Besluit van 27 juni 2011, houdende wijziging van het Besluit College van afgevaardigden in verband met de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 6 juni 2011, nr. 5699043/11/6;

Gelet op artikel 90, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 juni 2011, nr. W03.11.0214/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 17 juni 2011, nr. 5700311/11/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 11 van het Besluit College van afgevaardigden komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. In afwijking van de artikelen 2, tweede lid, en 5, eerste lid, aanhef en onder c, behoudt een lid van het College dat ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel II van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie niet meer als rechterlijk ambtenaar of gerechtsambtenaar werkzaam is bij een rechtbank in het ressort waarvoor dat lid is afgevaardigd, het lidmaatschap namens dat ressort totdat de termijn waarvoor dat lid is afgevaardigd, is verstreken.

  • 2. De leden van een commissie als bedoeld in artikel 3 die als rechterlijk ambtenaar of gerechtsambtenaar werkzaam zijn bij een rechtbank die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie overgaat naar een ander ressort, maken van rechtswege deel uit van de commissie in dat andere ressort.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop artikel II van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 juni 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de negenentwintigste juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe een overgangsrechtelijke voorziening op te nemen in het Besluit College van afgevaardigden in verband met de ressortelijke herindeling op grond van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie.

Het College van afgevaardigden, bedoeld in artikel 90 van de Wet RO, bestaat uit achtentwintig leden: dertien rechterlijke ambtenaren, dertien gerechtsambtenaren en twee rechterlijke ambtenaren in opleiding. De rechterlijke ambtenaren en de gerechtsambtenaren zijn per ressort afgevaardigd. Het aantal leden namens het ressort Amsterdam bedraagt acht, namens het ressort Arnhem vier, namens het ressort ’s-Gravenhage zes, namens het ressort ’s-Hertogenbosch vier en namens het ressort Leeuwarden vier. Daarbij is telkens de helft van die leden gerechtsambtenaar. Bij de bepaling van het aantal leden per ressort is in zekere mate rekening gehouden met de omvang van de personele bezetting van de gerechten in de desbetreffende ressorten. Door de ressortelijke herindeling treden hierin enige wijzigingen op. Deze wijzigingen zijn echter niet zodanig dat een verandering van het aantal leden leden per ressort in de rede ligt. Bovendien geldt dat een andere factor, op grond waarvan het ressort Amsterdam en het ressort ’s-Gravenhage meer afgevaardigden tellen, ongewijzigd blijft, namelijk dat de Centrale Raad van Beroep voor dit doel wordt gerekend bij het ressort Amsterdam en het College van Beroep voor het bedrijfsleven bij het ressort ’s-Gravenhage (zie art. 2, tweede lid, van het Besluit College van afgevaardigden). Ook om praktische redenen is besloten geen wijzigingen aan te brengen in het aantal leden per ressort.

Eveneens om praktische redenen voorziet het nieuwe artikel 11, eerste lid, in een soepele overgangsregeling, die erop neerkomt dat de ressortelijke herindeling geen gevolgen heeft voor de de samenstelling van het College van afgevaardigden. In enkele gevallen zal het als gevolg van de ressortelijke herindeling dus kunnen voorkomen dat een lid van het College niet meer werkzaam is bij de rechtbank in het ressort waardoor dat lid oorspronkelijk was afgevaardigd. Dit kan maximaal duren tot de afloop van de afvaardigingstermijn.

Het nieuwe artikel 11, tweede lid, stelt buiten twijfel dat de samenstelling van de commissies die de leden van het College van afgevaardigden en hun plaatsvervangers aanwijzen, automatisch wordt gewijzigd, in die zin dat de rechterlijk ambtenaar en de gerechtsambtenaar die werkzaam zijn bij een rechtbank die in een ander ressort komt te vallen, van rechtswege lid worden van de commissie in dat andere ressort. Er vindt dus geen nieuwe aanwijzing plaats en de zittingstermijn van zes jaar loopt gewoon door.

De overgangsregeling kan worden opgenomen als nieuw artikel 11, omdat het oude artikel 11 inmiddels is uitgewerkt.

Gelet op het technische karakter van dit besluit heeft geen consultatieronde plaatsgevonden. De wijzigingen zijn wel informeel voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak en het College van afgevaardigden, bedoeld in artikel 90 van de Wet RO. De Raad en het College hebben met de opgenomen wijzigingen hun instemming betuigd.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven