Besluit van 27 april 2011, houdende wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 9 maart 2011, no. 181844;

Gelet op artikel 72, eerste lid, van de Flora- en faunawet;

De Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2011, no. W15.11.0073/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 18 april 2011, no. 197747;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 9 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zevende lid vervalt.

2. Het achtste en negende lid worden vernummerd tot zevende en achtste lid.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 april 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Uitgegeven de negentiende mei 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit). Als gevolg van de wijziging mogen alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden die zijn toegelaten of vrijgesteld onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb), worden gebruikt voor het vangen en doden van dieren in het kader van beheer en schadebestrijding. Voorheen was dit gebruik beperkt tot een aantal diersoorten zoals ratten. Gebruik van deze middelen ter bestrijding van andere schade veroorzakende soorten was slechts toegestaan op grond van een ontheffing door gedeputeerde staten van de provincies. De toepassing en effecten van biociden op dieren worden uitgebreid onderzocht in het kader van de Wgb. Toelating of vrijstelling wordt slechts verleend indien de toepassing geen onaanvaardbare effecten heeft. Gesteld kan worden dat daarmee tevens is voldaan aan het criterium van artikel 72, eerste lid, van de Flora- en faunawet, namelijk dat middelen slechts worden aangewezen indien deze geen onnodig leed veroorzaken voor dieren. Daarom kunnen alle toegelaten of vrijgestelde gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden aangewezen. De aanvraag van een ontheffing is dan niet meer nodig.

2. Wettelijk kader

Beheer en schadebestrijding

De Flora- en faunawet (Ffw) bevat een regeling voor het beheer van in het wild levende dieren, en voor de bestrijding van door deze dieren veroorzaakte schade. De bepalingen voor beheer en schadebestrijding zijn gericht op het mogelijk maken van het vangen en doden van bepaalde schadeveroorzakende dieren. Daar kunnen ook beschermde diersoorten onder vallen. De bepalingen regelen ten aanzien van welke soorten, door welke personen en met welke middelen het beheer en de schadebestrijding uitgevoerd mogen worden. Het gebruik van middelen om dieren te vangen of te doden, is verboden, indien die middelen niet zijn aangewezen (Artikel 72, vijfde lid, Ffw). Aanwijzing vindt op basis van artikel 72, eerste lid, Ffw plaats bij algemene maatregel van bestuur en alleen indien die middelen geen onnodig lijden van dieren veroorzaken. In het kader van de Wgb toegelaten of vrijgestelde gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn aangewezen in artikel 5, eerste lid, onderdeel k, van het besluit. De toepassing van deze middelen werd echter in artikel 9, zevende lid, van het besluit beperkt tot het gebruik ter bestrijding van mollen, veld- en bosmuizen. Op grond van artikel 72, tweede lid, Ffw is de toepassing van daarvoor toegelaten of vrijgestelde gewasbeschermingsmiddelen en biociden tevens toegestaan ter bestrijding van zwarte en bruine ratten, en huismuizen.

Het gebruik van andere middelen dan aangewezen middelen is mogelijk, indien gedeputeerde staten daarvoor een ontheffing verlenen. Gedeputeerde staten verlenen de ontheffing slechts indien het gebruik van het middel geen onnodig leed veroorzaakt voor het dier (artikel 67, tweede lid en 68, derde lid, Ffw).

Gewasbescherming en biociden

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is verboden, tenzij daarvoor een toelating is afgegeven (art 20 Wgb) of indien de toepassing van dat verbod is vrijgesteld op grond van de Wgb. Alvorens een toelating of een vrijstelling wordt verleend, toetst het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) of een middel voldoende werkzaam is en geen onaanvaardbare effecten heeft op de doelorganismen, zoals onnodig lijden en pijn, op de gezondheid van mens of dier, of op het oppervlaktewater, het grondwater, of anderzins op het milieu. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met onder andere de gevolgen voor niet-doelorganismen.

3. Verruiming gebruik gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Voor de invulling van de eis dat voor beheer en schadebestrijding aangewezen middelen geen onnodig leed veroorzaken, volstaat de toets door het Ctgb in het kader van de Wgb. Is het oordeel van het Ctgb positief dan is daarmee aangetoond dat het gebruik van het middel geen onnodig leed veroorzaakt, als bedoeld in de Ffw. Gelet daarop kunnen alle toegelaten of vrijgestelde gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden aangewezen zonder de beperking van artikel 9, zevende lid, van het besluit.

Dat betekent overigens niet dat het de gebruiker nu vrij staat om het middel naar eigen inzicht toe te passen. De toepasser van het middel is gebonden aan de kaders van de Wgb. Het besluit tot toelating of vrijstelling onder de Wgb schrijft limitatief voor voor welke doelstellingen een middel mag worden toegepast, alsmede tegen welke diersoorten het mag worden gebruikt. De toepasser is verplicht deze en andere gebruiksvoorschriften die krachtens de Wgb aan de toepassing van een middel zijn verbonden, na te leven.

4. Inwerkingtreding

Ingevolge artikel 103 Ffw treedt dit besluit niet eerder in werking dan nadat het acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is gepubliceerd. Van de publicatie zal mededeling worden gedaan aan de beide kamers van de Staten-Generaal. Mede gelet op die procedure zal het tijdstip van inwerkingtreden van het besluit worden vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Daarbij zal tevens rekening worden gehouden met de Vaste Verander Momenten.

5. Lasten voor overheid, burgers en bedrijven

Door de wijziging vervalt er een overbodige ontheffingsplicht. Deze wijziging leidt tot een theoretische verlaging van de administratieve lasten, die in de praktijk verwaarloosbaar klein zal zijn. Het vervallen van de noodzaak een ontheffing aan te vragen leidt in beginsel natuurlijk tot een reductie van de administratieve lasten. Maar omdat deze ontheffing voor het gebruik van andere dan aangewezen middelen in veel gevallen wordt verleend in combinatie met een ontheffing of aanwijzing door gedeputeerde staten op basis van artikel 67 of 68 van de Ffw om te kunnen afwijken van verbod om een beschermde diersoort te vangen en te doden, en omdat dit vereiste voor die ontheffing of aanwijzing door gedeputeerde staten blijft bestaan, zal in de praktijk geen sprake zijn van een merkbare daling van de administratieve laten. In de nulmeting uit 2010 is uitgegaan van 280 aanvragen met een totale administratieve last van € 13.000.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven