Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, alsmede vaststelling van voorschriften over het informatieverkeer, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (Uitvoeringsbesluit WEB BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 september 2010, nr. WJZ/236434 (4876), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 2.2.1, derde lid, 2.2.5, vierde en vijfde lid, en artikel 2.3.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2010, no. W05.10.0457/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 2011, nr. WJZ 256079 (4876), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. voltijds deelnemer:

een deelnemer die blijkens een overeenkomst als bedoeld in artikel 8.1.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES een voltijdse beroepsopleiding volgt;

b. deeltijds deelnemer:

een deelnemer die blijkens een overeenkomst als bedoeld in artikel 8.1.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES een deeltijdse beroepsopleiding volgt.

Artikel 2. Vaststelling omvang beschikbare budgetten beroepsonderwijs

Onze Minister stelt jaarlijks binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, de omvang vast van het beschikbare budget voor het beroepsonderwijs.

Artikel 3. Berekening rijksbijdrage beroepsonderwijs

  • 1. Onze Minister berekent het bedrag van de te verstrekken rijksbijdrage voor de beroepsopleidingen per instelling volgens de formule (p1 x q1) + (p2 x q2).

    In deze formule wordt verstaan onder:

    p1:

    een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per voltijds deelnemer;

    q1:

    het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft daadwerkelijk een beroepsopleiding volgt aan de desbetreffende instelling;

    p2:

    een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per deeltijds deelnemer;

    q2:

    het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft daadwerkelijk een beroepsopleiding volgt aan de desbetreffende instelling.

  • 2. Indien de aanspraken het beschikbare budget voor het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2, overschrijden, wordt de rijksbijdrage voor de beroepsopleidingen per instelling naar evenredigheid verlaagd.

  • 3. Indien het beschikbare budget voor het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2, hoger is dan de berekende rijksbijdrages voor de beroepsopleidingen per instelling gezamenlijk, kan de rijksbijdrage voor de beroepsopleidingen worden verhoogd.

  • 4. De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

  • 5. De hoogte van de rijksbijdrage voor de instelling wordt uiterlijk op 1 september van het jaar waarvoor de rijksbijdrage is verstrekt, vastgesteld.

Artikel 4. Informatie

Het bevoegd gezag levert jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister de door hem gevraagde gegevens die nodig zijn voor de verstrekking en vaststelling van de rijksbijdrage, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige.

Artikel 5. Controleprotocol

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld voor de inrichting en de uitvoering van de controle door de deskundige van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen.

  • 2. De regels hebben betrekking op de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage, en de controle op de bekostigingsgegevens, bedoeld in dit besluit.

Artikel 6. Bekostiging overgangsperiode

In afwijking van artikel 3 omvat tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de rijksbijdrage een door Onze Minister vast te stellen bedrag.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2011 in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WEB BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 februari 2011

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zevende maart 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In dit besluit wordt de bekostigingssystematiek van het beroepsonderwijs op de BES-eilanden zoals neergelegd in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES) uitgewerkt. Deze wet gaat uit van een bekostigingssystematiek afgeleid van de in het Europese deel van Nederland geldende Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Invoering van eenzelfde bekostigingssysteem op grond van de WEB BES is op dit moment niet mogelijk, omdat enerzijds voldoende gegevens ontbreken om de hoogte van de bekostiging op dezelfde wijze als in het Europese deel van Nederland vast te stellen, en anderzijds de schoolbesturen nog moeten groeien in hoe om te gaan met de lumpsum en de daarbij behorende financiële en onderwijskundige verantwoording.

Daarom wordt bij de invoering minimaal voor de eerste 5 jaar een overgangsystematiek gehanteerd. Deze zal worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zal het definitieve bekostigingssysteem in dit besluit worden opgenomen. Het onderhavige besluit zal tegen die tijd meer gaan lijken op het in het Europese deel van Nederland geldende Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB).

2. Kenmerken

Het bekostigingsmodel voor het beroepsonderwijs dat minimaal voor de eerste vijf jaar zal gelden heeft de volgende kenmerken:

  • a. het is een verdeelmodel,

  • b. de rijksbijdrage wordt berekend op grond van de gegevens van 1 oktober van het eerste kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft, en

  • c. er is een mogelijkheid voor het vaststellen van een budgetcorrectie.

Deze bekostigingssystematiek vormt de basis van deze algemene maatregel van bestuur.

3. Kenmerken nader toegelicht

a. Verdeelmodel

De hoogte van de rijksbijdrage voor de beroepsopleidingen per instelling wordt berekend aan de hand van het aantal deelnemers.

Niet iedere deelnemer weegt even zwaar mee voor de bekostiging. Voor deeltijds deelnemers wordt bij ministeriële regeling een lager bedrag per deelnemer vastgesteld dan voor voltijds deelnemers. Zoals uit artikel 2.2.2, vijfde lid van de WEB BES blijkt komen deelnemers die een onderwijsprogramma volgen dat minder dan 300 uren per volledig studiejaar omvat, niet voor bekostiging in aanmerking.

b. Bekostigingsgegevens

Het budget dat beschikbaar is voor het jaar t wordt verdeeld op basis van het aantal deelnemers dat op 1 oktober van het jaar t-2 daadwerkelijk een beroepsopleiding volgt.

Het besluit voorziet in een formulier dat het bevoegd gezag jaarlijks vóór 1 juli aan de Minister ingeleverd moet hebben. Op dit formulier wordt het aantal voltijds en deeltijds deelnemers op 1 oktober van het jaar t-1 en t-2 aangegeven.

c. Budgetcorrectie

De budgetcorrectie is nodig om de hoogte van de berekende vergoedingen aan te passen aan het beschikbare budget (macrobudget). In het geval van overschrijding van het macrobudget voor het beroepsonderwijs zal de rijksbijdrage voor de beroepsopleidingen per instelling naar evenredigheid worden verlaagd. In het geval dat het beschikbare budget hoger is dan de berekende rijksbijdrages gezamenlijk kan de rijksbijdrage worden verhoogd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In dit artikel wordt geregeld dat de Minister jaarlijks het macrobudget voor het beroepsonderwijs op de BES vaststelt.

Artikel 3

Aan de hand van de formule in het eerste lid wordt berekend wat de hoogte van de te verstrekken rijksbijdrage per instelling zou moeten zijn.

In het tweede en derde lid is de budgetcorrectie opgenomen. Bij overschrijding van het macrobudget wordt de rijksbijdrage per instelling naar evenredigheid verlaagd. Als het macrobudget groter is dan de berekende rijksbijdrages gezamenlijk, kan de Minister ervoor kiezen de rijksbijdrage te verhogen. Met die verhoging kunnen instellingen een reserve opbouwen.

Op grond van het vierde lid kan rekening gehouden worden met loon- en prijsbijstellingen.

Het vijfde lid geeft aan dat de rijksbijdrage op 1 september van het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage is verstrekt, definitief wordt vastgesteld. Uit artikel 2.3.11 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES blijkt dat als de hoogte van de vastgestelde rijksbijdrage afwijkt van de reeds verleende rijksbijdrage, dit verschil verrekend of extra uitbetaald kan worden.

Artikel 4

De benodigde gegevens voor bekostiging moeten jaarlijks voor 1 juli aan de Minister worden verstrekt. Aangezien het om een beperkt aantal instellingen gaat, zullen de benodigde gegevens individueel aan de instellingen worden gevraagd, al dan niet in de vorm van een in te vullen formulier.

Artikel 5

Dit artikel geeft de grondslag voor een ministeriële regeling waarin de vaststelling van het controleprotocol wordt geregeld.

Artikel 6

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zal de bekostiging nog niet plaatsvinden volgens het beoogde systeem van artikel 3. Een overgangsperiode is nodig om te kunnen toegroeien van het tot 1 januari 2011 gehanteerde declaratiestelsel naar het systeem van lumpsumbekostiging. Verwacht wordt dat de instellingen over drie jaar in staat zullen zijn om met die nieuwe systematiek te werken. Als bekostigingsgrondslag is gekozen voor hetzelfde overgangssysteem als is neergelegd in de Wet voortgezet onderwijs BES, namelijk de vaststelling van een bedrag door de minister. Deze open formulering geeft de ruimte om in de eerstkomende jaren rekening te houden met de specifieke omstandigheden van dit moment. De open formulering kan niet leiden tot willekeur. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur bieden voldoende waarborgen.

Deze toelichting wordt mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gegeven.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven