Besluit van 28 juni 2011, houdende actualisering van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 april 2011, nr. 5693390/11/6;

Gelet op de artikelen 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 5d, tweede lid, en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 26 mei 2011, No. W03.11.0141/II;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 14 juni 2011, nr. 5698599/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

De onderdelen b, c, en d, van artikel 1 vervallen en de onderdelen e en f worden geletterd b en c.

B

In artikel 2, tweede volzin, en artikel 4 vervalt telkens «theoretisch».

C

In de artikelen 3, vierde lid, 5, eerste, tweede en vijfde lid, 8, derde lid, en 28a, tweede en derde lid, onderdeel a, wordt «het hoofd van dienst» vervangen door: de functionele autoriteit.

D

In artikel 5, derde en vierde lid, wordt «Het hoofd van dienst» vervangen door: De functionele autoriteit.

E

Artikel 7, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, wordt «derde lid» vervangen door: derde lid, onderdelen a en b.

2. In de slotzin wordt «twee» vervangen door: drie.

F

In de artikelen 10, 11, eerste lid, en 13 wordt «Raad voor de rechtspraak» telkens vervangen door: Raad.

G

Artikel 12, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «Raad voor de rechtspraak» wordt vervangen door: Raad.

2. «daarin heeft toegestemd» wordt vervangen door: daarin hebben toegestemd.

H

In artikel 17, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «Ministerie van Justitie» vervangen door: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

I

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt «drie jaar» vervangen door: drie jaar en twee maanden.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «het hoofd van dienst» vervangen door: de functionele autoriteit.

b. Aan het slot van onderdeel b wordt de punt vervangen door een puntkomma en een onderdeel toegevoegd:

  • c. indien de opleiding, ingevolge artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, is verlengd: per grond met ten hoogste een jaar.

J

In artikel 24 wordt «zijn hoofd van dienst» vervangen door: zijn functionele autoriteit.

K

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt «wordt beoordeeld» vervangen door: wordt regelmatig beoordeeld.

2. Het tweede lid en derde lid komen te luiden:

  • 2. De beoordeling wordt voorbereid door een door de functionele autoriteit aan te wijzen functionaris tezamen met degene die verantwoordelijk is of medeverantwoordelijk is voor het functioneren van de rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 3. De beoordeling geschiedt telkens tegen het einde van de eerste, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde deelstage van de binnenstage en tegen het einde van de buitenstage door de functionele autoriteit.

3. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Ten behoeve van het opmaken van de beoordeling kan de functionele autoriteit bepalen dat bepaalde functionarissen als informant of adviseurs optreden.

  • 5. Op verzoek van de te beoordelen rechterlijk ambtenaar in opleiding om bepaalde functionarissen als adviseur of informant aan te wijzen beslist de functionele autoriteit.

L

Na artikel 25 worden 4 artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

De rector stelt, na instemming van de Raad en het College van procureurs-generaal, het model vast van de lijst, waarop de beoordeling wordt vastgelegd.

Artikel 25b

  • 1. Een beoordeling wordt opgemaakt op basis van op competenties en resultaatsgebieden gerichte functieprofielen.

  • 2. Indien de feitelijke verrichte werkzaamheden afwijken van die welke in artikel 25, eerste lid, zijn bedoeld, worden die op de beoordelingslijst vermeld.

  • 3. Nadat de beoordeling is opgemaakt wordt deze door degene die verantwoordelijk is voor het functioneren van de rechterlijk ambtenaar in opleiding met de rechterlijk ambtenaar in opleiding besproken. Een samenvatting van dit beoordelingsgesprek wordt op de beoordelingslijst vastgelegd.

Artikel 25c

  • 1. De rechterlijk ambtenaar in opleiding kan binnen twee weken na het beoordelingsgesprek schriftelijk bedenkingen tegen de beoordeling indienen bij de functionele autoriteit. De functionele autoriteit kan de termijn van twee weken verlengen.

  • 2. De functionele autoriteit stelt de beoordeling vast, wanneer de rechterlijk ambtenaar in opleiding geen bedenkingen heeft in gediend binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 3. De rechterlijk ambtenaar in opleiding die bedenkingen heeft ingediend, wordt in de gelegenheid gesteld deze mondeling bij de functionele autoriteit toe te lichten. Deze kan bepalen dat andere personen bij dit gesprek aanwezig zijn.

  • 4. De functionele autoriteit wijzigt de beoordeling in zover hij de bedenkingen van de rechterlijk ambtenaar in opleiding deelt en stelt de beoordeling vast.

  • 5. Bij de vaststelling van de beoordeling deelt de functionele autoriteit de rechterlijk ambtenaar in opleiding schriftelijk mee of hij wijzigingen in de beoordeling heeft aangebracht, en, zo ja welke. Daarbij vermeldt hij in voorkomend geval de redenen waarom hij niet of niet volledig aan de bedenkingen is tegemoet gekomen.

Artikel 25d

  • 1. De rechterlijk ambtenaar in opleiding kan bezwaar maken tegen de vastgestelde beoordeling.

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde beoordeling wint de functionele autoriteit, alvorens hierop te beslissen, het advies in van een commissie, tenzij het bezwaar reeds aanstonds gegrond wordt geacht.

  • 3. Indien het bevoegd gezag niet onder toepassing van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een adviescommissie heeft belast met het adviseren omtrent bezwaren tegen vastgestelde beoordelingen, stelt het daartoe een commissie in. Van de commissie maakt in elk geval deel uit een ambtenaar aangewezen door de Sectorcommissie rechterlijke macht als bedoeld in artikel 50 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

M

De tweede volzin van artikel 26, vierde lid, komt als volgt te luiden: In andere gevallen dan in de vorige volzin bedoeld stelt Onze Minister het oordeel, al dan niet gewijzigd, eerst vast na terzake het advies te hebben ingewonnen van de commissie, bedoeld in artikel 25d, derde lid.

N

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. «zorgvuldig onderzoek» wordt vervangen door: zorgvuldig onderzoek van maximaal zes maanden.

2. Aan het slot wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De mededeling dat tot ontslag wordt overgegaan wordt uiterlijk vijfenveertig dagen gedaan voor afloop van de in de vorige zin bedoelde termijn van zes maanden.

O

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. «na» wordt vervangen door: voor.

2. «voorkeur» wordt vervangen door: keuze.

3. Na de eerste volzin, wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende:

Een gemaakte keuze kan na het voltooien van de vierde deelstage van de binnenstage alleen in zeer bijzondere gevallen worden gewijzigd.

P

In artikel 28a, eerste lid, wordt «voorkeur» vervangen door: keuze.

Q

In artikel 29 wordt «overeenkomstig diens voorkeur» vervangen door: overeenkomstig diens keuze.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

ARTIKEL III

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit actualisering Bora.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 28 juni 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de dertigste juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot actualisering van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Bora). Gebleken is dat het Bora niet meer in overeenstemming is met de huidige praktijk. In de rechtspraktijk bestaat de wens om het Bora aan te passen aan de huidige praktijk en deze wens wordt onderschreven. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan. Tevens bevat dit besluit enkele wijzigingen van technische en redactionele aard.

Dit besluit heeft geen zelfstandige financiële gevolgen.

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten voor burger of bedrijfsleven verbonden. Het brengt alleen wijziging aan in de regeling van de opleiding van rechterlijke ambtenaren.

Over de inhoud van dit besluit is de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

Zowel de Raad voor de rechtspraak als het College van procureurs-generaal heeft positief geadviseerd over een ontwerp van dit besluit.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

A, F en G

Deze onderdelen bevatten technische aanpassingen. Aangezien de definities van rechterlijk ambtenaar in opleiding en rector zijn opgenomen in artikel 1, onderdeel h, respectievelijk artikel 1, onderdeel f, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) vervallen deze definitiebepalingen in het Bora.

In het Bora (oud) wordt met «hoofd van dienst» steeds gedoeld op de functionele autoriteit. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren in opleiding is in artikel 1, tweede lid, onderdelen a, e, en k, Wrra geregeld wie hun functionele autoriteit is. Voor zover de rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding doorbrengt bij de rechtbank is het bestuur van die rechtbank de functionele autoriteit. Voor zover de opleiding wordt doorgebracht bij een arrondissementsparket is het hoofd van dat parket de functionele autoriteit. Gedurende de buitenstage is de rector de functionele autoriteit. De definitie van «hoofd van dienst» in het Bora kan hierdoor vervallen.

Waar in het Bora de rector wordt genoemd, wordt gedoeld op degene die krachtens artikel 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wro) als rector van de opleiding van de rechterlijke ambtenaren in opleiding is aangewezen (artikel 1, onderdeel f, Wrra).

Artikel 1, onderdeel g, Wro bepaalt dat onder de Raad wordt verstaan de Raad voor de rechtspraak. De artikelen 10, 11, 12, tweede lid, en 13 worden door de wijzigingsonderdelen F en G in overeenstemming gebracht met genoemde definitiebepaling. Voorts bevat wijzigingsonderdeel G nog een redactionele aanpassing.

B

In de artikelen 2 en 4 van het Bora vervalt het woord theoretisch voor vormingsprogramma. Het huidige vormingsprogramma is niet louter theoretisch van aard maar ziet ook op praktische aspecten als bijvoorbeeld zelfreflectie.

C, D, I, onderdeel 2a, en J

In de toelichting op onderdeel A is reeds aangegeven waarom het hoofd van dienst vervangen wordt door functionele autoriteit.

E

Artikel 7, tweede lid, onderdeel a, Bora (oud) bepaalt dat verlenging van de opleiding plaatsvindt als de periode waarvoor de rechterlijk ambtenaar in opleiding in tijdelijke dienst is benoemd verlengd wordt om redenen genoemd in artikel 21, derde lid, Bora (oud). Op grond van laatstgenoemd artikel kan de periode waarvoor een benoeming in tijdelijke dienst is verleend worden verlengd indien een rechterlijk ambtenaar in opleiding dit verzoekt en naar het oordeel van Onze Minister voortzetting van de opleiding zinvol kan zijn of indien daarvoor naar het oordeel van Onze Minister redenen aanwezig zijn. In beide gevallen wordt, op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, Bora (oud), de opleiding met ten hoogste eenzelfde periode verlengd.

Omgekeerd werd de periode waarvoor de rechterlijk ambtenaar in opleiding in tijdelijke dienst is benoemd, niet verlengd in geval de opleiding op grond van artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, Bora, wordt verlengd vanwege een wijziging van de volledige arbeidsduur in een niet volledige arbeidsduur of een andere wijziging van de arbeidsduur en in gevallen, indien Onze Minister met het oog op het met gunstig resultaat beëindigen van de opleiding, het nodig oordeelt. Deze omissie wordt hersteld door het toevoegen van een nieuw onderdeel c aan artikel 21, derde lid, van het Bora (zie de toelichting op I, onderdeel 2b). Deze toevoeging heeft tevens een aanpassing tot gevolg van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, Bora.

Artikel 7, tweede lid, Bora (oud) bepaalt voorts dat een verlenging op grond van de verschillende onderdelen hiervan gezamenlijk niet meer dan twee jaar kan bedragen en in beginsel slechts betrekking heeft op de binnenstage.

In praktijk is geconstateerd dat steeds meer rechterlijke ambtenaren in opleiding te maken hebben met een opeenstapeling van gebeurtenissen die tot een verlenging van de opleiding leiden van meer dan twee jaar. Zo is de consequentie van het volgen van de opleiding in deeltijd voor 80% van de voltijdse aanstelling, dat de opleiding van een rechterlijk ambtenaar in opleiding, met de maximale termijn van één jaar verlengd wordt. Indien de opleiding van de rechterlijk ambtenaar in opleiding vervolgens verlengd wordt in verband met ouderschapsverlof, ziekte, of een onvoldoende stage, komt overschrijding van de totale verlengingstermijn van de opleiding al snel in zicht. Dit onderdeel regelt de wijziging van de maximale termijn van verlenging van de opleiding in drie jaar. Hierdoor krijgt de rechterlijk ambtenaar in opleiding de kans om alle stages en het vormingsprogramma volledig te doorlopen.

Indien de rechterlijk ambtenaar gebruik maakt van de totale opleidingsduur van 6 jaar (artikel 2 Bora) en de drie mogelijkheden van verlenging telkens met ten hoogste één jaar (artikel 7, tweede lid, Bora) eindigt de opleiding na 9 jaar.

H

Dit onderdeel bevat een technische aanpassing in verband met de naamswijziging van het Ministerie van Justitie in het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

I, onderdelen 1 en 2b

In de toelichting bij het Besluit van 22 december 1992, houdende wijziging van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Stb. 1993, 17) is aangegeven dat de binnenstage is opgebouwd uit drie basisjaren en een keuzejaar. Na deze drie basisjaren dient de rechterlijk ambtenaar in opleiding zijn keuze voor de zittende of staande magistratuur kenbaar te maken. De inhoud van het daarop volgende keuzejaar is afhankelijk van deze keuze en zal worden doorgebracht bij een arrondissementsrechtbank dan wel bij een arrondissementparket.

De opbouw van het eerste gedeelte van de binnenstage sloot hierdoor aan bij de benoeming in tijdelijke dienst van de rechterlijke ambtenaar in opleiding voor een periode van drie jaar (artikel 21, eerste lid, Bora (oud)). De overgang van de drie basisjaren naar het keuzejaar vormen een natuurlijke cesuur voor de overgang van een benoeming in tijdelijke dienst naar een benoeming in vaste dienst. Ingevolge artikel 22, eerste lid, Bora, vindt een benoeming in vaste dienst immers aansluitend aan de benoeming in tijdelijke dienst plaats, tenzij de opleiding wordt beëindigd op grond van het oordeel dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding niet met gunstig resultaat zal kunnen afsluiten of niet geschikt is voor een rechtsprekende functie dan wel de functie van officier van justitie.

Inmiddels heeft de opbouw van de binnenstage in de praktijk een wenselijke wijziging ondergaan. De basisopleiding in de binnenstage is met 2 maanden verlengd. De binnenstage is thans onderverdeeld in een basisopleiding van 38 maanden en een verdieping van 10 maanden (zie ook de toelichting op de onderdelen K en L). Om te voorkomen dat een rechterlijk ambtenaar in opleiding al vlak vóór de beoordeling en beëindiging van het laatste onderdeel van de basisopleiding en vóór de start van de verdiepingsstage in vaste dienst wordt benoemd, wordt door dit wijzigingsonderdeel de benoeming in tijdelijke dienst verlengd tot 3 jaar en 2 maanden.

Voorts brengt wijzigingsonderdeel I, 2b, een volledige koppeling tot stand tussen de verlenging van de opleiding en de verlenging van de periode van de benoeming in tijdelijke dienst van de rechterlijk ambtenaar in opleiding (zie de toelichting op onderdeel E).

K en L

Zoals in de toelichting op I, onderdelen 1 en 2b, al is aangegeven wordt de binnenstage onderverdeeld in een basisopleiding van 38 maanden en een verdieping van 10 maanden. De hierop volgende buitenstage duurt 24 maanden. Gedurende de basisopleiding wordt de rechterlijk ambtenaar in opleiding ingezet in de sectoren bij een rechtbank. Zo wordt de rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende 6 maanden ingezet bij de sector strafrecht en gedurende 10 maanden bij de sector civiel. De opleiding in de sector bestuursrecht beslaat 10 maanden en tot slot de stage bij het parket van 12 maanden.

Voor afloop van de 4 bovengenoemde opleidingsperioden in de basisopleiding maakt de rechterlijk ambtenaar in opleiding de keuze voor de zittende of staande magistratuur bekend. Afhankelijk van de gemaakte keuze wordt het vervolg ofwel de verdiepingsstage op de keuze toegespitst. De rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt gedurende de verdieping als rechter of officier van justitie ingezet en dus als rechter-plaatsvervanger of als plaatsvervangend officier van justitie benoemd. In de praktijk wordt elk van de bovengenoemde opleidingsperioden afgesloten met een beoordeling. Gedurende de binnenstage vinden er 5 beoordelingen plaats. Door de wijziging in artikel 25, eerste lid, Bora, wordt verduidelijkt dat de beoordeling regelmatig plaatsvindt.

Voorts komt door wijzigingsonderdeel K de van toepassing verklaring van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985 (Stcrt. 81) te vervallen in verband met de door de praktijk geuite wens om alle regels over de beoordeling van rechterlijke ambtenaren in opleiding op te nemen in het Bora. Aangezien in de artikelen 25 en 26 van het Bora (oud) reeds belangrijke bepalingen over de beoordeling van de rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn opgenomen, zoals met welke regelmaat een beoordeling plaatsvindt, wordt aan deze wens van de praktijk tegemoet gekomen. Waar mogelijk is aangesloten bij de inhoud van het genoemde Beoordelingsvoorschrift. Zo zijn de leden 2, 4 en 5 van artikel 25 gebaseerd op artikel 3, en de artikelen 25a tot en met 25d op de artikelen 4 tot en met 8, van genoemd Beoordelingsvoorschrift. Door opname van deze regels in het Bora richten deze bepalingen zich thans specifiek op de beoordeling van de doelgroep ofwel de rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Door de toevoeging van een nieuw tweede lid is artikel 25, tweede lid, Bora (oud) vernummerd tot artikel 25, derde lid, Bora. Het nieuwe tweede lid bepaalt dat de beoordeling wordt voorbereid door de functionele autoriteit of door een door hem aan te wijzen functionaris tezamen met degene die verantwoordelijk of medeverantwoordelijk is voor het functioneren van de rechterlijk ambtenaar in opleiding. Het opmaken van de beoordeling door meer dan één beoordelaar bevordert de zorgvuldigheid, volledigheid en objectiviteit in de oordeelsvorming.

De wijziging in artikel 25, derde lid, Bora, brengt het Bora in overeenstemming met de gewenste praktijk, waarin voortaan ook tegen het einde van de eerste deelstage een beoordeling van de rechterlijk ambtenaar in opleiding plaatsvindt.

Het vierde en vijfde lid van artikel 25 bieden de mogelijkheid om informanten en of adviseurs aan te wijzen ten dienste van de beoordelaar. Onder informant worden diegenen verstaan die inlichtingen van feitelijke aard over de functievervulling kunnen verstrekken. Als zodanig kan ook de te beoordelen rechterlijk ambtenaar in opleiding optreden. Als adviseur – in een begeleidende rol dus – kan bijvoorbeeld een personeelsfunctionaris worden aangewezen.

Artikel 25a regelt dat de lijst waarop de beoordeling wordt vastgelegd voor alle rechterlijke ambtenaren in opleiding hetzelfde is. Deze lijst kan thans geheel worden toegespitst op de functie van rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Artikel 25 b, eerste lid, bepaalt dat de beoordeling wordt opgesteld op grond van de huidige functieprofielen voor de functie van rechter en officier van justitie, welke gebaseerd zijn op competenties en resultaatsgebieden.

Bij de beoordeling wordt, tegen de achtergrond van de toekomstige functie van een rechterlijk ambtenaar in opleiding, gelet op de wijze waarop hij de hem opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd (zie artikel 25, eerste lid, Bora). Indien de feitelijke verrichte werkzaamheden hiervan afwijken, worden deze op grond van artikel 25b, tweede lid, op de beoordelingslijst aangegeven onder vermelding van omstandigheden of redenen die hiertoe geleid hebben.

Op grond van artikel 25b, derde lid, wordt de opgemaakte beoordeling door degene die verantwoordelijk is voor het functioneren van de rechterlijk ambtenaar in opleiding met de rechterlijk ambtenaar in opleiding besproken. Vervolgens wordt een samenvatting van dit gesprek op de beoordelingslijst vastgelegd.

Artikel 25c regelt de procedure van de vaststelling van de beoordeling door de functionele autoriteit. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding binnen twee weken na het beoordelingsgesprek geen schriftelijke bedenkingen indient, wordt de beoordeling door de functionele autoriteit vastgesteld. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding binnen de genoemde termijn wel bedenkingen indient, wordt hij door de functionele autoriteit in de gelegenheid gesteld deze mondeling toe te lichten. Bij de vaststelling van de beoordeling deelt de functionele autoriteit de rechterlijk ambtenaar in opleiding mee of en welke wijzigingen zijn aangebracht in de beoordeling. Daarbij wordt in voorkomend geval aangegeven waar niet of niet volledig aan de bedenkingen is tegemoet gekomen.

Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding vervolgens bezwaren blijft houden tegen de beoordeling kan hij bezwaar maken. Wanneer de functionele autoriteit van mening is dat de bezwaren gegrond zijn, kan de functionele autoriteit de beoordeling zelfstandig wijzigen en vaststellen. In andere gevallen wordt een adviescommissie belast met het adviseren van de functionele autoriteit over de bezwaren tegen de vastgestelde beoordeling (zie artikel 25 d).

M

Aangezien de bezwaarprocedure voor de beoordelingen van de binnen- en buitenstage thans in het Bora is opgenomen (zie de toelichting op de onderdelen K en L) bestaat er geen aanleiding meer om de verwijzing naar het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, in artikel 26, derde lid, Bora te handhaven.

N

Indien de opleiding van een rechterlijk ambtenaar in opleiding op grond van artikel 8 van het Bora beëindigd wordt kan betrokkene na de beëindiging ook op die grond ontslagen worden. Voorafgaande aan dit ontslag van de rechterlijk ambtenaar in opleiding in vaste dienst dient een zorgvuldig onderzoek te hebben plaatsgevonden of hem binnen het gezagsbereik van de minister of bij een gerecht een andere passende functie kan worden aangeboden.

In de tot nu toe geldende regeling is aan dit onderzoek geen maximale termijn verbonden. Volgens het Handboek RAIO-regelingen1 wordt voor het uitvoeren van deze inspanningsverplichting een termijn van maximaal zes maanden gehanteerd. Deze termijn start op de datum waarop de opleiding beëindigd wordt. De afdeling HRM van het studiecentrum rechtspleging stelt in het kader van deze inspanningsverplichting tot herplaatsing samen met de rechterlijk ambtenaar in opleiding een individueel personeelsbegeleidingsplan op. In dit plan worden onder andere de soort functies opgenomen waarnaar wordt gezocht binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, de voorkeur van betrokkene, eventuele afspraken over om-, her- en bijscholing en de activiteiten die het studiecentrum rechtspleging en betrokkene zullen ontplooien. Mochten de herplaatsinginspanningen niet leiden tot het vinden van een andere functie dan kan betrokkene worden ontslagen. De mededeling dat tot ontslag wordt overgegaan wordt uiterlijk vijfenveertig dagen vóór afloop van de termijn van zes maanden gedaan. Bij deze mededeling wordt het individuele personeelsbegeleidingsplan alsmede een rapportage over de inspanningen gevoegd. Uiteraard blijft ook gedurende de termijn van vijfenveertig dagen de verplichting bestaan om al het mogelijke te doen om tot een herplaatsing van betrokkene te komen.

Gezien de zorgvuldigheid waarmee een dergelijk traject wordt voorbereid en ingezet is een termijn van zes maanden redelijk. Dit onderdeel voorziet in het vastleggen van de termijn van zes maanden in artikel 27 Bora om wille van de rechtszekerheid.

O, onderdelen 1 en 3

Dit onderdeel maakt het mogelijk dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding voor afloop van de vierde deelstage zijn keuze maakt voor de staande of zittende magistratuur en niet pas na voltooiing van de vierde deelstage. Door het keuzemoment te leggen vóór de afronding van de vierde deelstage is er voldoende tijd om te bepalen waar de rechterlijk ambtenaar in opleiding de deelstage verdieping doorbrengt (zie ook de toelichting op de onderdelen K en L). Slechts bij uitzondering bestaat de mogelijkheid deze keuze na afloop van de vierde deelstage te wijzigen. Gedacht kan worden aan het geval dat een rechterlijk ambtenaar in opleiding vanwege een moeizame beoordeling van die vierde deelstage een andere keuze wenst te maken.

O, onderdeel 2, P en Q

In de artikelen 28, 28a en 29, Bora (oud) wordt «voorkeur» vervangen door keuze. Het gebruik van «voorkeur» kan namelijk de indruk wekken dat daarop een beslissing door de functionele autoriteit volgt, hetgeen bij de keuze van de rechterlijk ambtenaar in opleiding voor de staande of zittende magistratuur niet het geval is. De beslissing ligt in dat geval bij de rechterlijk ambtenaar in opleiding. In de tweede zin van artikel 29 wordt het woord voorkeur wel gehandhaafd nu ten aanzien van de standplaats wel een beslissing van de functionele autoriteit volgt.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Te raadplegen via de site van het studiecentrum rechtspleging (www. ssr.nl).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven