Besluit van 6 juli 2011, houdende wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met de wijziging van artikel 12 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 12 mei 2010, nr. WJZ / 10076187;

Gelet op de artikelen 21, eerste en derde lid, 22, 23, 46 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

De Raad van State gehoord (advies van 9 juni 2010, nr. W10.10.0183/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 1 juli 2011, nr. WJZ / 11098362;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien overeenkomstig artikel 12 van de wet graafmeldingen gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aangewezen organisatie, past de graafpolygoon binnen een vierkant waarvan de zijdes langs de x- en y-coördinaten lopen en waarvan de zijdes een lengte van 1.500 meter hebben.

B

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De registratiemelding, het oriëntatieverzoek en de graafmelding worden gedaan en het graafbericht wordt verzonden via het elektronisch informatiesysteem, met dien verstande dat:

    • a. het oriëntatieverzoek en de graafmelding door tussenkomst van de Dienst kunnen worden gedaan;

    • b. graafmeldingen voor graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet overeenkomstig artikel 12 van de wet gezamenlijk kunnen worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aangewezen organisatie.

C

Aan artikel 4, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De eerste volzin is niet van toepassing op graafmeldingen die overeenkomstig artikel 12 van de wet gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aangewezen organisatie.

D

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De liggingsgegevens die deel uitmaken van de beheerdersinformatie, hebben betrekking op de horizontale ligging en zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige metingen die voor de beheerder beschikbaar zijn, met dien verstande dat de metingen ten minste een nauwkeurigheid van een meter hebben.

E

Artikel 5, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van artikel 11 van de wet aan de grondroerder wordt verstrekt en over de wijze waarop deze gebiedsinformatie wordt verstrekt.

F

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. De gebieden, bedoeld in artikel 23 van de wet, zijn:

    • a. de luchthavens Schiphol, Rotterdam, Lelystad, Maastricht, Eelde, Leeuwarden, Volkel, Eindhoven, De Peel, Gilze Rijen, Woensdrecht en De Kooy;

    • b. de plaatsen van vestiging van de inrichtingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet;

    • c. de marinehavens van Den Helder en Vlissingen;

    • d. de plaatsen van vestiging van militaire zend- en ontvangstinstallaties die naar hun aard een bijzondere vorm van informatiebeveiliging vereisen.

  • 2. In dit artikel wordt onder gebiedsbeheerder verstaan:

    • a. voor de in het eerste lid, onder a, bedoelde burgerluchthavens: de exploitant van de luchthaven;

    • b. voor de in het eerste lid, onder a, bedoelde militaire luchthavens: Onze Minister van Defensie;

    • c. voor de in het eerste lid, onder b, bedoelde gebieden: de houder van de vergunning; en

    • d. voor de in het eerste lid, onder c en d, bedoelde gebieden: Onze Minister van Defensie.

  • 3. De gebiedsbeheerder doet bij de Dienst opgave van de begrenzing van de gebieden, bedoeld in het eerste lid, waarover hij het beheer voert en stelt onverwijld de Dienst in kennis van wijzigingen van die begrenzing.

  • 4. Indien een oriëntatieverzoek of graafmelding betrekking heeft op gebied als bedoeld in het eerste lid:

    • a. verstrekt de gebiedsbeheerder geen liggingsgegevens over netten die hij beheert aan de Dienst;

    • b. verstrekt de Dienst gebiedsinformatie onverwijld, doch uiterlijk binnen twee werkdagen na verzending van het graafbericht, aan de gebiedsbeheerder;

    • c. indien de gebiedsbeheerder niet degene is die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft ingediend, verstrekt hij onverwijld de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie en beheerdersinformatie over eigen netten die zijn gelegen in de oriëntatiepolygoon of de graafpolygoon aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan, voor zover dit naar zijn oordeel noodzakelijk is voor het zorgvuldig verrichten van de graafwerkzaamheden en geen afbreuk doet aan het vereiste niveau van informatiebeveiliging.

  • 5. Op de verstrekking van informatie door de gebiedsbeheerder is artikel 11, derde lid, en zijn de krachtens artikel 21 en 22 van de wet gestelde regels van overeenkomstige toepassing.

G

De artikelen 10 en 11 vervallen, met dien verstande dat artikel 10 van toepassing blijft voor registratiemeldingen, oriëntatieverzoeken en graafmeldingen die zijn gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL II

Dit besluit en de Wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen (Stb. 2010, 50) treden in werking met ingang van 1 augustus 2011.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 6 juli 2011

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de twaalfde juli 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met dit besluit ter wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: Bion) worden, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, regels gesteld ter uitvoering van de Wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen (Stb. 2010, 50). Het betreft vooral regels ten aanzien van de collectieve meldingsprocedure voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond en ten aanzien van veiligheidsgebieden.

2. Collectieve meldingsprocedure voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond

Er wordt momenteel een voorstel tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: de wet) voorbereid teneinde agrariërs een ruimere verlichting van het wettelijke regime te kunnen bieden dan mogelijk is binnen het bestaande wettelijke kader, namelijk een vrijstelling voor agrariërs van de verplichting een graafmelding te doen voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond. Daarmee wordt ingezet op een bestendiging van de huidige situatie waarin om redenen van administratieve lasten wordt gedoogd dat agrariërs de graafmelding voor graafwerkzaamheden tot een diepte van 50 cm achterwege laten. Een en ander houdt verband met de inzet van het kabinet Rutte-Verhagen op verdere reductie van de regeldruk en de administratieve lasten. Ook al worden in deze benadering agrariërs vrijgesteld van de verplichting een graafmelding te doen voor ondiepe graafwerkzaamheden, zij kunnen niettemin belang hebben bij het verkrijgen van liggingsgegevens over netten in hun grond. Er wordt daarom in voorzien dat agrariërs (gratis) de beschikking kunnen krijgen over kaarten van hun percelen waarop de ligging van de ondergrondse leidingen is aangegeven. Om dit thans reeds, binnen het huidige wettelijke kader, op een doelmatige wijze te realiseren is de zogenaamde collectieve meldingsprocedure door tussenkomst van Dienst Regelingen het meest geschikt. Daarom zal deze, in artikel 12 van de wet verankerde procedure die hieronder wordt toegelicht, worden toegepast voor het verkrijgen van gebiedsinformatie voor agrariërs. Verder in de toekomst kan deze procedure eventueel worden benut voor een actualisering van die informatie.

Bij de wetswijziging inzake huisaansluitingen is een nieuw artikel 12 in de wet ingevoerd om een collectievemeldingsprocedure voor agrariërs voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond mogelijk te maken. Voor de uitvoering van de collectieve meldingsprocedure is Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen. Deze Dienst is voor agrariërs de uitvoeringsorganisatie voor landbouwregelingen en is bijgevolg bij uitstek in staat voor agrariërs graafmeldingen gebundeld bij het Kadaster in te dienen.

Op basis van de door Dienst Regelingen gezamenlijk ingediende graafmeldingen worden door tussenkomst van het Kadaster de relevante gegevens verzameld. Door de omvang van het gehele agrarisch gebied gaat het om een zeer groot aantal (gebundelde) meldingen. Het is daarom niet mogelijk – en overigens ook niet noodzakelijk – de gebundelde meldingen af te handelen binnen de bestaande wettelijke termijnen. In verband hiermee voorziet artikel 12 in de mogelijkheid van die termijnen af te wijken. Daarom wordt bij ministeriële regeling vrijstelling verleend van de verplichtingen inzake deze termijnen. De agrariër ontvangt vervolgens via Dienst Regelingen de gebiedsinformatie met betrekking tot de voor hem opgegeven percelen. Daarmee kan hij zijn reguliere grondbewerkingen op zijn percelen uitvoeren tot en met een diepte van 50 cm. Voor andere graafwerkzaamheden, met een diepgang van meer dan 50 cm of niet in eigen grond, dient een agrariër de normale wettelijke meldingsprocedure te volgen.

In dit besluit worden enkele bepalingen van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten aangepast in verband met de specifieke aspecten van de collectieve meldingsprocedure. Verder wordt voor meldingen door tussenkomst van Dienst Regelingen voorzien in een aanpassing van de maximale oppervlakte waarvoor een graafmelding kan worden gedaan, namelijk 1500 bij 1500 meter, in tegenstelling tot het reguliere maximum van 500 bij 500 meter. Hierdoor zijn voor het (grote) agrarisch gebied minder graafmeldingen vereist voor het verkrijgen van liggingsgegevens over kabels en leidingen op eigen terrein en dit leidt tot lagere uitvoeringskosten. Omdat de hier bedoelde graafmeldingen betrekking hebben op agrarisch gebied, waar relatief weinig netten per oppervlakte liggen, is het kaartmateriaal dat voor de bedoelde graafpolygonen wordt geleverd, voldoende nauwkeurig voor een zorgvuldige uitvoering van de graafwerkzaamheden.

3. Veiligheidsgebieden

Bij de eerdergenoemde wetswijziging inzake huisaansluitingen (Stb. 2010, 50) is er voor gekozen het wettelijke regime voor gronden in beheer bij het Ministerie van Defensie aan te passen en dit regime te laten opgaan in het regime voor zogenaamde veiligheidsgebieden van artikel 8 Bion. De aanpassing dient er toe meer aan te sluiten bij de feitelijke behoefte: gebleken is dat het niet voor álle defensieterreinen noodzakelijk is een afwijkend regime met betrekking tot de informatie-uitwisseling te hanteren. Zo is er bij defensie-oefenterreinen in het algemeen geen bezwaar tegen het volgen van de reguliere procedure van informatie-uitwisseling. Dat is anders bij marinehavens, militaire luchthavens en de plaatsen van vestiging van bepaalde zend- en ontvangstinstallaties: daarvoor is een apart regime gewenst omdat het om veiligheidsredenen niet gewenst is dat liggingsgegevens over defensienetten in de desbetreffende grond zonder meer worden verstrekt aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan. Het tot nu toe geldende regime voor defensieterreinen kwam min of meer overeen met het regime voor veiligheidsgebieden, te weten de in artikel 8 Bion aangeduide luchthavens en kernenergie-inrichtingen. Door wijziging van artikel 8 Bion worden ook de relevante defensiegebieden onder dit regime gebracht. Verder wordt het regime voor deze gebieden meer in lijn met het reguliere regime voor informatie-uitwisseling over ondergrondse netten gebracht. Artikel 8 Bion legde tot nu toe de verantwoordelijkheid voor het verzamelen en verstrekken van informatie bij de beheerder van het veiligheidsgebied. Gebleken is dat het meer in de rede ligt dat ook voor veiligheidsgebieden wordt vastgehouden aan de wettelijke positionering van het Kadaster en de beheerders van netten. Dit betekent concreet dat het Kadaster naar aanleiding van een graafmelding of oriëntatieverzoek liggingsgegevens opvraagt bij beheerders van netten. De ontvangen gegevens worden door het Kadaster, overeenkomstig het tot nu toe geldende regime voor defensieterreinen, gebundeld doorgestuurd naar de beheerder van het veiligheidsgebied. Die beheerder is vervolgens verantwoordelijk voor het verstrekken van de gebiedsinformatie aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan, voor zover overwegingen van informatieveiligheid zich daar niet tegen verzetten.

4. Consultatie

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de VNG, het Gemeentelijk Platform Kabels & Leidingen, koepelorganisaties van grondroerders, netbeheerders en de agrarische sector en de partijen die verantwoordelijk zijn voor de veiligheidsgebieden. Met de gemaakte opmerkingen is rekening gehouden bij de opstelling van de definitieve versie van het besluit.

5. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

Agentschap Telecom (AT) en het Kadaster hebben desgevraagd een handhaafbaarheidstoets respectievelijk een uitvoerbaarheidstoets op een ontwerp van dit besluit uitgevoerd. Met de gemaakte opmerkingen is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Agentschap Telecom vraagt met het oog op de handhaafbaarheid aandacht voor de voorgestelde systematiek voor veiligheidsgebieden waarbij de gebiedsbeheerder van het veiligheidsgebied op grond van artikel 8 Bion kan bepalen welke informatie wel en welke niet wordt verstrekt aan de grondroerder. In een voorkomend geval zal de gebiedsbeheerder desgevraagd aan het Agentschap moeten kunnen uitleggen dat sprake is van veiligheidsredenen als bedoeld in artikel 8 Bion. Wat de positie van de grondroerder betreft is voorzien dat hij wordt geïnformeerd als de te ontvangen gebiedsinformatie niet compleet is. Dan kan de grondroerder daarmee rekening houden bij de graafwerkzaamheden en bijvoorbeeld tijdig contact opnemen met de gebiedsbeheerder. Het is overigen juist in deze situatie aan de gebiedsbeheerder om graafincidenten op eigen terrein te voorkomen en dus de grondroerder die op zijn terrein graafwerkzaamheden uitvoert, (later alsnog) de relevante informatie te verschaffen over de ligging van kabels en leidingen.

6. Administratieve lasten en overige bedrijfseffecten

Dit besluit heeft geen effect op de administratieve lasten van het bedrijfsleven of van burgers.

Voor de invoering van de collectieve meldingsprocedure is het volgende van belang. Zoals in paragraaf 2 is vermeld, wordt een wijziging van de wet voorbereid om agrariërs een ruimere verlichting van het wettelijke regime te kunnen bieden, door middel van een vrijstelling van de meldplicht voor ondiepe graafwerkzaamheden. Deze wetswijziging zal leiden tot een daling van de eenmalige lasten met € 8,2 miljoen en van de structurele lasten met € 820.000. Dit wijzigingsbesluit levert in aanvulling daarop geen extra reducties voor agrariërs op, maar is noodzakelijk opdat agrariërs via de collectieve meldingsprocedure – vrijwillig en kosteloos – de voor hen relevante gebiedsinformatie kunnen verkrijgen, met gebruikmaking van hun persoonlijke dossier bij Dienst Regelingen.

De wijzigingen rond de veiligheidsgebieden hebben geen invloed op de administratieve lasten van het bedrijfsleven of van burgers.

7. VVM-beleid

Dit besluit vloeit voort uit een wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten die in 2010 tot stand is gekomen. Ten aanzien van de inwerkingtreding van dit besluit is afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt ten aanzien van de invoeringstermijn en de datum van inwerkingtreding. Dit uitgangspunt behelst dat een algemene maatregel van bestuur in werking treedt op 1 januari of op 1 juli en dat publicatie van het desbetreffende besluit uiterlijk 1 november respectievelijk 1 mei plaatsvindt. In het kabinetsstandpunt is onderkend dat er redenen kunnen zijn voor afwijking van dit uitgangspunt en zijn vier uitzonderingsgronden geformuleerd. In dit geval is de uitzonderingsgrond van toepassing dat toepassing van het uitgangspunt zou leiden tot een vertraging die grote private en publieke nadelen heeft.

Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van dit besluit is van belang om – vooruitlopend op de hiervoor bedoelde wetswijziging ter invoering van een vrijstelling voor agrariërs – de administratieve lasten en kosten te kunnen beperken van agrariërs die informatie over netten in hun grond willen inwinnen, zoals hiervoor is toegelicht. Publicatie op uiterlijk 1 november en inwerkingtreding op het vaste verandermoment van 1 januari 2012 zou leiden tot een ongewenste vertraging. Om die reden is voorzien in inwerkingtreding op 1 augustus 2011.

II Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

Zoals toegelicht in het algemene deel van de toelichting vindt de collectieve meldingsprocedure door tussenkomst van Dienst Regelingen plaats aan de hand van graafpolygonen met een maximale grootte van 1.500 maal 1.500 meter. Met dit onderdeel is dit vastgelegd in artikel 2 van het besluit.

Onderdeel B

Met de invoering in de wet van het gewijzigde artikel 12 is de mogelijkheid vastgelegd dat graafmeldingen door tussenkomst van een organisatie kunnen worden gedaan. Ingevolge artikel 4, eerste lid, Bion, bestaat reeds de mogelijkheid oriëntatieverzoeken en graafmeldingen door tussenkomst van een bureau van het Kadaster te doen. Om te verduidelijken dat het hier om twee verschillende situaties gaat, is het eerste lid aangevuld met een aanduiding van de op artikel 12 van de wet gebaseerde meldingsprocedure.

Onderdeel C

De collectieve meldingsprocedure op grond van artikel 12 van de wet kan niet binnen de reguliere termijnen worden doorlopen, gegeven de capaciteit van het elektronisch systeem. Het vermelden van een aanvangsdatum – die ingevolge artikel 8, eerste lid, van de wet, niet meer dan 20 werkdagen na het tijdstip van de graafmelding kan liggen – is derhalve niet goed mogelijk. Ook vermelding van de aard van de graafwerkzaamheden is niet zinvol, nu het bij de onderhavige meldingen steeds gaat om ondiepe, periodiek verrichte agrarische graafwerkzaamheden. Om deze redenen zijn met dit onderdeel graafmeldingen die worden gedaan in het kader van de collectieve meldingsprocedure, uitgezonderd van de verplichting aanvangsdatum en aard van de graafwerkzaamheden in de graafmelding te vermelden.

Onderdeel D

De wettelijke verplichting tot informatie-uitwisseling heeft betrekking op de horizontale ligging van netten en derhalve niet op de diepte ervan, ofwel de verticale ligging. Dit is met zoveel woorden vastgelegd in het gewijzigde artikel 5, tweede lid, Bion. Overigens laat dit onverlet dat netbeheerders de mogelijkheid hebben desgewenst bij de te verstrekken liggingsgegevens ook gegevens over de verticale ligging van netten te verstrekken.

Onderdeel E

Ingevolge deze wijziging kunnen bij ministeriële regeling ook regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gebiedsinformatie door het Kadaster wordt verstrekt. Het stellen van deze regels kan aan de orde zijn in verband met de collectieve meldingsprocedure die met zich brengt dat Dienst Regelingen gebiedsinformatie van het Kadaster ontvangt en deze doorgeleidt naar de agrarische ondernemer die de desbetreffende graafmelding heeft gedaan.

Onderdeel F

Ingevolge dit onderdeel is artikel 8 Bion gewijzigd waarbij het gewijzigde regime voor veiligheidsgebieden is ingevoerd. Ingevolge het eerste lid is dit regime mede van toepassing op bepaalde defensieterreinen. Voor andere defensieterreinen is bijgevolg het reguliere regime voor informatie-uitwisseling van toepassing.

De nieuw aangewezen veiligheidsgebieden betreffen ten eerste de militaire luchthavens Leeuwarden, Volkel, Eindhoven, De Peel, Gilze Rijen, Woensdrecht en De Kooy. De militaire luchthaven Deelen is vanwege het beperkte militaire gebruik niet aangewezen. Naar verwachting zal luchthaven Eindhoven binnen afzienbare tijd zijn status van militaire luchthaven verliezen en burgerluchthaven worden. Luchthaven Eindhoven blijft ook dan onverkort aangemerkt als veiligheidsgebied omdat in de opsomming van relevante militaire en burgerluchthavens van het eerste lid, onderdeel a, niet de militaire of civiele status van de luchthavens is vermeld.

Anders dan tot nu toe wordt niet het luchthavengebied als veiligheidsgebied aangemerkt, maar de luchthaven zelf. Ingevolge artikel 1 van de Wet luchtvaart is een luchthaven een terrein voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, de afwikkeling van het luchtverkeer en de daarmee samenhangende bedrijfsmatige activiteiten. In de systematiek van de Wet luchtvaart zoals deze luidt sinds inwerkingtreding van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens op 24 december 2008 is sprake van zogenaamde luchthavenbesluiten waarmee de gebieden, bestemd voor gebruik als luchthaven, worden vastgesteld. Voor militaire luchthavens geldt een overgangsregime op grond waarvan deze besluiten in de komende jaren genomen worden. Tot die tijd gelden nog de aanwijzingsbesluiten die op grond van de Luchtvaartwet zijn vastgesteld. In deze besluiten is een enge begrenzing van het luchtvaartterrein opgenomen, inhoudende dat de gronden die betrekking hebben op de bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van de startende en de landende luchtvaartuigen geen onderdeel uitmaken van het aanwijzingsbesluit. Dit betekent dat voor de bepaling van de veiligheidsgebieden niet kan worden aangesloten bij de begrenzing in het geldende aanwijzingsbesluit. Bijgevolg wordt het begrip luchthaven als materieel criterium gehanteerd. Zoals hieronder nader aan de orde komt, dient de gebiedsbeheerder, in het geval van militaire luchthavens de Minister van Defensie, bij het Kadaster opgave te doen van de precieze begrenzing van de veiligheidsgebieden. Hierbij is in elk geval de hiervoor verkort weergegeven definitie van luchthaven maatgevend.

Verder zijn in onderdeel c als nieuwe veiligheidsgebieden de marinehavens te Den Helder en Vlissingen aangewezen.

En tenslotte wordt het nieuwe regime voor veiligheidsgebieden ingevolge onderdeel d van toepassing op de vestigingsplaatsen van een aantal zogenaamde militaire zend- en ontvangstinstallaties. Dit zijn installaties voor communicatie via de ether, zoals radioverkeer, radar e.d., zowel voor het zenden, als voor het ontvangen van signalen, of een combinatie van beide. Als voorbeeld kunnen de antenneparken te Ouddorp en Noordwijk worden genoemd. Het afwijkende regime is slechts noodzakelijk voor een beperkt aantal installaties. Voor veel installaties geldt dat de aard van de communicatie niet noopt tot het stellen van beperkingen aan de informatievoorziening over ondergrondse netten. Bij de uitvoering van het regime voor veiligheidsgebieden wordt op grond van het derde lid door de gebiedsbeheerder opgave gedaan bij het Kadaster over de begrenzingen van het desbetreffende gebied. Uit deze opgave vloeit ook voort voor welke zend- en ontvangstinstallaties een bijzondere vorm van informatiebeveiliging vereist is en dus welke (vestigingsplaatsen van) installaties onder het regime van veiligheidsgebieden vallen.

De in het derde lid bepaalde opgave over de grenzen van veiligheidsgebieden is noodzakelijk omdat de wettelijke informatie-uitwisseling geheel geautomatiseerd verloopt. In het elektronische informatiesysteem dient te zijn geregistreerd welke gebieden als z.g. veiligheidsgebieden worden aangemerkt. Oriëntatieverzoeken en graafmeldingen die (deels) op deze gebieden betrekking hebben, dienen immers op een andere wijze te worden afgewikkeld dan als dat niet het geval is. Het is in dit verband voor de werking van het elektronische systeem ook noodzakelijk dat de precieze begrenzing van de veiligheidsgebieden is vastgelegd. Deze bepaling impliceert dat de beheerder bij inwerkingtreding van deze bepaling gehouden is opgave te doen van de relevante gebieden en later, in voorkomend geval, opgave moet doen van wijzigingen van die gebieden en van die begrenzing.

In het vierde lid is de in het algemene deel van de toelichting beschreven procedure opgenomen. De in onderdeel b bepaalde maximumtermijn van twee werkdagen komt overeen met de in artikel 11 van de wet bepaalde maximumtermijn voor de verzending van de gebiedsinformatie door het Kadaster. Onderdeel c betreft de informatieverstrekking door de beheerder van het veiligheidsgebied aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan. De randvoorwaarde ten aanzien van de veiligheid is niet gewijzigd ten opzichte van artikel 8, vijfde lid, zoals dat tot nu toe gold. Wel bevat deze bepaling een aanpassing ten aanzien van de termijn waarbinnen de gebiedsbeheerder de informatie moet verstrekken. Omdat niet in alle gevallen de eerder bepaalde termijn van drie werkdagen na ontvangst van het graafbericht voldoende is voor het beoordelen of informatie kan en moet worden verstrekt, is volstaan met het vereiste de informatie onverwijld te verstrekken. De gebiedsbeheerder dient op grond hiervan zo spoedig mogelijk de beoordeling te doen en, met in achtneming hiervan, zonder uitstel erna de gebiedsinformatie aan de betrokkene te verstrekken.

Het vijfde lid betreffende de overeenkomstige toepassing van krachtens de artikelen 21 en 22 van de wet gestelde regels komt materieel overeen met het zesde lid zoals dat tot nu toe luidde. Vooral de regels waarin eisen worden gesteld aan de te verstrekken gegevens zijn in dit kader relevant. Verder is ook artikel 11, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan dient de gebiedsbeheerder bij de verstrekking van gebiedsinformatie aan de indiener van het oriëntatieverzoek of de graafmelding mede te delen als de verstrekte informatie niet compleet is, hetzij omdat de van het Kadaster ontvangen informatie of de (eigen) informatie over eigen netten in het desbetreffende gebied niet compleet is, hetzij omdat om veiligheidsredenen deze informatie niet geheel kan worden verstrekt. Net als bij de reguliere informatieverstrekking is de grondroerder daarmee gewaarschuwd dat de beschikbare informatie niet compleet is en kan hij daarmee rekening houden, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de netbeheerder die geen (complete) informatie heeft verstrekt. In het geval dat om veiligheidsredenen geen complete informatie is verstrekt, is het aan de beheerder van het veiligheidsgebied om de nodige maatregelen te nemen om graafschade te voorkomen.

De bepaling waarin voor de toepassing van de artikelen 9, 13 en 15 tot en met 18 van de wet de beheerder van het veiligheidsgebied als (net)beheerder was aangemerkt is vervallen. Deze bepaling hield verband met het feit dat in de oude systematiek de beheerder van het veiligheidsgebied verantwoordelijk was voor het opvragen en verkrijgen van de liggingsgegevens en dergelijke bij de netbeheerders. Omdat nu ten aanzien van de rol van het Kadaster en beheerders van netten in essentie wordt aangesloten bij het reguliere wettelijke regime, is er niet langer reden de voornoemde artikelen op de gebiedsbeheerder toe te passen, maar dienen zij onverkort voor de beheerders van de in een veiligheidsgebied gelegen netten te gelden. De (net)beheerder is dus bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het treffen van voorzorgsmaatregelen bij netten met een gevaarlijke inhoud en voor aanpassing van de liggingsgegevens indien gebleken is van een afwijkende ligging. Het kan hier zowel gaan om een beheerder van een net die ook de beheerder van het veiligheidsgebied is, als om een andere netbeheerder.

Onderdeel G

De in dit onderdeel genoemde artikelen betroffen de – inmiddels verstreken – periode tot aan de invoering van het elektronisch systeem, respectievelijk een bepaling om rekening te houden met een wijziging in de luchtvaartwetgeving die gevolgen had voor de aanduiding van luchthavengebieden ten behoeve van de aanwijzing als veiligheidsgebieden. Nu deze bepalingen niet langer praktische betekenis hebben, kunnen zij vervallen.

Artikel II

Deze bepaling voorziet in de gelijktijdige inwerkingtreding van dit besluit en van de wet ter uitvoering waarvan dit besluit dient.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven