hoofden van missies» vervangen door de meer gebruikelijke term «hoofden van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland of permanente vertegenwoordigers». Deze terminologie komt overeen met onder meer artikel 1:49a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Tot slot houdt het open stelsel van de behandeling van benoemingen in de ministerraad in dat de ministerraad ook zal beraadslagen over de bepaling van het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van benoemingen in internationale organisaties. Beraadslaging in de ministerraad zal, mede op grond van artikel 4, tweede lid, onderdelen h, i en j, in ieder geval plaatsvinden bij de benoeming van Nederlanders in belangrijke functies van instellingen en organen van de Europese Unie en van internationale organisaties en rechtscolleges.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

M. Rutte

Naar boven