Besluit van 3 februari 2011, houdende onder meer voorschriften omtrent het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs BES (Inrichtingsbesluit WVO BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 september 2010, nr. WJZ/236456 (3843), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 16, tiende lid, 18, negende en tiende lid, 29, tiende lid, 31, zesde lid, 39, 40, 41, 45, 64, twaalfde en dertiende lid, en 65, eerste lid van de Wet voortgezet onderwijs BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2010, no. W05.10.0466/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 2011, nr. WJZ 259969 (3843), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet:

de Wet voortgezet onderwijs BES;

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wat het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft, Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

inspectie:

de inspectie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht;

vwo:

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

havo:

hoger algemeen voortgezet onderwijs;

mavo:

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

vbo:

voorbereidend beroepsonderwijs;

vmbo:

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 44 van de wet, verzorgd door een in dat artikel bedoelde school of scholengemeenschap;

school:

een school voor vwo, een school voor havo, een school voor mavo, een school voor vbo of een school voor praktijkonderwijs;

profiel:

het profiel, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de wet;

gemeenschappelijk deel:

het in artikel 38, vierde lid, onderdeel a, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

profieldeel:

het in artikel 38, vierde lid, onderdeel b, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

vrij deel:

het in artikel 38, vierde lid, onderdeel c, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

normatieve studielast:

de normatieve studielast, bedoeld in artikel 38, vijfde lid, van de wet;

theoretische leerweg:

de theoretische leerweg, genoemd in artikel 16 van de wet;

basisberoepsgerichte leerweg:

de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 18 van de wet;

kaderberoepsgerichte leerweg:

de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 18 van de wet;

gemengde leerweg:

de gemengde leerweg, genoemd in artikel 29 van de wet;

praktijkonderwijs:

het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 31 van de wet;

intrasectoraal programma:

een intrasectoraal programma als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel c, en artikel 29, vierde lid, onderdeel c, van de wet;

intersectoraal programma:

een intersectoraal programma als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel c, en artikel 29, vierde lid, onderdeel c, van de wet;

bevoegd gezag:

het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

stage:

de stage, bedoeld in artikel 45, derde lid, onderdeel b, van de wet;

stagegever:

de rechtspersoon of de natuurlijke persoon bij wie de stage wordt doorlopen;

stageleraar:

de leraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, belast met de begeleiding van de leerling tijdens de stage;

stagebegeleider:

degene die is belast met de begeleiding van de leerling en werkzaam is bij de stagegever;

de vakken behorende tot de beeldende vorming:

tekenen, handvaardigheid, textiele vormgeving, fotografie, film, audio-visuele vorming.

HOOFDSTUK II. TOELATING, VOORWAARDELIJKE BEVORDERING, VERWIJDERING

Artikel 2. Toelating algemeen

  • 1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.

  • 3. Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het tweede lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.

Artikel 3. Toelating eerste leerjaar vwo, havo, mavo, vbo, uitgezonderd praktijkonderwijs

  • 1. Tot het eerste leerjaar van een school, behalve voor zover het betreft een school voor praktijkonderwijs, kan als leerling slechts worden toegelaten degene die:

    • a. afkomstig is van een school als bedoeld in de Wet primair onderwijs BES of de Wet primair onderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of

    • b. afkomstig is van een school als bedoeld in de Wet primair onderwijs BES of de Wet primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt.

  • 2. Bij beslissingen over de toelating op grond van het eerste lid betrekt het bevoegd gezag het onderwijskundig rapport dat ingevolge artikel 48 van de Wet primair onderwijs BES is opgesteld.

  • 3. De toelating tot het eerste leerjaar van een school kan niet voorwaardelijk geschieden.

  • 4. In gevallen waarin toepassing van het eerste of tweede lid niet mogelijk is, kan de inspectie afwijking van het eerste of tweede lid toestaan.

Artikel 4. Aanvullende toelatingsvoorwaarden eerste leerjaar vwo, havo en mavo

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt de beslissing over de toelating van een kandidaat-leerling tot het eerste leerjaar van een school voor vwo, voor havo of voor mavo, mede gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd.

  • 2. Het onderzoek naar de geschiktheid vindt plaats met behulp van ten minste één van de hierna genoemde middelen, ter keuze van het bevoegd gezag:

    • a. een toelatingsexamen, door de leraren van de school afgenomen, dat zich ten minste uitstrekt over de vakken Nederlandse taal en rekenen;

    • b. een proefklas;

    • c. een onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat-leerling in ten minste het laatstelijk door hem gevolgde schooljaar aan de basisschool;

    • d. een psychologisch onderzoek.

  • 3. Een kandidaat-leerling wordt niet onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, dan met toestemming van hen die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefenen. Dezen worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld van de resultaten van het onderzoek kennis te nemen.

  • 4. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het rapport van het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde psychologisch onderzoek wordt bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het bevoegd gezag en de met het onderzoek belaste functionarissen. De ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat-leerling en de inspectie krijgen desgewenst inzage in dit psychologisch rapport. Het psychologisch rapport wordt in de school bewaard tot ten minste drie jaren en ten hoogste vijf jaren na het tijdstip waarop de leerling de school heeft verlaten en wordt in elk geval binnen twee maanden na het verstrijken van laatstbedoelde termijn van ten hoogste vijf jaren vernietigd.

  • 5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een in het eerste lid genoemde school die een gemeenschappelijk eerste leerjaar heeft met een school voor vbo.

Artikel 5. Melding toelatingsprocedure, toelatingsbeslissingen en studieresultaten

  • 1. Het bevoegd gezag doet mededeling aan de inspectie van de te volgen procedure voor de toelating tot het eerste leerjaar. Het zendt jaarlijks binnen 6 maanden na de toelating een verslag betreffende de toegepaste toelatingsmiddelen en van de daarmee opgedane ervaringen aan de inspectie.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt de directeur van de school waar de leerling basisonderwijs heeft genoten in kennis van de beslissing omtrent de toelating en, na afloop van het eerste leerjaar, indien de directeur dit verzoekt, van de studieresultaten van de leerling.

Artikel 6. Afwijkingen van artikel 3 of artikel 4

  • 1. In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor vwo of voor havo tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor vwo of voor havo is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor mavo gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 2. In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor mavo tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor mavo of tot het eerste leerjaar van een school voor vwo of voor havo is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor vbo gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 3. In afwijking van artikel 3 kan het bevoegd gezag van een school voor vbo tot het eerste leerjaar van die school toelaten de kandidaat die tot het eerste leerjaar van enige school is toegelaten.

Artikel 7. Toelatingsvoorwaarde praktijkonderwijs

Tot een school voor praktijkonderwijs kan als leerling worden toegelaten degene die de leeftijd van ten minste 12 jaar heeft bereikt.

Artikel 8. Bijzondere toelatingsvoorwaarden scholen en afdelingen vbo, aangewezen op grond van artikel 50, vijfde lid, WVO BES

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 en 7 wordt een kandidaat-leerling niet toegelaten tot een school of afdeling, aangewezen op grond van artikel 50, vijfde lid, van de wet, dan nadat het bevoegd gezag zich ervan heeft vergewist dat dit onderwijs voor hem het meest aangewezen is, gelet op de bijzondere aard en doelstelling van het desbetreffende onderwijs.

Artikel 9. Toelating gelijksoortige school

Een leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.

Artikel 10. Verlenging verblijfsduur in verband met onbillijkheden

Alvorens toepassing te geven aan artikel 64, twaalfde lid, van de wet, vergewist de inspectie zich ervan, dat het bevoegd gezag de ouders van de betrokken leerling in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over het verzoek van het bevoegd gezag. De inspectie betrekt bij haar beslissing in elk geval de zienswijze van de ouders.

Artikel 11. Voorwaardelijke bevordering

  • 1. Voorwaardelijke bevordering wordt uitdrukkelijk op het eindrapport vermeld. Bovendien wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan ouders, voogden of verzorgers, waarbij wordt vermeld het tijdstip waarop definitief omtrent de overgang zal worden beslist alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden bevorderd. Dit tijdstip ligt tussen 1 oktober en 1 januari daarop volgend.

  • 2. Een leerling wordt niet voorwaardelijk bevorderd tot het hoogste leerjaar.

Artikel 12. Schorsing

  • 1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 13. Definitieve verwijdering

  • 1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

  • 2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 14. Beslistermijn bij bezwaar

  • 1. De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

  • 2. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 64 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.

HOOFDSTUK III. INRICHTING VAN HET ONDERWIJS

§ 1. Algemeen

Artikel 15. Vakanties
  • 1. De tijd die per cursusjaar ten hoogste voor vakantie van de leerlingen mag worden besteed, bedraagt 72 schooldagen bij een zesdaagse schoolweek en 60 schooldagen bij een vijfdaagse schoolweek.

  • 2. Onder schooldag wordt verstaan elke dag van de week met uitzondering van de zondag bij een zesdaagse schoolweek en met uitzondering van de zaterdag en de zondag bij een vijfdaagse schoolweek. Niet tot schooldagen worden gerekend:

    • a. nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en de beide kerstdagen, alsmede

    • b. koninginnedag en koninkrijksdag.

  • 3. Indien aan een bijzondere school onderwijs wordt gegeven gebaseerd op een levensbeschouwing volgens welke andere dan de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde dagen als feestdagen worden aangemerkt, kunnen in plaats daarvan ten hoogste zes andere dagen niet tot schooldagen worden gerekend.

§ 2. Eerste leerjaren VO

Artikel 16. Afwijkingen delen onderwijsprogramma
  • 1. Voor afwijkingen als bedoeld in artikel 36, tweede lid, eerste volzin, van de wet kunnen in aanmerking komen leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn al het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen te volgen.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt een commissie in die adviseert ten aanzien van welke leerlingen artikel 36, tweede lid, van de wet toepassing kan vinden. Het bevoegd gezag regelt de omvang en samenstelling van de commissie.

  • 3. In haar advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen ten aanzien van de aard van de in het tweede lid bedoelde afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.

  • 4. De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:

    • a. in voorkomende gevallen het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderwijskundig rapport en de resultaten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek naar de geschiktheid;

    • b. indien de omstandigheid op grond waarvan afwijking wordt voorgesteld daartoe aanleiding geeft, de van een deskundige verkregen verklaring;

    • c. de zienswijze van de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring;

    • d. de zienswijze van de leraar of leraren, belast met het betrokken onderwijs, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring.

  • 5. Het advies wordt schriftelijk uitgebracht aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag voornemens is af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het over dit voornemen met de commissie. De beslissing van het bevoegd gezag is met redenen omkleed. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van zijn beslissing, vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde verklaringen, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie.

§ 3. Overige inrichtingsvoorschriften vwo, havo, mavo, vbo

Artikel 17. Aanvullende bepalingen eerste drie leerjaren vwo en havo
  • 1. Het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren aan een school voor vwo en een school voor havo omvat tevens onderwijs in Franse taal en Spaanse taal.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Spaanse taal, indien de leerling onderwijs volgt in Papiaments, Duitse taal, Russische taal, Italiaanse taal, Arabische taal of Turkse taal.

  • 3. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Spaanse taal dan wel in beide talen, indien de leerling

    • a. voor de eerste maal tot een school voor havo of een school voor vwo is toegelaten,

    • b. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

    • c. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

    • d. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

  • 4. In de eerste drie leerjaren van een gymnasium wordt tevens onderwijs verzorgd in Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur.

Artikel 18. Aanvullende bepalingen eerste twee leerjaren vmbo
  • 1. Het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren aan een school voor mavo en een school voor vbo omvat tevens onderwijs in Franse taal of Spaanse taal. Deze verplichting geldt niet voor leerlingen voor wie naar de verwachting van het bevoegd gezag het onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet het meest geschikt is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Spaanse taal:

    • a. indien de leerling onderwijs volgt in Papiaments, Duitse taal, Arabische taal of Turkse taal, of

    • b. indien de leerling

      • 1°. voor de eerste maal tot een school voor mavo of een school voor vbo is toegelaten,

      • 2°. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

      • 3°. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

      • 4°. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

Artikel 19. Delen onderwijsprogramma praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs omvat ten minste Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, informatiekunde en lichamelijke opvoeding, alsmede het onderwijs waarvan het bevoegd gezag, na overleg met het bestuurscollege dat daarbij de werkgevers betrekt die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt, heeft vastgesteld dat dit van belang is voor het uitoefenen van functies binnen die arbeidsmarkt.

Artikel 20. Inrichting profielen vwo
  • 1. Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 480,

    • b. Engelse taal en literatuur: 400,

    • c. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur of Turkse taal en literatuur ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt: 480,

    • d. maatschappijleer: 120,

    • e. algemene natuurwetenschappen: 120,

    • f. culturele en kunstzinnige vorming of ter keuze van de leerling klassieke culturele vorming, voor zover het bevoegd gezag dit aanbiedt, met dien verstande dat het vak klassieke culturele vorming in elk geval deel uitmaakt van het profiel indien ook Latijnse taal en literatuur of Griekse taal en literatuur, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel: 160, en

    • g. lichamelijke opvoeding : 160.

  • 2. Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het gymnasium omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 480,

    • b. Engelse taal en literatuur: 400,

    • c. Latijnse taal en literatuur of Griekse taal en literatuur: 600,

    • d. maatschappijleer: 120,

    • e. algemene natuurwetenschappen: 120,

    • f. klassieke culturele vorming: 160, en

    • g. lichamelijke opvoeding: 160.

  • 3. Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde B: 600,

    • b. natuurkunde: 480,

    • c. scheikunde: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 440;

      • 2°. informatica: 440;

      • 3°. biologie: 480;

      • 4°. wiskunde D: 440.

  • 4. Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 520, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. biologie: 480,

    • c. scheikunde: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 440;

      • 2°. aardrijkskunde: 440;

      • 3°. natuurkunde: 480.

  • 5. Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 520, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. economie: 480,

    • c. geschiedenis: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. management en organisatie: 440;

      • 2°. aardrijkskunde: 440;

      • 3°. maatschappijwetenschappen: 440;

      • 4°. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur of Turkse taal en literatuur: 480.

  • 6. Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde C: 480, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde C kan vervangen door wiskunde A of wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. geschiedenis: 480,

    • c. een van de volgende culturele profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. kunst (beeldende vormgeving), kunst (muziek), kunst (drama), kunst (dans), muziek, tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving: 480;

      • 2°. filosofie: 480;

      • 3°. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur met een normatieve studielast van 480 uren, Latijnse taal en literatuur of Griekse taal en literatuur met een normatieve studielast van 600 uren;

    • d. een van de volgende maatschappelijke profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. aardrijkskunde: 440;

      • 2°. maatschappijwetenschappen: 440;

      • 3°. economie: 480.

  • 7. Het vrije deel van elk profiel in het gymnasium en atheneum kan omvatten:

    • a. de vakken, genoemd in het eerste tot en met het zesde lid, voor zover nog niet gekozen, met dien verstande dat:

      • 1°. van de vakken wiskunde A, wiskunde B en wiskunde C er slechts één deel kan uitmaken van het profiel, dat wiskunde D uitsluitend kan worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en

      • 2°. kunst (beeldende vormgeving) niet gekozen kan worden in combinatie met tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving, dat kunst (muziek) niet gekozen kan worden in combinatie met muziek, en

      • 3°. van de vakken tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving er slechts één deel kan uitmaken van het profiel,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voor zover de desbetreffende taal niet reeds eerder is gevolgd of al deel uitmaakt van het profiel:

      • 1°. Papiaments (elementair): 480;

      • 2°. Spaanse taal en literatuur (elementair): 480;

      • 3°. Duitse taal en literatuur (elementair): 480,

      • 4°. Russische taal en literatuur (elementair): 480,

      • 5°. Italiaanse taal en literatuur (elementair): 480,

      • 6°. Arabische taal en literatuur (elementair): 480, en

      • 7°. Turkse taal en literatuur (elementair): 480,

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast in uren:

      • 1°. kunst (algemeen): 200,

      • 2°. bewegen, sport en maatschappij: 440, en

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

Artikel 21. Inrichting profielen havo
  • 1. Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 400,

    • b. Engelse taal en literatuur: 360,

    • c. maatschappijleer: 120,

    • d. culturele en kunstzinnige vorming: 120, en

    • e. lichamelijke opvoeding: 120.

  • 2. Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde B: 360,

    • b. natuurkunde: 400,

    • c. scheikunde: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 320;

      • 2°. informatica: 320;

      • 3°. biologie: 400;

      • 4°. wiskunde D: 320.

  • 3. Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 320, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. biologie: 400,

    • c. scheikunde: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 320;

      • 2°. aardrijkskunde: 320;

      • 3°. natuurkunde: 400.

  • 4. Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 320, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. economie: 400,

    • c. geschiedenis: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. management en organisatie: 320;

      • 2°. aardrijkskunde: 320;

      • 3°. maatschappijwetenschappen: 320;

      • 4°. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, of Turkse taal en literatuur: 400.

  • 5. Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. geschiedenis: 320,

    • b. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, of Turkse taal en literatuur ter keuze van de leerling voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt: 400,

    • c. een van de volgende culturele profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. kunst (beeldende vormgeving), kunst (muziek), kunst (drama), kunst (dans), muziek, tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving: 320;

      • 2°. filosofie: 320;

      • 3°. Papiaments, Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, of Turkse taal en literatuur: 400,

    • d. een van de volgende maatschappelijke profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. aardrijkskunde: 320;

      • 2°. maatschappijwetenschappen: 320;

      • 3°. economie: 400.

  • 6. Het vrije deel van elk profiel in het havo kan omvatten:

    • a. de vakken, genoemd in het eerste tot en met het vijfde lid, voor zover nog niet gekozen, met dien verstande dat:

      • 1°. van de vakken wiskunde A en wiskunde B er slechts één deel kan uitmaken van het profiel, dat wiskunde D uitsluitend kan worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en

      • 2°. kunst (beeldende vormgeving) niet gekozen kan worden in combinatie met tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving, dat kunst (muziek) niet gekozen kan worden in combinatie met muziek, en

      • 3°. van de vakken tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving er slechts één deel kan uitmaken van het profiel,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voor zover de desbetreffende taal niet reeds eerder is gevolgd of al deel uitmaakt van het profiel:

      • 1°. Papiaments (elementair): 320,

      • 2°. Spaanse taal en literatuur (elementair): 320,

      • 3°. Duitse taal en literatuur (elementair): 480,

      • 4°. Russische taal en literatuur (elementair): 320,

      • 5°. Italiaanse taal en literatuur (elementair): 320,

      • 6°. Arabische taal en literatuur (elementair): 320, en

      • 7°. Turkse taal en literatuur (elementair): 320,

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast in uren:

      • 1°. kunst (algemeen): 120,

      • 2°. algemene natuurwetenschappen: 120, en

      • 3°. bewegen, sport en maatschappij: 320, en

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

Artikel 22. Nadere voorschriften vrij deel

Indien het bevoegd gezag bij de vaststelling van vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel andere instellingen of deskundige personen van buiten de school betrekt, kan het onderwijs in die vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel, onverminderd de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor het onderwijs aan de school, mede worden verzorgd door die andere instellingen of deskundige personen. Daarbij stelt het bevoegd gezag als voorwaarde dat die instellingen of deskundige personen voldoen aan de met betrekking tot hun geldende wettelijke voorschriften en voorzover die voorschriften ontbreken, aan de binnen de beroepsgroep algemeen erkende normen. Artikel 80, eerste lid, van de wet is ten aanzien van degenen die dit onderwijs verzorgen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als getuigschrift als bedoeld in onderdeel b. 1° van dat lid geldt een kwalificatie die, gelet op de eerste en tweede volzin, passend is. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van de kwalificatie.

Artikel 23. Vrijstellingen en ontheffingen in periode voorbereidend hoger onderwijs vwo en havo
  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor vwo of havo kan een leerling ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen.

  • 2. De leerling van een school voor vwo die in het bezit is van het diploma havo is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer. Indien het betreft het atheneum is deze leerling tevens vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het vak culturele en kunstzinnige vorming.

  • 3. De leerling van een school voor vwo die in het bezit is van het diploma havo of het diploma vmbo in de theoretische leerweg en die in plaats van de vakken, genoemd in artikel 22, respectievelijk artikel 16 van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 20, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

  • 4. Het bevoegd gezag van een atheneum kan een leerling ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in de taal genoemd in artikel 20, eerste lid, onder c, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling heeft een stoornis die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal;

    • b. de leerling heeft een andere moedertaal dan de Nederlandse taal;

    • c. de leerling volgt onderwijs in het profiel natuur en techniek of het profiel natuur en gezondheid en het onderwijs in de taal verhindert naar verwachting een succesvolle afronding van de opleiding.

  • 5. Bij toepassing van het vierde lid, wordt de taal vervangen door een van de vakken of programma-onderdelen, genoemd in artikel 20, derde tot en met zesde lid, of in het zevende lid, onder c of d, met een normatieve studielast van tenminste 440 uren, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze als zodanig aanbiedt.

  • 6. De leerling van een school voor havo die in het bezit is van het diploma vmbo in de theoretische leerweg en die in plaats van de vakken, genoemd in artikel 16 van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 21 of 20, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

Artikel 24. Nadere voorschriften derde leerjaar vmbo theoretische leerweg
  • 1. In het derde leerjaar van een school voor mavo volgt de leerling in de theoretische leerweg onderwijs in ten minste zeven vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel.

  • 2. Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is in afwijking van het eerste lid het aantal vakken, bedoeld in dat lid, zes.

Artikel 25. Nadere voorschriften vrije deel vmbo beroepsgerichte leerwegen
  • 1. De afdelingsvakken, bedoeld in artikel 18, zevende lid, onderdeel a, van de wet, zijn bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek, grafimedia, transport en logistiek, verzorging, uiterlijke verzorging, administratie, handel en verkoop, mode en commercie, consumptief, en landbouw en natuurlijke omgeving.

  • 2. Het extra vak bedoeld in artikel 18, negende lid, onderdeel d, van de wet, is Papiaments.

Artikel 26. Nadere voorschriften vrije deel vmbo gemengde leerweg
  • 1. De afdelingsvakken, bedoeld in artikel 29, zevende lid, onderdeel b, van de wet, zijn de vakken, genoemd in artikel 25.

  • 2. In het derde leerjaar volgt de leerling in de gemengde leerweg ten minste onderwijs in zes vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel. Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is het aantal vakken, bedoeld in de eerste volzin, vijf.

Artikel 27. Intrasectorale en intersectorale programma’s vmbo beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg
  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor vbo of een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor vbo deel uitmaakt kan een bij ministeriële regeling aangewezen intrasectoraal of intersectoraal programma verzorgen voor zover dat bevoegd gezag gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de afdelingen onderliggend aan het bijbehorende intrasectorale of intersectorale programma en overigens wordt voldaan aan het tweede tot en met vierde lid. Bij ministeriële regeling worden de afdelingen, bedoeld in de vorige volzin, aangewezen.

  • 2. Een intrasectoraal of intersectoraal programma als bedoeld in het eerste lid wordt niet verzorgd voordat

    • a. het bevoegd gezag van de meest nabij gelegen instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES heeft verklaard dat het programma in voldoende mate aansluit op het onderwijs dat door de desbetreffende instelling wordt verzorgd, en

    • b. uit overleg met werkgevers die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt is gebleken dat er voor leerlingen die het programma zullen volgen naar verwachting voldoende stageplaatsen beschikbaar zullen zijn.

  • 3. Indien het de gemengde leerweg betreft, kan het bevoegd gezag op iedere vestiging waar afsluitend onderwijs vbo of mavo kan worden verzorgd, een intrasectoraal of intersectoraal programma als bedoeld in het eerste lid verzorgen.

  • 4. Indien het de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg betreft kan het bevoegd gezag alleen op de vestigingen waar het onderwijs in de in het eerste lid bedoelde afdelingen daadwerkelijk wordt verzorgd, het bijbehorende intrasectorale of intersectorale programma, bedoeld in het eerste lid, verzorgen.

Artikel 28. Gevolgen van het verzorgen van intrasectorale en intersectorale programma’s vmbo in relatie tot artikel 18, eerste lid, van de wet

Een bevoegd gezag dat een intrasectoraal of intersectoraal programma verzorgt als bedoeld in artikel 27, voldoet aan de voorschriften van artikel 18, eerste lid, van de wet, indien dat programma wordt aangeboden:

  • a. in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg,

  • b. in de basisberoepsgerichte leerweg en het onderwijs in ten minste één van de onderliggende afdelingen wordt aangeboden in de kaderberoepsgerichte leerweg, of

  • c. in de kaderberoepsgerichte leerweg en het onderwijs in ten minste één van de onderliggende afdelingen wordt aangeboden in de basisberoepsgerichte leerweg.

Artikel 29. Ontheffingen en vrijstellingen vmbo
  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor mavo of vbo kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in lichamelijke opvoeding, indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop deze ontheffing berust.

  • 2. Het bevoegd gezag kan toestaan dat een ontheffing die op grond van artikel 18 voor de eerste twee leerjaren is verleend van het volgen van de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Spaanse taal, tevens geldt als ontheffing voor die taal voor de periode waarin de leerling onderwijs in de sector economie van een van de leerwegen volgt, met dien verstande dat Papiaments, Duitse taal, Arabische taal, Turkse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde in de plaats komt van het onderwijs in de taal waarvoor de vrijstelling is verleend. Deze toestemming kan slechts worden verleend ten behoeve van leerlingen die:

    • a. in de periode van de eerste twee leerjaren onderwijs in de Arabische taal, Turkse taal of Spaanse taal volgden, of

    • b. voor de eerste maal tot een school zijn toegelaten en daarbij zijn geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste en voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs hebben gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal hebben genoten, of

    • c. onderwijs gaan volgen in de basisberoepsgerichte leerweg en die in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar leerwegondersteunend onderwijs volgden.

  • 3. De leerling die op basis van artikel 18, tweede volzin, geen onderwijs volgt in de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Spaanse taal, volgt in de sector economie van de basisberoepsgerichte leerweg in plaats hiervan, naar keuze van de leerling, het vak Papiaments, Duitse taal, Arabische taal, Turkse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde.

  • 4. De leerling van een school voor vmbo, voor zover het betreft de theoretische leerweg, die in het bezit is van het diploma vmbo in de kaderberoepsgerichte leerweg of de basisberoepsgerichte leerweg en die in plaats van de vakken, als bedoeld in artikel 18 van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 16 van de wet of artikel 21 dan wel 20, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

§ 4. Stages

Artikel 30. Reikwijdte
  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op scholen voor mavo voor zover daaraan onderwijs in de gemengde leerweg wordt verzorgd, en op scholen voor vbo

  • 2. Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op arbeidstraining. Onder arbeidstraining wordt verstaan het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep aan scholen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de wet, voor zover dat onderricht plaatsvindt buiten de school voor praktijkonderwijs.

Artikel 31. Stages
  • 1. In het derde en vierde leerjaar kunnen de lessen in afdelingsvakken of intrasectorale of intersectorale programma’s worden besteed aan stage.

  • 2. Voor een school voor praktijkonderwijs bedraagt het in artikel 31, zesde lid, van de wet bedoelde aantal uren stage of arbeidstraining gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50% van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd, met dien verstande dat voor leerlingen voor wie de partiële leerplicht nog niet is geëindigd, tot het einde van die leerplicht de stage of arbeidstraining per schoolweek ten hoogste 80% bedraagt van het aantal uren waarin in die week onderwijs wordt verzorgd.

Artikel 32. Stageplan

Het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Artikel 33. Stageplaatsen

Een stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

Artikel 34. Stage-overeenkomst
  • 1. Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2. De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagegever op een of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar respectievelijk door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

  • 3. De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagegever zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekeringsovereenkomst zal worden gesloten.

  • 4. In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

Artikel 35. Samenwerkingsovereenkomst

Met het oog op de stage kan het bevoegd gezag ten behoeve van de leerlingen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met een of meer stagegevers aangaan waarin mede een of meer onderdelen van de stage-overeenkomst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, worden opgenomen.

HOOFDSTUK IV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 36. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2011 in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 37. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Inrichtingsbesluit WVO BES

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 februari 2011

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende februari 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

De artikelen in het onderhavige besluit komen overeen met de overeenkomstige bepalingen in het Inrichtingsbesluit W.V.O., met dien verstande dat de terminologie is aangepast aan de Wet voortgezet onderwijs BES. Bovendien is rekening gehouden met de mogelijkheid die de WVO BES biedt om het vak Papiaments in de vrije keuzeruimte te kiezen. Zolang er slechts één school of instelling in het openbaar lichaam is, zal artikel 13 geen praktische betekenis hebben. Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WVO BES is immers definitieve verwijdering van een leerling pas mogelijk indien het bevoegd gezag er in is geslaagd een andere school of instelling te vinden die bereid is de leerling toe te laten. Er is toch voor gekozen om artikel 13 op te nemen, aangezien de mogelijkheid bestaat dat het aantal scholen stijgt.

Teneinde de scholen niet onmiddellijk alle eisen op te leggen die in het Eoropese deel van Nederland gelden, voorziet het besluit in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding.

Deze toelichting wordt mede gegeven namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven