Besluit van 31 mei 2011, houdende regels ten behoeve van de uitvoering van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaagafbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286) (Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 1 maart 2011, nr. BJZ2011036817, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286) en de artikelen 37 van de Wet op de economische delicten en 8.40, eerste lid, 8.42, eerste lid, en 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 april 2011, nr. W14.11.0067/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 25 mei 2011, nr. BJZ2011045162, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen:

verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286);

gereguleerde stoffen:

stoffen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 2

Onze Minister is de bevoegde instantie van een lidstaat, bedoeld in de artikelen 10, tot en met 15, 17, 18, 23, 27 en 28 van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, in verbinding met het derde lid, en 6 van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in de artikelen 7 tot en met 14 van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 2. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 15, eerste lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 15, tweede en derde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 3. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 16, 18, tweede tot en met vierde lid, 22, eerste, tweede en vierde lid, 23, eerste tot en met derde lid, vijfde en zesde lid, en 27, eerste tot en met zevende en negende lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 4. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 17, eerste lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 17, tweede tot en met vierde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 5. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 20, eerste en vierde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, is niet van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in artikel 20, tweede en derde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 6. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 24, eerste lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen, tenzij vrijstelling als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.

  • 7. Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift dat is verbonden aan een vergunning als bedoeld in de artikelen 10, zesde lid, 15, derde lid, en 17, vierde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 8. Het is verboden in strijd te handelen met de toestemming verleend krachtens de artikelen 13, eerste lid, tweede volzin, en 14, tweede tot en met vierde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen of met de goedkeuring verleend krachtens artikel 12, eerste lid, tweede volzin, van die verordening.

Artikel 4

  • 1. Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van artikel 22, vijfde lid, eerste volzin, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen nadere regels gesteld.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van artikel 23, eerste lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen nadere regels gesteld.

  • 3. Degene die een inrichting drijft, draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in artikel 23, derde lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen, op verzoek ter beschikking worden gesteld aan Onze Minister.

Artikel 5

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de examinering en diplomering van personen die werkzaamheden verrichten aan apparatuur als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de certificering van bedrijven die werkzaamheden verrichten aan apparatuur als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de aanwijzing van instellingen die met de examinering en diplomering van personen, bedoeld in het eerste lid, of met de certificering van bedrijven, bedoeld in het tweede lid, zijn belast.

Artikel 6

Het is verboden in strijd te handelen met de krachtens de artikelen 4 en 5 gestelde regels.

Artikel 7

In artikel 56, eerste lid, van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw wordt «Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003» vervangen door: Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 8

In artikel 4.20, achtste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt «Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer» vervangen door: Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 9

Het Transactiebesluit milieudelicten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel d, wordt «M430, M 440 tot en met M 448» vervangen door: en M 430.

B

In de bijlage als bedoeld in artikel 2 van het Transactiebesluit milieudelicten vervallen de nummers M440 tot en met M449.

Artikel 10

Na inwerkingtreding van dit besluit berust:

  • a. de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties op artikel 4 van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer en de artikelen 4 en 5 van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen;

  • b. de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen op artikel 1 van het Besluit broeikasgassen op schepen milieubeheer en artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Artikel 11

Het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer wordt ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 30 juni 2011.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 31 mei 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Uitgegeven de vijftiende juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Doelstelling en aanleiding

Dit besluit strekt tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (herschikking) (PbEU L 286) (hierna: verordening 1005/2009).

Dit besluit vervangt het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. De vervanging van dat besluit is noodzakelijk omdat de aan dat besluit ten grondslag liggende Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244) (hierna: verordening 2037/2000) is vervangen door verordening 1005/2009.

Verordening 1005/2009 is op 1 januari 2010 in werking getreden. De verordening geeft uitvoering aan de afspraken in het op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten, met bijlagen (Trb. 1988, 11) (hierna: Montreal-protocol).

De toename van UVB-straling vormt als gevolg van de aantasting van de ozonlaag een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de mens en het milieu. Verordening 1005/2009 bevat daarom maatregelen om de bescherming van de gezondheid en het milieu te waarborgen door regulering van de productie en consumptie, het gebruik en de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen.

EG-verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in lidstaten. Om een volledige en werkelijke toepassing van verordening 1005/2009 in de Nederlandse rechtsorde te verwezenlijken zijn enige uitvoeringsbepalingen noodzakelijk. Dit besluit strekt hiertoe. Daarnaast zijn het Besluit algemene regels milieu mijnbouw, het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Transactiebesluit milieudelicten aangepast.

2. Inhoud verordening 1005/2009

2.1 Algemeen

Verordening 1005/2009 is een uitwerking en aanscherping van de verplichtingen in het Montreal-protocol. De verordening vereenvoudigt de procedure voor de regulering van de productie, import, export en het gebruik van ozonlaagafbrekende stoffen en producten en apparaten die deze stoffen bevatten. Voorts scherpt de verordening de regels aan voor de terugwinning, het hergebruik en vernietiging van ozonlaagafbrekende stoffen ter voorkoming van emissies van deze stoffen. Ook is geregeld dat de Europese Commissie einddata kan vaststellen voor de uitzonderingen voor de zogenoemde kritische toepassingen voor halon. Het gebruik van methylbromide voor quarantainedoeleinden (ter bestrijding van plagen) en toepassingen voorafgaand aan vervoer is sinds 18 maart 2010 verboden. Ook wordt de productie en het gebruik van nieuwe ozonlaagafbrekende stoffen gemonitord en gereguleerd.

Het beperken van emissies door het verplicht stellen van terugwinning en de vernietiging van ozonlaagafbrekende stoffen draagt niet alleen bij aan het herstel van de ozonlaag, maar in belangrijke mate ook aan de aanpak van klimaatverandering. Veel van deze stoffen tasten namelijk niet alleen de ozonlaag aan, ze hebben ook het vermogen het klimaat op te warmen.

Verordening 1005/2009 bevat concreet regels voor (artikel 1):

  • a. de productie, de invoer, de uitvoer, het op de markt brengen, het gebruik, de terugwinning, de recycling, de regeneratie en de vernietiging van ozonlaagafbrekende stoffen;

  • b. de rapportage van gegevens in samenhang met ozonlaagafbrekende stoffen;

  • c. de invoer, de uitvoer, het op de markt brengen en het gebruik van producten en apparaten die ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben.

De reikwijdte van de verordening is beperkt tot ozonlaagafbrekende stoffen die aan te merken zijn als ofwel gereguleerde stoffen ofwel nieuwe stoffen. Gereguleerde stoffen zijn de stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij verordening 1005/2009, met inbegrip van de isomeren ervan, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde stoffen betreft (artikel 3, onderdeel 4, van verordening 1005/2009). Nieuwe stoffen zijn de stoffen die zijn opgenomen in bijlage II bij verordening 1005/2009, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde stoffen betreft (artikel 3, onderdeel 10, van verordening 1005/2009).

2.2 Belangrijkste wijzigingen

De belangrijkste wijzigingen van verordening 1005/2009 ten opzichte van verordening 2037/2000 zijn:

  • a. De reikwijdte is uitgebreid tot producten en apparaten die gereguleerde stoffen nodig hebben (artikel 6 van verordening 1005/2009).

  • b. Gereguleerde stoffen mogen wel als grondstof of, onder voorwaarden, als technische hulpstof worden geproduceerd en op de markt gebracht en gebruikt, mits de container die de stoffen bevat geëtiketteerd is. Het etiket moet vermelden dat de stof alleen als grondstof of als technische hulpstof mag worden gebruikt. Mogelijk stelt de Europese Commissie nog eisen aan de vorm en de inhoud van het etiket. Voor technische hulpstoffen kan de Europese Commissie een lijst opstellen van ondernemingen, waaraan zij maximale gebruiks- en emissieniveaus (artikelen 7 en 8 van verordening 1005/2009) toekent.

  • c. Voor gereguleerde stoffen voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen gelden eveneens uitzonderingen. Hieraan zijn verschillende voorwaarden verbonden. Zij mogen worden verhandeld en moeten voldoen aan een zuiverheidseis van 99% of 99,5%, afhankelijk van de toepassing. Bedrijven die de stoffen gebruiken (eindgebruikers) moeten zich bij de Europese Commissie registreren. Importeurs en producenten, die gereguleerde stoffen voor de genoemde doeleinden op de markt plaatsen, hebben bovendien een vergunning van de Europese Commissie nodig (artikelen 10 en 11, tweede lid, van verordening 1005/2009). Tevens dient op de houder een etiket te worden aangebracht met de vermelding dat de stof uitsluitend mag worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen. Overschotten moeten worden verzameld en gerecycleerd of vernietigd.

  • d. In lijn met de verplichtingen onder het Montreal-Protocol is de productie van chloorfluorkoolwaterstoffen toegestaan tot en met uiterlijk 31 december 2019 met beperking van het productieniveau. Ten opzichte van 1997 mag dat per jaar 35% zijn tot 2013, 14% tot 2016 en 7% tot 2019 (artikel 11 van verordening 1005/2009).

  • e. Verordening 1005/2009 biedt een basis voor de het vaststellen van einddata voor de kritische toepassing van halon (artikelen 12 en 13 van verordening 1005/2009).

  • f. De invoer en uitvoer van gereguleerde stoffen en apparaten die gereguleerde stoffen bevatten of nodig hebben is verboden, behoudens enkele uitzonderingen, geformuleerd in verordening 1005/2009 (artikelen 6, 15 en 17 van verordening 1005/2009).

  • g. Nieuw is de mogelijkheid voor de Europese Commissie om extra maatregelen te nemen voor de controle op illegale handel (artikel 19 van verordening 1005/2009).

  • h. Nieuw is bijlage VII bij verordening 1005/2009. Deze bevat de goedgekeurde vernietigingstechnieken voor gereguleerde stoffen en producten die gereguleerde stoffen bevatten, welke in lijn zijn met de technieken zoals deze zijn vastgesteld door de Partijen bij het Montreal-protocol. Verordening 1005/2009 geeft de Europese Commissie tevens de bevoegdheid een lijst op te stellen met producten en apparaten waarvoor terugwinning of vernietiging van gereguleerde stoffen verplicht kan worden gesteld (artikel 22 van verordening 1005/2009).

  • i. Ondernemingen moeten alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen treffen om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken, ook als de stoffen onopzettelijk bij vervaardiging van andere chemicaliën worden geproduceerd. De Europese Commissie kan voorschrijven welke technieken hiervoor gebruikt moeten worden (artikel 23 van verordening 1005/2009).

  • j. Bijlage II bij verordening 1005/2009 bevat vijf nieuwe stoffen die een significant ozonlaagafbrekend vermogen bezitten (artikel 24 van verordening 1005/2009). Het betreft:

    • Dibroomdifluormethaan (halon-1202) (CBr2F2), waarvoor de productie, de invoer en het op de markt brengen, het gebruik en de uitvoer is verboden (artikel 24, eerste lid, van verordening 1005/2009);

    • 1-Broompropaan (n-propylbromide) (C3H7Br);

    • Broomethaan (ethylbromide) (C2H5Br);

    • Trifluorjoodmethaan (trifluormethyljodide) (CF3I)

    • Chloormethaan (methylbromide) (CH3Cl).

    Ondernemingen moeten rapporteren over de hoeveelheden die zij van deze nieuwe stoffen produceren, invoeren, op de markt brengen, uitvoeren en/of gebruiken (artikel 27 van verordening 1005/2009).

  • k. Ondernemingen die gereguleerde stoffen vernietigen moeten hierover aan de Europese Commissie rapporteren uiterlijk 31 maart volgend op het jaar waarin de stoffen zijn vernietigd (artikel 27 van verordening 1005/2009).

  • l. De lidstaten moeten inspecties uitvoeren met betrekking tot de naleving van verordening 1005/2009 (artikel 28 van verordening 1005/2009).

2.3 Gevolgen voor de nationale wetgeving

Specifieke onderwerpen ten aanzien waarvan verordening 1005/2009 nadere uitvoering in de nationale regelgeving behoeft zijn:

  • het vaststellen van sancties;

  • de aanwijzing van een bevoegde instantie;

  • het nemen van maatregelen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen te bevorderen (artikel 22, vijfde lid, van verordening 1005/2009);

  • het stellen van nadere regels om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken (artikel 23, vierde lid, van verordening 1005/2009);

  • het vaststellen van minimumeisen voor de kwalificatie van personeel dat werkzaamheden verricht waarbij gereguleerde stoffen kunnen vrijkomen (artikelen 22, vijfde lid, en 23, vierde lid, van verordening 1005/2009).

3. Inhoud besluit

3.1 Algemeen

Dit besluit vervangt het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. Inhoudelijk is er weinig veranderd ten opzichte van dat besluit. Ten behoeve van de leesbaarheid is er voor gekozen een nieuw besluit vast te stellen, omdat de formuleringen in verordening 1005/2009 enigszins afwijken van die van verordening 2037/2000 en de verwijzingen naar de verordening moesten worden aangepast.

3.2 Inhoud

De voorschriften van verordening 1005/2009 hebben rechtstreekse werking. Voor de uitvoering ervan is het echter noodzakelijk een aantal zaken te regelen (zie ook paragraaf 2.3). Het gaat onder meer om de aanwijzing van de bevoegde instantie (artikel 2) en om het verbieden van handelingen in strijd met de voorschriften van verordening 1005/2009 (artikel 3). Daarmee wordt op nationaal niveau voorzien in sanctionering van de voorschriften in verordening 1005/2009. Indien namelijk in strijd wordt gehandeld met voorschriften die in de nationale regelgeving verboden zijn (in casu: handelen in strijd met de voorschriften van verordening 1005/2009), kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden gehandhaafd. Zie verder paragraaf 5.1.

Voorts voorziet dit besluit in een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van regels inzake het nemen van maatregelen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen te bevorderen (artikel 4, eerste lid) evenals een grondslag voor het stellen van nadere regels om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken (artikel 4, tweede lid).

Daarnaast bevat dit besluit een basis voor het bij ministeriële regeling stellen van nadere regels inzake de wijze waarop de registratie van gereguleerde stoffen en andere relevante informatie door ondernemingen moet plaatsvinden en een bepaling dat die gegevens op verzoek ter beschikking worden gesteld aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) (artikel 4, derde lid).

Tevens wordt voorzien in een grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van nadere regels voor bedrijven en personeel betrokken bij werkzaamheden met gereguleerde stoffen (artikel 5).

Door de intrekking van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer was het tevens noodzakelijk de verwijzing in twee algemene maatregelen van bestuur aan te passen en de rechtsbasis van een tweetal ministeriële regelingen te wijzigen (artikelen 7, 8, 9 en 10).

4. Lasten en voordelen voor het bedrijfsleven

Voor zover uit dit besluit nieuwe administratieve lasten voortvloeien, volgen deze direct uit de uitvoering van verordening 1005/2009. De stroomlijning en vereenvoudiging van verordening 1005/2009 voor de monitoring-, rapportage- en de vergunningverplichtingen zullen leiden tot een bescheiden vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Dit betreft voornamelijk het feit dat de ondernemingen rechtstreeks aan de Europese Commissie rapporteren in vastgestelde formaten welke zijn gestroomlijnd en digitaal beschikbaar zijn gesteld.

Verder is het niet langer verplicht om te rapporteren over de hoeveelheden ingezamelde, gerecyclede, geregenereerde en vernietigde ozonlaagafbrekende stoffen. Alleen bedrijven die ozonlaagafbrekende stoffen vernietigen, hoeven aan de Europese Commissie te rapporteren. In Nederland zijn er, met uitzondering van de Afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), geen bedrijven die ozonlaagafbrekende stoffen vernietigen.

Het verbod op methylbromide dat sinds 18 maart 2010 van kracht is, leidt eveneens tot verminderde administratieve lasten.

Anderzijds zullen de administratieve lasten voor de bedrijven die al rapporteerden op enkele punten toenemen als gevolg van de uitbreiding van de rapportageverplichtingen. Producten die nu gereguleerde stoffen bevatten of nodig hebben, vallen nu ook onder de reikwijdte van verordening 1005/2009.

Ook nieuw zijn de rapportageverplichtingen voor nieuwe stoffen. In Nederland gaat het ter zake om twee bedrijven. Beide bedrijven rapporteren ook over andere ozonlaagafbrekende stoffen.

Verder is nieuw dat voor iedere zending een in-/uitvoervergunning verplicht is. In hoeverre dat leidt tot een verhoging van de administratieve lasten is onduidelijk, omdat voorheen ook gegevens moesten worden verstrekt alvorens de stoffen konden worden in- of uitgevoerd.

In totaal gaat het om circa 20 bedrijven in Nederland die onder de reikwijdte van verordening 1005/2009 vallen. In hoeverre de wijzigingen tot een verhoging van de administratieve lasten is onduidelijk, omdat voorheen ook gegevens moesten worden verstrekt alvorens de stoffen konden worden in- of uitgevoerd. Naar verwachting varieert het verschil in administratieve lasten voor het bedrijfsleven in vergelijking met de voormalige situatie, rekening houdend met de baten van de stroomlijning van de rapportages, tussen de – €3000 tot €3000 per bedrijf.

Omdat dit besluit strekt tot uitvoering van een Europese verordening die rechtstreeks werkend is, zijn geen alternatieven onderzocht. De uitvoering bestaat uit het strafbaar stellen van overtreding van het bepaalde in de verordening en het bieden van enkele grondslagen voor nadere regeling.

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Het Adviescollege heeft besloten het ontwerpbesluit niet te selecteren voor toetsing.

5. Handhaving en uitvoerbaarheid

5.1 Sancties

Dit besluit is mede gebaseerd op artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeer (hierna: Wm). De normadressant is in de eerste plaats degene aan wie een vergunning is verleend op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of die meldingplichtig is op grond van artikel 8.41, tweede lid, van de Wm. Het bevoegd gezag is in die gevallen in eerste aanleg de provincie of de gemeente. Zij kunnen op grond van artikel 18.2 van de Wm bestuursrechtelijk handhaven. Dit geldt meer specifiek voor de rechtstreeks werkende verplichtingen aan de ondernemingen zoals die in artikel 22 en 23 van verordening 1005/2009 zijn geformuleerd. De voorschriften van dit besluit gelden ook voor bedrijven, instellingen en personen aan wie geen vergunning is verleend op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of die niet meldingplichtig zijn op grond van artikel 8.41, tweede lid, van de Wm. Ten aanzien van die normadressanten is de Staatssecretaris van IenM bevoegd tot handhaving op grond van artikel 18.2b, eerste lid, van de Wm. Feitelijk is dat de VROM-Inspectie die daartoe is aangewezen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving. Verschillende andere inspectiediensten zijn op grond van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving ook aangewezen om toezicht te houden op de naleving van bepaalde bij of krachtens de Wm gestelde voorschriften.

Daarnaast heeft de Staatssecretaris van IenM nog een aantal aanvullende taken op grond van verordening 1005/2009. Deze bevoegdheid is in artikel 2 van dit besluit geregeld. Het gaat hier voornamelijk om toezicht op activiteiten waarvoor geen vergunning of melding op grond van de Wm noodzakelijk is, zoals het voldoen aan de voorwaarden voor de productie, de invoer of de uitvoer van gereguleerde stoffen. Deze taken van de Staatssecretaris van IenM worden uitgevoerd door de VROM-inspectie. In het geval de Europese Commissie op grond van artikel 28, eerste lid, van verordening 1005/2009 zal verzoeken nader onderzoek in te stellen, zal dit onderzoek in de regel worden uitgevoerd door de Vrom-Inspectie. In voorkomende gevallen zal de betreffende provincie of gemeente door de Staatssecretaris van IenM worden verzocht het bedoelde nader onderzoek in te stellen of de betreffende informatie als bedoeld in artikel 28, derde lid, van verordening 1005/2009 beschikbaar te stellen. De verwachting is overigens dat het voornamelijk uitsluitend door de VROM-Inspectie te verrichten onderzoeken zullen betreffen.

Overtreding van een voorschrift van dit besluit is tevens een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten (hierna: Wed). De rechtsbasis van dit besluit is opgenomen in artikel 1a, onder 1°, van de Wed. In dat artikel wordt voor de strafbaarstelling verwezen naar voorschriften die bij of krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wm zijn gesteld.

5.2 Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets

Verordening 1005/2009 en daarmee dit besluit dragen bij aan het vergroten van de handhaafbaarheid, onder andere dankzij de bepalingen inzake de etikettering van chloorfluorkoolwaterstoffen en de handel in ozonlaagafbrekende stoffen en in producten en apparaten die ozonlaagafbrekende stoffen bevatten, die in de Europese Unie verboden zijn.

Er verandert door dit besluit voor het overige weinig in de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid ten opzichte van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer.

Ook in de taken van de gemeenten, provincies en de VROM-Inspectie zal als gevolg van dit besluit weinig veranderen. Deze instanties zagen al toe op de naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit verordening 2037/2000 en het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving.

Om de uitvoerbaarheid verder te bevorderen zal aandacht worden besteed aan de communicatie en de voorlichting over de verplichtingen voortvloeiend uit verordening 1005/2009 en dit besluit.

Voor zover interbestuurlijk toezicht op gemeenten en provincies noodzakelijk is, zal worden aangesloten bij de bestaande bevoegdheden, zoals neergelegd in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving.

6. Milieutoets

De stratosferische ozonlaag biedt het leven op aarde bescherming tegen UVB-straling van de zon. Begin jaren tachtig werd door wetenschappers ontdekt dat de ozonlaag was aangetast en dat dit effect heeft op de hoeveelheid en de intensiteit van de UVB-straling die het aardoppervlak bereikt. Toename in UVB-straling heeft aanzienlijke effecten op de gezondheid, zoals huidkanker en bepaalde vormen van staar, evenals een groot effect op ecosystemen.

In 1987 zijn in het Montreal-protocol afspraken gemaakt over de uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen. Sinds 1987 zijn de afspraken in het Montreal-protocol verschillende malen aangepast om – in navolging van nieuwe wetenschappelijke informatie – de afspraken aan te scherpen. De piek in het «gat in de ozonlaag» is gemeten eind jaren negentig en sindsdien lijkt de ozonlaag zich te herstellen. In 2005 was door de 191 deelnemende partijen meer dan 95% reductie in de productie en de consumptie van ozonlaagafbrekende stoffen gerealiseerd.

Vanaf 2010 zou de productie en de consumptie van de meest schadelijke ozonlaagafbrekende stoffen in de westerse landen, met uitzondering van enkele specifieke toepassingen, volledig zijn uitgefaseerd, afgezien van het staartje van de uitfasering van chloorfluorkoolstoffen. Het wetenschappelijk assessment panel bevestigde in haar rapport in 2007 het langzaam herstel van de ozonlaag, zij het 10 tot 15 jaar later dan eerder voorspeld was in 2002. De gemiddelde ozonconcentratie wordt pas na 2050 verwacht terug te zijn op het niveau van voor begin jaren ’80; voor de Zuidpool is dat rond 2065.

Gezien het verband tussen verhoogde blootstelling aan UVB-straling ten gevolge van de aantasting van de ozonlaag en gezondheidseffecten zoals staar en huidkanker, wordt verwacht dat herstel van de ozonlaag het risico hierop significant zal doen afnemen. Het gaat hierbij wereldwijd om tientallen miljoenen gevallen van huidkanker en staar en de daaraan gerelateerde gezondheidskosten.1

De wereldwijde afspraken hebben daarnaast een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het voorkomen van klimaatverandering, omdat de meeste ozonlaagafbrekende stoffen ook een aanzienlijk Global Warming Potential (GWP) hebben. In 2010 dragen emissies van ozonlaagaantastende stoffen naar verwachting voor ongeveer 5% bij aan de totale broeikasgasemissies. In 1990 was dit nog ongeveer 50%. De klimaatbijdrage van de afspraken in 2007 onder het Montreal-protocol om de uitfasering van HCFKs te versnellen wordt geschat op circa 18 Gigaton CO2-equivalenten wereldwijd voor de periode tot 2030.2

Tabel 1: Global Warming Potentials van gereguleerde stoffen

Stof

GWP

Chloorfluorkoolstoffen (CFKs)

4,750 – 14,420

Halonen

404 – 7,140

Carbon tetrachloride, CCl4 (CTC)

1,400

Methyl chloroform, CHCl3 (TCA)

146

Methylbromide, CH3Br (MB)

5

chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFKs)

77 – 2,310

Bron: Scientific Assessment of Ozone Depletion: 2006, WMO, 2007

Belangrijke redenen voor de aanscherping van de verordening 2037/2000 waren met het oog op bovenstaande de volgende:

  • 1. Het niet-nakomen van de afspraken van het Montreal-protocol brengt herstel van de ozonlaag in gevaar.

  • 2. De toename van het gebruik van HCFK-toepassingen in ontwikkelingslanden in de afgelopen 10 jaar, is met het oog op zowel klimaat als herstel van de ozonlaag alarmerend. (Illegale) handel moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen.

  • 3. Er bevinden zich aanzienlijke hoeveelheden gereguleerde stoffen in bestaande toepassingen. Voorkomen moet worden dat deze worden geëmitteerd. Terugwinning voor hergebruik of vernietiging moet daarom worden gestimuleerd.

  • 4. De bijdrage van kortlevende nieuwe ozonlaagafbrekende stoffen aan de aantasting van de ozonlaag is groter dan eerder werd verondersteld. Om die reden zijn deze stoffen onder de reikwijdte van de verordening gebracht.

De aangescherpte maatregelen als gevolg van verordening 1005/2009 (zie ook paragraaf 2.2) hebben voor Nederland een positief, maar bescheiden effect op het milieu. De aanpassing van verordening 2037/2000 was enerzijds noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de aanscherping van de afspraken in het kader van het Montreal-protocol ten aanzien van de uitfasering van chloorfluorkoolwaterstoffen; aan de laatste nieuwe inzichten over aantasting van de ozonlaag en anderzijds om de regelgeving te vereenvoudigen.

In Nederland is nog slechts één producent van chloorfluorkoolwaterstoffen. In Nederland waren er slechts drie bedrijven waar tot 2010 methylbromide werd toegepast en meer dan de helft van de methylbromide werd teruggewonnen en vernietigd. Met ingang van 18 maart 2010 is het gebruik van methylbromide voor deze toepassingen (mede in het kader van de gewasbeschermingmiddelen- en biocidenregelgeving) verboden.

Het verbod op producten en apparaten die gereguleerde stoffen bevatten of daarvan afhankelijk zijn was in Nederland al van toepassing op koelkasten en vriesapparatuur. Dit zijn de belangrijkste toepassingen waarop het verbod uit verordening 1005/2009 betrekking heeft.

De huidige afvalregelgeving in Nederland is in overeenstemming met de aanscherping van de eisen in de verordening voor terugwinning en vernietiging.

Halon wordt in Nederland alleen nog toegepast in vliegtuigen, militaire toepassingen en specifieke toepassingen van nationaal belang. Dit betreft de uitgezonderde zogenoemde kritische toepassingen.

Slechts enkele bedrijven zijn betrokken bij de productie van en/of de handel in nieuwe gereguleerde stoffen. Voor zover bekend betreft dit voornamelijk de productie en/of import van deze stoffen voor de uitgezonderde toepassing als grondstof.

De aanscherping van de eisen in de verordening met betrekking tot etikettering moet het mogelijk maken het toezicht op illegale handel in gereguleerde stoffen te verbeteren.

7. Voor- en nahang

Dit besluit strekt tot uitvoering van verordening 1005/2009. Gelet op artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer behoefde dit besluit niet te worden voor- of nagehangen. Van de inhoud van dit besluit is overeenkomstig die bepaling tegelijk met de aanbieding aan de Raad van State mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

II Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel sluit aan bij het artikel 1 van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer en bevat onder meer een begripsomschrijving van «gereguleerde stoffen». Hieronder worden de stoffen verstaan die zijn opgenomen in bijlage I bij verordening 1005/2009, met inbegrip van de isomeren ervan, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde stoffen betreft.

Artikel 2

In dit artikel wordt de Minister van IenM aangewezen als «bevoegde instantie». Die bevoegdheid wordt gelet op de taakverdeling uitgeoefend door de Staatssecretaris van IenM. Die staatssecretaris heeft daardoor op grond van verordening 1005/2009 een aantal bevoegdheden zoals het verlenen van toestemming aan producenten om onder bepaalde voorwaarden gereguleerde stoffen te produceren (zie bijvoorbeeld artikel 10, zevende lid, van verordening 1005/2009).

Artikel 3

Dit artikel bevat een aantal verbodsbepalingen van overtredingen van verordening 1005/2009. Hiermee wordt het mogelijk bij geconstateerde overtredingen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk op te treden (zie verder paragraaf 5.1).

Volgens artikel 3, eerste lid, is de productie, het op de markt brengen en het gebruik van gereguleerde stoffen en het op de markt brengen van producten en apparaten, die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben verboden (artikelen 4, 5, eerste en tweede lid, en 6, van verordening 1005/2009). Op dit verbod gelden wel een aantal uitzonderingen (artikelen 5, tweede en derde lid, en 6 tot en met 14, van verordening 1005/2009).

Volgens artikel 3, tweede lid, is de invoer van gereguleerde stoffen en producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben verboden (artikel 15, eerste lid, van verordening 1005/2009). Op dit verbod gelden enkele uitzonderingen (artikel 15, eerste tot en met derde lid, van verordening 1005/2009).

Op grond van artikel 3, derde lid, is het verboden te handelen in strijd met de verplichting:

  • van importeurs bepaalde informatie aan de Europese Commissie te verstrekken (artikelen 16, tweede lid, en 18, vierde lid, van verordening 1005/2009);

  • gereguleerde stoffen terug te winnen bij het verrichten van bepaalde werkzaamheden aan apparatuur en systemen dan wel te vernietigen zonder voorafgaande terugwinning (artikel 22, eerste en vierde lid, van verordening 1005/2009);

  • voor de vernietiging van gereguleerde stoffen of producten die gereguleerde stoffen bevatten bepaalde technieken te gebruiken (artikel 22, tweede en vierde lid, van verordening 1005/2009);

  • van ondernemingen om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken (artikel 23, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, van verordening 1005/2009);

  • van ondernemingen de hoeveelheid gereguleerde stoffen te registreren (artikel 23, derde lid, van verordening 1005/2009);

  • van de onderneming, de producent en de importeur jaarlijks over gereguleerde en nieuwe stoffen te rapporteren (artikel 27, eerste tot en met zevende en negende lid, van verordening 1005/2009).

Volgens artikel 3, vierde lid, is de uitvoer van gereguleerde stoffen en producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben verboden (artikel 17, eerste lid, van verordening 1005/2009). Op dit verbod gelden enkele uitzonderingen (artikel 17, eerste tot en met vierde lid, van verordening 1005/2009).

Op grond van artikel 3, vijfde lid, is de invoer of uitvoer van gereguleerde stoffen of producten en apparaten die dergelijke stoffen bevatten of nodig hebben van respectievelijk naar een staat die geen partij is bij het Montreal-protocol verboden (artikel 20, eerste en vierde lid, van verordening 1005/2009). Op dit verbod gelden enkele uitzonderingen (artikel 20, tweede en derde lid, van verordening 1005/2009).

Volgens artikel 3, zesde lid, is de productie, de invoer, het op de markt brengen, het gebruik en de uitvoer van nieuwe stoffen, genoemd in deel A van bijlage II bij verordening 1005/2009, verboden (artikel 24, eerste lid, van verordening 1005/2009). Op dit verbod gelden enkele uitzonderingen en kan vrijstelling worden verleend (artikel 24, eerste en tweede lid, van verordening 1005/2009).

Ingevolge artikel 3, zevende lid, is het verboden in strijd te handelen met een voorschrift dat is verbonden aan een vergunning die door de Europese Commissie is verleend op grond van de artikel 10, zesde lid, artikel 15, derde lid, of artikel 17, vierde lid, van verordening 1005/2009.

Tenslotte is het verboden in strijd te handelen met de door de bevoegde instantie of de Europese Commissie verleende toestemming krachtens de artikelen 13, eerste lid, tweede volzin, of 14, tweede tot en met vierde lid, van verordening 1005/2009 of de goedkeuring, bedoeld in artikel 12, eerste lid, tweede volzin van die verordening.

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid, bevat een grondslag voor het bij ministeriële regeling geven van voorschriften inzake te nemen van maatregelen om de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gereguleerde stoffen te bevorderen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 22, vijfde lid, eerste volzin, van verordening 1005/2009, waarin is bepaald dat de lidstaten maatregelen nemen om de terugwinning, recycling en vernietiging van gereguleerde stoffen te bevorderen. Dit lid sluit aan op artikel 4, eerste lid, van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer.

Artikel 4, tweede lid, biedt een grondslag voor het stellen van nadere regels om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 23, eerste lid, van verordening 1005/2009 en wordt aangesloten op artikel 5, tweede lid, van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer voor zover het nadere regels ter uitvoering van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van verordening 2037/2000 betrof. Volgens artikel 23, eerste lid, van verordening 1005/2009 treffen ondernemingen alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen om lekkage en emissies van gereguleerde stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken. In de nadere regels die krachtens artikel 4, tweede lid, worden vastgesteld wordt nader geconcretiseerd welke voorzorgsmaatregelen ten minste door ondernemingen moeten worden getroffen.

Artikel 4, derde lid, heeft betrekking op de registratie van gereguleerde stoffen en andere relevante informatie die in de praktijk beter bekend is als het logboek. Die informatie wordt op verzoek aan de Staatssecretaris van IenM ter beschikking gesteld.

Artikel 5

De inhoud van artikel 5 is identiek aan die van artikel 6 van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer met dien verstande dat de verwijzing naar artikel 16, eerste lid, van verordening 2037/2000 is vervangen door een verwijzing naar artikel 23, tweede lid, van verordening 1005/2009.

Dit artikel voorziet in een grondslag voor het bij ministeriële regeling stellen van regels voor bedrijven en personeel betrokken bij werkzaamheden met gereguleerde stoffen en geeft uitvoering aan artikel 23, tweede lid, van verordening 1005/2009. De terminologie sluit aan op die van artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties die regels bevat voor de examinering, diplomering en bedrijfscertificering van personen en bedrijven die werken met gefluoreerde broeikasgassen bevattende apparaten, ook kan gelden voor koelsystemen waarin gereguleerde stoffen aanwezig zijn. Voor de praktijk is dat het meest efficiënt en overzichtelijk, omdat bedrijven en personeel bij koelsystemen vaak zowel met gefluoreerde broeikasgassen als gereguleerde stoffen werken. Voor het gebruik van koelsystemen gelden op grond van de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties exact dezelfde regels. Dat is in overeenstemming met de aard van de werkzaamheden die onderwerp zijn van dit besluit.

Op grond van artikel 5, eerste lid, worden bij ministeriële regeling regels gesteld inzake de examinering en diplomering van personen die werkzaamheden aan apparatuur als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van verordening 1005/2009 verrichten.

Op grond van artikel 5, tweede lid, worden bij ministeriële regeling tevens regels gesteld inzake de certificering van bedrijven die werkzaamheden aan apparatuur als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van verordening 1005/2009 verrichten.

Voorts bepaalt artikel 5, derde lid, dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de aanwijzing van instellingen die met de examinering en diplomering van personen of met de certificering van bedrijven zijn belast.

De Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties geeft uitvoering aan artikel 5, eerste tot en met derde lid.

Artikel 6

De inhoud van dit artikel sluit aan bij artikel 7 van het ingetrokken Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer. Artikel 6 bevat een verbodsbepaling: er mag niet in strijd gehandeld worden met de regels die krachtens de artikelen 4 en 5 zijn gesteld. Op deze manier wordt een heldere basis geboden om bij overtredingen van bij ministeriële regeling gestelde regels handhavend te kunnen optreden.

Artikel 9

In verband met de intrekking van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer en de inwerkingtreding van dit besluit en verordening 1005/2009 zouden de verwijzingen evenals de omschrijving van een deel van de feiten in de nummers M 440 tot en met M 449 van de bijlage bij het Transactiebesluit milieudelicten moeten worden geactualiseerd.

Echter, het is de bedoeling het Transactiebesluit milieudelicten per 1 januari 2012 te vervangen door regeling in het Besluit OM-afdoening. Om die reden is besloten de transactiemogelijkheden te laten vervallen en vanaf 2012 aan te sluiten bij de bestuurlijke strafbeschikking.

Artikel 10

Als gevolg van de inwerkingtreding van dit besluit en de intrekking van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer dient de juridische basis voor de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties en de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen deels te worden gewijzigd.

De Aanwijzingsregeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch installatiebedrijf vervalt per 1 juli 2011 en wordt daarom niet «omgehangen».

Rechtsbasis regelingen

Wet milieubeheer

Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer

Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen

Besluit broeikasgassen op schepen milieubeheer

Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties

 

Art. 4

Art. 4 en 5

 

Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen

   

Art. 4

Art. 1

Artikel 12

De inwerkingtredingsdatum van dit besluit wijkt af van de in het kader van de zogenoemde «Vaste verandermomenten» voorgeschreven data. De reden hiervoor is dat artikel 29 van verordening 1005/2009 verplicht tot uitvoering van die verordening op uiterlijk 30 juni 2011.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma


X Noot
1

Key Achievements of the Montreal Protocol to date, UNEP Fact Sheet, 2007.

X Noot
2

G.J. Velders et al., The importance of the Montreal Protocol in protecting climate, Proc. Nat. Acad. Sci, 2007, 10.1073/pnas.0610328104.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven