Besluit van 22 augustus 2011, houdende regels met betrekking tot verevening van kosten verbonden aan het overschrijden van de vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies voor de glastuinbouw (Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 januari 2011, nr. BJZ2011034896, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 15.52 en 15.53, eerste, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 2.22, derde lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 februari 2011, nr. W14.11.0015/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 15 augustus 2011, nr. IENM/BSK-2011/107484, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

vergoeding:

vergoeding als bedoeld in artikel 15.52 van de wet;

wet:

Wet milieubeheer.

Artikel 2

Artikel 15.52 van de wet is van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, van de wet, die in het kalenderjaar, waarop de vergoeding, bedoeld in artikel 3 betrekking heeft, 305 ton CO2 of meer emitteren.

Artikel 3

De hoogte van de door een inrichting als bedoeld in artikel 2 in de jaren 2011 en 2012 verschuldigde vergoeding is de uitkomst van de formule:

waarin voorstelt:

V: de door de inrichting verschuldigde vergoeding;

Et: de door de inrichtingen, bedoeld in artikel 15.51 van de wet, in dat jaar gezamenlijk geëmitteerde hoeveelheid CO2 uitgedrukt in ton;

Er: de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vastgestelde hoeveelheid emissies, bedoeld in artikel 15.51 van de wet;

P: het bedrag in euro per ton geëmitteerde CO2;

Eb: de door de inrichting in dat jaar geëmitteerde hoeveelheid CO2 uitgedrukt in ton;

Ebt: de door de inrichtingen, bedoeld in artikel 2, in dat jaar gezamenlijk geëmitteerde hoeveelheid CO2 uitgedrukt in ton.

Artikel 4

  • 1. Ter uitvoering van titel 15.13 van de wet wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Productschap Tuinbouw.

  • 2. De medewerking, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het bij verordening stellen van nadere regels, inzake:

    • a. het vaststellen van de door een inrichting als bedoeld in artikel 15.51 van de wet in een kalenderjaar geëmitteerde hoeveelheid CO2;

    • b. het vaststellen van de door de inrichtingen, bedoeld in artikel 15.51 van de wet, gezamenlijk in een kalenderjaar geëmitteerde hoeveelheid CO2;

    • c. de gegevens die een inrichting als bedoeld in artikel 15.51 van wet verstrekt in het kader van de uitvoering van titel 15.13 van de wet;

    • d. het vaststellen van het bedrag per ton als bedoeld in artikel 3 en het vaststellen van de door een inrichting verschuldigde vergoeding.

  • 3. Bij de verordening, bedoeld in het tweede lid, kan de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere voorschriften omtrent bij die verordening aangewezen onderwerpen worden gedelegeerd aan een ander orgaan van het Productschap Tuinbouw.

Artikel 5

Besluiten ter uitvoering van de krachtens artikel 4 vastgestelde verordening, die:

  • a. nadere regels inhouden ter uitvoering van die verordening, of

  • b. betrekking hebben op de hoogte van het bedrag per ton geëmitteerde CO2, bedoeld in artikel 3,

behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 6

Overtreding door een inrichting van de krachtens artikel 4 vastgestelde verordening is een feit waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel als bedoeld in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan worden opgelegd.

Artikel 7

Bijlage 1 bij het Besluit glastuinbouw wordt als volgt gewijzigd:

A

In de titel vervalt: energie onderscheidenlijk.

B

In onderdeel A vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsomschrijving van «teeltperiode» door een punt, het begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving van «energiecluster».

C

In voorschrift 1.1.1 vervalt in de eerste volzin «niet meer energie en» alsmede de tweede volzin.

D

Voorschrift 1.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt: – onder a, berekende verbruik van energie;.

2. Onderdeel f vervalt.

3. De onderdelen g tot en met i worden geletterd f tot en met h.

4. In onderdeel g (nieuw) vervalt onderdeel 1 en worden de onderdelen 2 en 3 vernummerd tot onderdelen 1 en 2.

E

In de titel van paragraaf 1.2 vervalt: energie en.

F

Voorschrift 1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b en c worden geletterd a en b.

G

De voorschriften 1.2.2, 1.2.3, 1.2.4, 3.1.4, 3.1.5, 3.1.6 en 3.1.7 vervallen.

H

Voorschrift 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met d worden geletterd a tot en met c.

I

Voorschrift 3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b en c worden geletterd a en b.

J

Voorschrift 3.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b en c worden geletterd a en b.

Artikel 8

Na artikel 5.12 van het Besluit omgevingsrecht wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.12a energieverbruik

  • 1. Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de wet, worden, indien het een inrichting betreft als bedoeld in artikel 15.51 van de Wet milieubeheer, geen voorschriften verbonden:

    • a. inhoudende een emissiegrenswaarde voor de directe emissie van CO2, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat geen significante gevolgen voor het milieu in de onmiddellijke omgeving van de inrichting worden veroorzaakt;

    • b. ter bevordering van een zuinig gebruik van energie in de inrichting.

  • 2. Voor zover aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid voorschriften zijn verbonden als in dat lid bedoeld, vervallen die voorschriften.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 22 augustus 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Uitgegeven de zevenentwintigste september 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot uitvoering van de artikelen 15.51, 15.52 en 15.53 (titel 15.13) van de Wet milieubeheer. Samen met titel 15.13 van de Wet milieubeheer en de door het Productschap Tuinbouw vast te stellen verordening regelt dit besluit het kostenvereveningssysteem reductie CO2-emissies glastuinbouw.

2. Inhoud van het besluit

Op grond van titel 15.13 van de Wet milieubeheer is een systeem van verevening van kosten verbonden aan het overschrijden van de voor glastuinbouwbedrijven voor een bepaalde periode door de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies. Dat systeem houdt in dat bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën glastuinbouwbedrijven een vergoeding moeten betalen indien alle in artikel 15.51 van de Wet milieubeheer genoemde glastuinbouwbedrijven gezamenlijk – ook die glastuinbouwbedrijven die niet tot een aangewezen categorie behoren – meer CO2 uitstoten dan de vastgestelde hoeveelheid emissies. Voor 2011 en 2012 zal die hoeveelheid naar verwachting worden bepaald op 5,3 Mton teeltgerelateerde CO2-emissies.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de te betalen vergoeding en de uitvoering nader geregeld worden. Dit besluit strekt daartoe.

Dit besluit wijst de categorie glastuinbouwbedrijven aan die op grond van artikel 15.52 van de Wet milieubeheer bij overschrijding van het CO2-emissieplafond, van 5,3 Mton teeltgerelateerde CO2-emissies in 2011 en 2012, een vergoeding moeten betalen (artikel 2 van dit besluit) en bepaalt de wijze van berekenen van die vergoeding (artikel 3 van dit besluit).

Dit besluit vordert medebewind van het Productschap Tuinbouw voor de uitvoering van het kostenvereveningssysteem (artikelen 4 en 5 van dit besluit). Voorts bepaalt dit besluit dat overtreding van de door het Productschap Tuinbouw in het kader van dat medebewind vastgestelde verordening tuchtrechtelijk kan worden gehandhaafd (artikel 6 van dit besluit).

3. Staatssteunaspecten

Bij overschrijding van het CO2-plafond zal aan de glastuinbouwondernemingen die onder het kostenvereveningssysteem vallen een heffing worden opgelegd. Deze zal worden berekend op basis van de CO2-prijs in het EU-ETS systeem en per onderneming worden toegerekend naar rato van het gasverbruik van betreffende onderneming. Als echter gekeken wordt naar het feitelijk aardgasverbruik van glastuinbouwbedrijven die minder dan 305 ton CO2 per kalenderjaar uitstoten, moet worden geconcludeerd dat het opleggen van de heffing (bij overschrijding van het CO2-plafond door de gehele sector) niet proportioneel zal zijn in verhouding tot met het systeem gemoeide uitvoeringslasten en administratieve lasten.

De reële inschatting is dat de heffing ongeveer 250 Euro per onderneming zou bedragen bij een sectoroverschrijding van het CO2-plafond van 4%. Bij een forse overschrijding van 10% zou de heffing uitkomen op 680 Euro.

Gelet hierop zijn deze glastuinbouwondernemingen uitgezonderd van het betalen van de vergoeding. Zoals hiervoor aangegeven telt de CO2 -emissie van deze ondernemingen binnen het kostenvereveningssysteem echter wel volledig mee.

De positie – waar het de heffing betreft – van glastuinbouwbedrijven die minder dan 305 ton CO2 uitstoten kan staatssteun inhouden. Echter, gelet op de zeer lage bedragen waar het bij overschrijding van het CO2-plafond om zal gaan (tussen de 250 Euro en 680 Euro) zal de de-minimisgrens die op deze ondernemingen van toepassing is ingevolge de de-minimisverordening voor de landbouwproductiesector1 niet worden overschreden. Derhalve geldt op grond van artikel 108, derde lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geen aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie.

Op grond van artikel 4, eerste lid, van de de-minimisverordening voor de landbouwproductiesector dienen de glastuinbouwbedrijven die minder dan 305 ton CO2 per jaar uitstoten wel geïnformeerd te worden over het potentiële steunbedrag en het feit dat hiermee de-minimissteun wordt verleend.

4. Administratieve lasten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. De op dit besluit te baseren verordening van het Productschap Tuinbouw heeft wel gevolgen voor de administratieve lasten. Die administratieve lasten zijn reeds in beeld gebracht in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw) en toegelicht in hoofdstuk 9 van de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 451, nr. 3, blz. 12–13).

5. Financiële gevolgen voor het Rijk

Het Productschap Tuinbouw draagt de uitvoeringskosten van het kostenvereveningssysteem. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.

II. Artikelen

Artikel 2

Alle glastuinbouwbedrijven, met uitzondering van de glastuinbouwbedrijven die vallen onder het EU-ETS, vallen onder het kostenvereveningssysteem. Bij het bepalen van de reikwijdte van de vergoedingsverplichting zijn het belang van het milieu en de met het systeem gemoeide administratieve en uitvoeringslasten meegewogen. Dat heeft geleid tot de conclusie dat het milieu voldoende is gediend bij een vergoedingsverplichting voor die glastuinbouwbedrijven die grote(re) hoeveelheden CO2 uitstoten, te weten 305 ton of meer per kalenderjaar. Het zal naar verwachting gaan om circa de helft van de glastuinbouwbedrijven die gezamenlijk voor circa 95 procent van de totale CO2-emissie verantwoordelijk zijn.

De grens van 305 ton komt overeen met het in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw) genoemde gasverbruik van 170.000 m3 (Kamerstukken II 2010/11, 32 451, nr. 6, blz. 17).

Artikel 3

De vergoeding wordt geheven van de glastuinbouwbedrijven die 305 ton CO2 of meer uitstoten per jaar (de zogenoemde glastuinbouwbedrijven regime A). De verschuldigde vergoeding wordt berekend naar rato van het aandeel van een tuinbouwbedrijf regime A in de totale uitstoot van CO2 door alle glastuinbouwbedrijven regime A. Dat betekent dat als de uitstoot van CO2 door een glastuinbouwbedrijf regime A twee procent bedraagt van de totale uitstoot van CO2 door alle tuinbouwbedrijven regime A, dat tuinbouwbedrijf regime A twee procent van de totale verschuldigde vergoeding verschuldigd is. Gelet op de eenvoud en uitvoerbaarheid van het systeem wordt bij het bepalen van de vergoeding in de jaren 2011 en 2012 geen rekening gehouden met de emissiereducties van een tuinbouwbedrijf. Voor de jaren 2013 en verder zal worden bezien op welke wijze het systeem een sterkere individuele prikkel kan geven.

De hoogte van de vergoeding wordt berekend door de uitstoot van CO2 in ton, voor zover die uitstoot uitstijgt boven de emissieruimte, door alle tuinbouwbedrijven die onder het kostenvereveningssysteem vallen te vermenigvuldigen met een bedrag in euro per ton. Dat bedrag wordt op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel d, vastgesteld door het Productschap Tuinbouw.

Artikel 4

eerste lid

Dit lid strekt tot het daadwerkelijk vorderen van medebewind van het Productschap Tuinbouw en geeft daarmee invulling aan de in artikel 15.53, tweede lid, van de Wet milieubeheer geboden mogelijkheid.

tweede lid

Het Productschap Tuinbouw is verplicht om een verordening vast te stellen waarin de in dit lid genoemde onderwerpen worden geregeld. Uiteraard is het Productschap Tuinbouw daarbij gebonden aan het bepaalde in titel 15.13 van de Wet milieubeheer en dit besluit.

De mogelijkheid om bij verordening nadere regels te stellen over de vergoeding heeft in ieder geval betrekking op de bepaling van de hoogte van het bedrag per ton CO2-emissie. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw (Kamerstukken II 2009/10, 32 451, nr. 3, blz. 9) is opgemerkt, gaat het bij dat bedrag om de kosten per ton CO2-emissie indien de overschrijding van het plafond gecompenseerd zou worden met de aankoop van emissierechten.

derde lid

Ten behoeve van een goede uitvoering is het wenselijk dat de verordening van het Productschap Tuinbouw aan de voorzitter van het Productschap Tuinbouw de mogelijkheid biedt om nadere regels te stellen.

Artikel 98, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie bepaalt dat de bevoegdheid om in medebewind bij verordening nadere regels te stellen niet kan worden gedelegeerd, tenzij het voorschrift, waarbij dat medebewind wordt gevorderd, anders bepaalt. In dit lid is bepaald dat het bestuur van het Productschap Tuinbouw in de verordening kan bepalen dat ter uitvoering van die verordening nadere regels kunnen worden gesteld door de voorzitter van het Productschap Tuinbouw.

Artikel 5

De verordening op grond van artikel 15.53, tweede lid, van de Wet milieubeheer behoeft de goedkeuring van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Indien de voorzitter van het Productschap Tuinbouw nadere regels stelt, is het wenselijk dat ook die regels aan de goedkeuring door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zijn onderworpen.

Artikel 6

In artikel 15.53, derde lid, van de Wet milieubeheer is voorzien in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te voorzien in tuchtrechtelijke handhaving van overtreding van de door het Productschap Tuinbouw vast te stellen verordening.

Gelet op de aard van de normen en de doelgroep is tuchtrechtelijke handhaving voor de hand liggend. Voor een nadere beschouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw) (Kamerstukken II 2009/10, 32 451, nr. 3, blz. 11).

Artikel 7

Met de invoering van het kostenvereveningssysteem verviel de behoefte aan de voorschriften met betrekking tot de registratie van het energieverbruik van glastuinbouwbedrijven in het Besluit glastuinbouw. Het handhaven van die voorschriften zou tot dubbele lasten hebben geleid voor de glastuinbouwbedrijven.

Overigens bevatte het Besluit glastuinbouw geen normen voor het energieverbruik na 2010, maar wel voor de registratie daarvan.

Artikel 8

Artikel 5.12a van het Besluit omgevingsrecht bepaalt dat aan een omgevingsvergunning voor een glastuinbouwbedrijf geen eisen mogen worden verbonden ten aanzien van CO2-emissie of energieprestaties. Die eisen worden gesteld langs de weg van het kostenvereveningssysteem. Opname in een omgevingsvergunning zou leiden tot dubbele normstelling.

In het Besluit glastuinbouw zijn geen eisen meer opgenomen ten aanzien van energieprestatie van glastuinbouwbedrijven. Bij het opnemen van de glastuinbouwbedrijven in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer zal in een vergelijkbare bepaling worden voorzien.

Artikel 9

Het is de bedoeling dat dit besluit op zo kort mogelijke termijn in werking treedt. Het kostenvereveningssysteem is tot stand gekomen in overleg met de glastuinbouwsector. Het is daarom niet bezwaarlijk dat niet, zoals vastgelegd in het kabinetsbeleid met betrekking tot vaste verandermomenten, is voorzien in een invoeringstermijn van twee maanden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337 van 21.12.2007).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven