Wet van 24 maart 2011 tot wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon of die hiermee zijn verbonden (aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen omtrent economische activiteiten van publiekrechtelijke rechtspersonen en van overheidsbedrijven teneinde zoveel mogelijk gelijke concurrentieverhoudingen te scheppen tussen enerzijds deze organisaties en ondernemingen en anderzijds andere aanbieders van goederen of diensten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mededingingswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 25f wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4B. OVERHEDEN EN OVERHEIDSBEDRIJVEN

Artikel 25g
  • 1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder overheidsbedrijf:

    • a. een onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen;

    • b. een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • 2. Een publiekrechtelijke rechtspersoon is alleen in staat in een onderneming het beleid te bepalen in de zin van het eerste lid, onder a:

    • a. indien hij, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, beschikt over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon van de onderneming uitgegeven aandelen;

    • b. indien meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan wordt benoemd door een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen of door leden of aandeelhouders die een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn;

    • c. indien de onderneming een dochtermaatschappij in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van een rechtspersoon waarvoor onderdeel a of b van toepassing is; of

    • d. in andere gevallen, voor zover bij algemene maatregel van bestuur bepaald.

Artikel 25h
  • 1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

    • a. openbare scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b. openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onder c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • c. openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1, onder h, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • d. de instellingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en de organisaties, bedoeld in artikel 3 van de TNO-wet en in artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

    • e. omroepinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder t, van de Mediawet.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het aanbieden van goederen of diensten door bestuursorganen aan andere bestuursorganen of aan overheidsbedrijven voor zover deze goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.

  • 3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op bestuursorganen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en op bestuursorganen van openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van artikel 134 van de Grondwet.

  • 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing indien het economische activiteiten van een bestuursorgaan betreft ten aanzien waarvan een maatregel is getroffen die naar het oordeel van het bestuursorgaan kan worden aangemerkt als een steunmaatregel die voldoet aan de criteria van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag.

  • 5. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op economische activiteiten en op een bevoordeling als bedoeld in artikel 25j, welke plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang.

  • 6. De vaststelling of economische activiteiten of een bevoordeling plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang geschiedt voor provincies, gemeenten en waterschappen door provinciale staten, de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur en voor zelfstandige bestuursorganen in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door de minister die het aangaat.

Artikel 25i
  • 1. Een bestuursorgaan dat economische activiteiten verricht, brengt de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien de economische activiteiten strekken ter uitoefening van een bijzonder of uitsluitend recht in de zin van artikel 25a, onder c, respectievelijk b, en reeds voorschriften gelden omtrent de voor de desbetreffende activiteiten in rekening te brengen prijzen;

    • b. indien de economische activiteiten inhouden het verstrekken van gegevens die het bestuursorgaan heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden of het verstrekken van gegevensbestanden die uit de genoemde gegevens zijn samengesteld;

    • c. op economische activiteiten die worden verricht door een onderneming die belast is met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, voor zover op deze activiteiten artikel 5 van die wet van toepassing is.

  • 3. Bij de vaststelling van de integrale kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de financiering met vreemd vermogen en met eigen vermogen voor zover dat redelijkerwijs aan de economische activiteiten kan worden toegerekend, een bedrag in aanmerking genomen dat niet lager is dan de lasten die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn voor de financiering van ondernemingen.

  • 4. Op verzoek van de raad toont een bestuursorgaan aan dat het heeft voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting.

Artikel 25j
  • 1. Een bestuursorgaan bevoordeelt niet een overheidsbedrijf, waarbij hij in de zin van artikel 25g, eerste lid, is betrokken, boven andere ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt en kent evenmin een dergelijk overheidsbedrijf anderszins voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is.

  • 2. Als bevoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval ook aangemerkt:

    • a. het toestaan van het gebruik door het overheidsbedrijf van de naam en het beeldmerk van de publiekrechtelijke rechtspersoon van het bestuursorgaan op een wijze waardoor verwarring bij het publiek is te duchten over de herkomst van goederen en diensten.

    • b. het leveren van goederen aan, het verrichten van diensten voor en het ter beschikking stellen van middelen aan het overheidsbedrijf tegen een vergoeding die lager is dan de integrale kosten.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien de bevoordeling verband houdt met economische activiteiten ter uitoefening van een bijzonder of uitsluitend recht in de zin van artikel 25a, onder c, respectievelijk b, en reeds voorschriften gelden omtrent de voor de desbetreffende activiteiten in rekening te brengen prijzen;

    • b. indien naar het oordeel van het bestuursorgaan de bevoordeling kan worden aangemerkt als een steunmaatregel die voldoet aan de criteria van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag;

    • c. op economische activiteiten die worden verricht door een onderneming die belast is met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, voor zover op deze activiteiten artikel 5 van die wet van toepassing is.

Artikel 25k

Een bestuursorgaan gebruikt gegevens die hij heeft verkregen in het kader van de uitvoering van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden alleen voor economische activiteiten die niet dienen ter uitvoering van de publiekrechtelijke bevoegdheden, indien deze gegevens ook aan derden beschikbaar kunnen worden gesteld.

Artikel 25l

Indien een bestuursorgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent ten aanzien van economische activiteiten die door hetzelfde of een ander bestuursorgaan van de desbetreffende publiekrechtelijke rechtspersoon worden verricht, wordt voorkomen dat dezelfde personen betrokken kunnen zijn bij zowel de uitoefening van de bevoegdheid als bij het verrichten van de economische activiteiten.

Artikel 25m
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de toepassing van de artikelen 25i en 25j.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde nadere regels hebben in elk geval betrekking op de kosten die bij de in artikel 25i, eerste lid, bedoelde kostendoorberekening in aanmerking worden genomen en op beginselen voor de toerekening van indirecte kosten.

  • 3. De nadere regels op grond van het eerste lid worden gesteld na overleg met:

    • a. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zover de regels betrekking hebben op gemeenten of provincies, en

    • b. de Minister van Verkeer en Waterstaat voor zover de regels betrekking hebben op waterschappen.

B

Na artikel 70b wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 1c. Overtredingen van verplichtingen aangaande overheden en overheidsbedrijven

Artikel 70c
  • 1. De raad kan ingeval van overtreding van artikel 25i, eerste lid, 25j, eerste lid, artikel 25k of artikel 25l:

    • a. verklaren dat hij de overtreding heeft vastgesteld, of

    • b. het bestuursorgaan waaraan de overtreding kan worden toegerekend een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 2. De artikelen 5:32, vierde en vijfde lid, 5:33, 5:34, eerste lid, en 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing op de in het eerste lid, onder b, bedoelde last.

  • 3. Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de raad.

C

In artikel 75a wordt «de artikelen 69, 70a, 70b en 71 tot en met 75» vervangen door: de artikelen 69, 70a, 70b, 70c en 71 tot en met 75.

D

In artikel 77, eerste lid, wordt na «70b, eerste lid,» ingevoegd: 70c, eerste lid,.

E

Artikel 79, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een boete als bedoeld in de artikelen 69, eerste lid, 70a, eerste lid, onder a, 70b, eerste lid, 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, 75, eerste lid, onder a, 75a en 76a, een last als bedoeld in de artikelen 70, eerste lid, 70a, eerste lid, onder b, 70c, eerste lid, onder b, 74, eerste lid, onder b, en 75, eerste lid, onder b, en een verklaring als bedoeld in artikel 70c, eerste lid, onder a, wordt opgelegd bij beschikking van de raad.

F

In artikel 82a, eerste lid, wordt na «70a, eerste lid,» ingevoegd: van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 70c, eerste lid, onder b, of tot het vaststellen van een verklaring als bedoeld in artikel 70c, eerste lid, onder a,.

G

Na artikel 82a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 82b

  • 1. Een verklaring als bedoeld in artikel 70c, eerste lid, onder a, en een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom op grond van artikel 70c, eerste lid, onder b, wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit. De verklaring, onderscheidenlijk de beschikking, wordt niet eerder ter inzage gelegd dan nadat vijf dagen zijn verstreken na de bekendmaking ervan.

  • 2. Van de verklaring en de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd. De mededeling wordt niet eerder gedaan dan nadat vijf dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de verklaring, onderscheidenlijk de beschikking.

ARTIKEL II

  • 1. Gedurende twee jaar vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is artikel 25i niet van toepassing op economische activiteiten die ook voor dat tijdstip werden verricht.

  • 2. Gedurende twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is artikel 25j niet van toepassing op bepalingen in overeenkomsten die zijn gesloten voor het genoemde tijdstip en die in strijd zijn met dat artikel.

  • 3. Gedurende twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is artikel 25k niet van toepassing op bepalingen in overeenkomsten die zijn gesloten voor het genoemde tijdstip en die in strijd zijn met dat artikel.

  • 4. Gedurende een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is artikel 25l niet van toepassing op economische activiteiten die ook voor dat tijdstip werden verricht.

ARTIKEL III

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL IV

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Deze wet vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding en de door deze wet in de Mededingingswet gewijzigde bepalingen komen alsdan te luiden zoals zij luidden voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet en met inachtneming van wijzigingen die na dat tijdstip in werking zijn getreden, tenzij voorafgaand aan het hiervoor bedoelde tijdstip van het vervallen van deze wet bij algemene maatregel van bestuur over de geldingsduur anders is bepaald.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 maart 2011

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de achtste april 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 354

Naar boven