Besluit van 26 februari 2011, houdende regels betreffende informatieverstrekking over het energieverbruik (Besluit kostenoverzicht energie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 15 juli 2008, nr. WJZ / 8074858;

Gelet op Richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU L 114), de artikelen 4, 5 en 6 van de Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 40, vierde lid, van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 augustus 2008, nr. W10.08.0305/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 24 februari 2011, nr. WJZ / 11026264;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. KOSTENOVERZICHTEN

Artikel 1

  • 1. Indien een eindafnemer in het bezit is van een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen, verstrekt de leverancier ten minste zesmaal per jaar een recent verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, gebaseerd op het actuele energieverbruik van warmte of koude, aan deze eindafnemer.

  • 2. Indien een eindafnemer niet in het bezit is van een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen, verstrekt de leverancier ten minste eenmaal per jaar een recent verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, gebaseerd op het actuele energieverbruik van warmte of koude, aan deze eindafnemer.

  • 3. In afwijking van het eerste lid verstrekt de leverancier op verzoek van de eindafnemer minder dan zesmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht.

Artikel 2

Het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, bedoeld in artikel 1, vermeldt in duidelijke en begrijpelijke taal:

  • a. de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft;

  • b. het totale verbruik in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft in meeteenheden;

  • c. met betrekking tot de prijs: een reële indicatie van de energiekosten in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft, uitgedrukt in:

    • 1°. de prijs per meeteenheid in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de prijs per meeteenheid voor overeenkomsten voor onbepaalde duur voor eindafnemers van dezelfde verbruikerscategorie, en

    • 2°. de variabele kosten van het verbruik in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft;

  • d. wanneer dit mogelijk is, een vergelijking van het verbruik van de eindafnemer in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft met het verbruik van die eindafnemer in dezelfde periode van het voorgaande jaar, waarbij tevens de actuele gegevens onder c aan het verbruik in dezelfde periode van het voorgaande jaar worden gerelateerd;

  • e. een vergelijking met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-energieafnemer van dezelfde verbruikerscategorie;

  • f. contactinformatie van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties, met inbegrip van internetadressen, waar informatie kan worden verkregen over de beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindafnemersprofielen of objectieve technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur.

Artikel 3

  • 1. De artikelen 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor elektriciteit, met dien verstande dat in plaats van «meeteenheden» telkens wordt gelezen: kWh elektriciteit en het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht in aanvulling op artikel 2 tevens vermeldt de hoeveelheid door de afnemer aan het net teruggeleverde elektriciteit in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft, uitgedrukt in kWh elektriciteit.

  • 2. De artikelen 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor gas, met dien verstande dat in plaats van «meeteenheden» telkens wordt gelezen: m3 (n) gas.

HOOFDSTUK 2. FACTUURINFORMATIE TRANSPORTBRANDSTOFFEN

Artikel 4

Een handelaar in transportbrandstoffen vermeldt in of bij facturen of ontvangstbewijzen over niet-netgebonden energie aan eindafnemers:

  • a. de afgenomen hoeveelheid in meeteenheden;

  • b. de huidige actuele prijs per meeteenheid; en

  • c. contactinformatie van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties, met inbegrip van internetadressen, waar informatie kan worden verkregen over de beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindafnemersprofielen of objectieve technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur.

HOOFDSTUK 3. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5

De artikelen 1, onderdelen b en d, 2 en 3, tweede lid, van het Besluit milieutaak gasbedrijven Gaswet vervallen.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kostenoverzicht energie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 februari 2011

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de vierde maart 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Dit besluit dient ter uitwerking van onderdelen van het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie in lagere regelgeving. De Richtlijn energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten1 (hierna te noemen: de richtlijn) streeft ernaar binnen de Europese Unie de energie-efficiëntie bij eindafnemers op kosteneffectieve wijze te verbeteren. Naast een verbetering van de energie-efficiëntie beoogt de richtlijn tevens een prikkel te geven aan zowel de vraag naar, als het aanbod van energiediensten.

Ter invulling van de doelstelling bestrijkt de richtlijn een groot aantal uiteenlopende onderwerpen. Het Besluit kostenoverzicht energie regelt de informatieverstrekking aan eindafnemers gebaseerd op het daadwerkelijke verbruik en indicatieve kosten. Op alle andere onderdelen bieden de artikelen uit het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie voldoende uitwerking om te voldoen aan de richtlijn. Dit besluit implementeert de richtlijn een-op-een. Dat wil zeggen dat conform vast kabinetsbeleid ten opzichte van de richtlijn geen aanvullend nationaal beleid is opgenomen in het besluit.

Dit besluit heeft betrekking op het verstrekken van een verbruiks- en indicatieve kostenterugkoppeling en niet op de daadwerkelijke inning van de in het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht genoemde bedragen. Het huidige systeem van voorschotrekeningen, waarbij maandelijkse vooruitbetalingen op de jaarafrekening van de leverancier worden gedaan, kan worden gecontinueerd. Deze jaarlijkse eindafrekening kan in een van de verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten worden opgenomen. De terugkoppeling, in de vorm van verstrekking van een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, heeft geen fiscale consequenties.

Een belangrijk onderdeel van het Besluit kostenoverzicht energie is de minimale frequentie van het verstrekken van de overzichten aan de eindafnemer. Eindafnemers in het bezit van een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen, ontvangen minimaal zes maal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht. Bij een frequentie van minimaal zes maal per jaar kan de eindafnemer in staat worden geacht diens energieverbruik efficiënt te regelen. Deze frequente informatieverschaffing geldt uitsluitend in het geval dat dit ook mogelijk is door de aanwezigheid van een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen.

Eindafnemers die nog niet in het bezit van een op afstand uitleesbare meetinrichting zijn, of waarbij de meterstanden (bijvoorbeeld op verzoek van de afnemer) niet op afstand uitgelezen worden, ontvangen tenminste eenmaal per jaar een factuur gebaseerd op het actuele verbruik. Het is mogelijk dat dit gelijktijdig gebeurt met het versturen van de jaarfactuur. In dat geval betreft het geen indicatief maar een daadwerkelijk kostenoverzicht. Afhankelijk van de factureringsperiode van de leverancier kan het zijn dat de daadwerkelijke jaarafrekening gelijktijdig met het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wordt verstuurd. De leverancier heeft de ruimte om hier op een zo klantvriendelijk mogelijke manier mee om te gaan.

Indien een eindafnemer het niet op prijs stelt om zesmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht te ontvangen, kan de eindafnemer dat aangeven bij de energieleverancier. De energieleverancier biedt daartoe de eindafnemer een eenduidige en eenvoudige optie om aan te geven dat hij of zij afziet van een meer frequente toezending van het kostenoverzicht. In dat geval dient de energieleverancier minder dan zesmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht te sturen.

Het besluit geeft behalve de frequentie van de informatieverstrekking een aantal eisen waaraan het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht dient te voldoen. De eisen zijn overgenomen uit artikel 13, tweede en derde lid, van de richtlijn. Voor energievormen die continu worden geleverd (netgebonden energievormen zoals gas, warmte, koude en elektriciteit) zijn de belangrijkste eisen:

  • dat het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht het werkelijke verbruik en de actuele energieprijzen vermeldt,

  • dat in het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht een vergelijking wordt gemaakt met het verbruik in een vorige periode en met andere vergelijkbare eindafnemers, en

  • dat het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht contactinformatie van consumentenorganisaties vermeldt waar informatie kan worden verkregen over beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindafnemersprofielen of technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur.

Voor energievormen die niet continu worden geleverd (niet-netgebonden energievormen) in de vorm van transportbrandstoffen zoals benzine, diesel en lpg, worden eisen aan de facturering gesteld. Omdat deze energievormen niet via het net worden geleverd is er geen sprake van distributienetbeheerders. Niet-netgebonden energie wordt aan de eindafnemer geleverd door detailhandelaren in energie. Voor andere niet-netgebonden energievormen als biomassa en huisbrandolie zijn de voorschriften momenteel niet kosteneffectief, vanwege de geringe omvang. Dit betekent dat er conform de richtlijn geen voorschriften hoeven te worden gesteld. Voor ontvangstbewijzen over transportbrandstoffen wordt, naast het vermelden van de actuele prijzen en de afgenomen hoeveelheid energie, ook het vermelden van contactinformatie van consumentenorganisaties verplicht gesteld. Om aan laatstgenoemde vereiste te voldoen zullen de handelaren in transportbrandstoffen een wijziging moeten doorvoeren in het huidige systeem van informatievoorziening.

2. Administratieve lasten en overige effecten van het wetsvoorstel

2.1 Administratieve lasten

Het besluit bevat geen informatieverplichtingen aan de overheid, en naar de huidige inzichten zijn er ook geen kosten van bezwaar en beroep te voorzien. Het besluit veroorzaakt dus geen structurele administratieve lasten.

De lasten voor kennisname bedragen voor de regels voor verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten bij netgebonden energie ongeveer € 15.000. Deze zijn relatief gering omdat het wetsvoorstel slechts implicaties heeft voor een gering aantal bedrijven (ongeveer 60) in de energiesector.

De kosten voor kennisname in de sector transportbrandstoffen zijn naar verwachting hoger omdat ook de pomphouders op de hoogte moeten worden gesteld. Met als uitgangspunt 1540 ondernemers en 1 uur informatietijd resulteren kennisname lasten van ongeveer € 200.000. De totale eenmalige administratieve lasten komen daarmee uit op € 215.000.

2.2 Inhoudelijke nalevingskosten
2.2.1 Frequentie van de informatieverstrekking aan afnemers

Op grond van artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, juncto artikel 6 van het besluit wordt vastgesteld dat aan houders van een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte en koude, elektriciteit of gas die op afstand wordt uitgelezen minimaal zes maal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht wordt verstrekt. Dit overzicht dient gebaseerd te zijn op het werkelijke verbruik.

Bij de uitwerking van de administratieve lasten van het Wetsvoorstel Marktmodel is al rekening gehouden met dezelfde minimale frequentie en denalevingskosten voor dit onderdeel zijn dan ook dezelfde. De energieverbruiksdata en de energietarieven dienen te worden verwerkt en door de leveranciers aangeboden aan de eindafnemers. De structurele lasten voor de leverancier (na volledige uitrol van de slimme meters) bedragen € 14 miljoen. Het gaat hier om de extra kosten voor de opmaak en verzending van 5 extra verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten. De kosten gelden voor de situatie dat elke eindgebruiker de beschikking heeft over een slimme meter. Met de installatieverplichtingen uit het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen zal dit geruime tijd (ongeveer 30 jaar) vergen.

Op grond van artikel 2, tweede lid, verstrekt een leverancier aan eindafnemers zonder op afstand uitleesbare meetinrichting minimaal eenmaal per jaar een factuur gebaseerd op het actuele verbruik. Dit is overeenkomstig de huidige praktijk, zodat met deze bepaling dan ook geen extra administratieve lasten zijn gemoeid.

2.2.2 Inrichting van verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten over netgebonden energie

Op grond van de artikelen 3 en 5 moet elk verbruiks- en indicatief kostenoverzicht een aantal gegevens vermelden. Het grootste deel van deze gegevens wordt in de praktijk al vermeld. Aanvullende informatie betreft de vergelijking met het verbruik over dezelfde periode vorig jaar of een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-eindafnemer van dezelfde verbruikscategorie. Ook moet contactinformatie van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties worden vermeld. Hiervoor moeten aanpassingen in de administratie worden aangebracht, waarvoor investeringen in software moeten worden gedaan. Deze zijn al in de toelichting bij het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie beschreven. De kosten hiervoor zijn eenmalig en bedragen maximaal circa € 1,50 per eindafnemer. De totale kosten voor het aanpassen van de informatievoorziening in de periodieke informatieverstrekking aan de eisen van dit besluit bedragen € 10,5 miljoen. De aanpassingen zijn naar verwachting gering omdat de informatie voorhanden is en merendeels in de huidige praktijk al wordt gecommuniceerd.

2.2.3 Inrichting van facturen over transportbrandstoffen

Op grond van artikel 7 dienen handelaren in niet-netgebonden energie in of bij facturen of ontvangstbewijzen de eindafnemers te informeren. Deze voorschriften hebben uitsluitend betrekking op transportbrandstoffen. Voor andere niet-netgebonden energievormen als biomassa en huisbrandolie zijn de voorschriften momenteel niet kosteneffectief, vanwege de geringe omvang. Dit betekent dat er conform de richtlijn geen voorschriften hoeven te worden gesteld.

De verplichte vermelding van de afgenomen hoeveelheid energie en de actuele prijs is al gebruikelijk en vraagt dus geen extra inspanning. De facturering van transportbrandstoffen hoeft dan ook slechts in zoverre worden aangepast dat contactinformatie van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties wordt verstrekt. Deze contactinformatie bestaat bijvoorbeeld uit een verwijzing naar de website van de betreffende organisatie waar energiebesparingstips worden aangeboden. De zorg en de kosten voor de op dergelijke websites aangeboden informatie liggen niet bij het bedrijfsleven en leveren dan ook geen nalevingskosten op voor de sector.

Deze contactinformatie kan op verschillende manieren worden gecommuniceerd:

  • door het aanpassen van een bestaand ontvangstbewijs door het toevoegen van contactinformatie,

  • door het bijleveren van een informatieve folder met contactinformatie bij een ontvangstbewijs, of

  • door een andere promotionele uiting, zoals posters.

De bijbehorende nalevingskosten bestaan bij het aanpassen van de ontvangstbewijzen uit een eenmalige softwarematige investering waarbij informatie wordt toegevoegd aan de informatie die nu al wordt verstrekt zoals de geleverde hoeveelheid brandstof, de datum etc. De inschatting is dat dit een geringe aanpassing is die weinig kosten met zich meebrengt. Uitgaande van een aanpassing die voor elk tankstation 2 uur kost, resulteert dit bij 3800 tankstations in eenmalige investeringskosten van € 1 miljoen.

Wanneer wordt gekozen voor een te verstrekken folder, bestaan de kosten vooral uit de productiekosten van de folder. Voor de berekening van de nalevingskosten wordt uitgegaan van de verwachting dat deze folder 12 x per jaar wordt verstrekt aan alle afnemers van transportbrandstoffen. Bij een kostenschatting van € 0,05 per folder resulteren jaarlijkse lasten van ongeveer € 4 miljoen. Deze lasten zijn te beschouwen als de maximaal te verwachten lasten.

De kosten voor het verstrekken van de contactinformatie via posters bij elk tankstation zijn uiteraard lager dan eerder genoemde informatiemethoden. De resulterende minimale lasten (aanname kosten € 100/poster) hiervan bedragen € 380.000.

2.2.4 Totale inhoudelijke nalevingskosten

De totale structurele nalevingskosten bedragen € 14 miljoen. De totale eenmalige lasten van het Besluit bedragen maximaal € 11,5 miljoen. De eenmalige lasten bestaan uit de aanpassingskosten voor de informatievoorziening voor verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten over netgebonden energie van € 10,5 miljoen en maximaal € 1 miljoen voor de informatievoorziening bij de facturering van transportbrandstoffen. Uitsluitend de eenmalige lasten voor facturering van transportbrandstoffen (totaal € 1,0 miljoen) zijn additioneel aan het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie.

2.3 Milieueffecten

In deze paragraaf wordt ingegaan op de gevolgen van het besluit voor het milieu. Belangrijke milieueffecten zijn te verwachten als gevolg van energiebesparing, de bijbehorende reductie van emissies en beperking van het verbruik van grondstoffen.

Door de installatie van de op afstand uitleesbare meetinrichting en de verplichting om de eindafnemers frequent te informeren over hun werkelijke energieverbruik, wordt een effect op energiebesparing verwacht. Een op afstand uitleesbare meetinrichting vergemakkelijkt het geven van feedback op het energieverbruik. Door de afnemers van energie beter te informeren over hun werkelijke verbruik, wordt een besparing verwacht door gedragsverandering. Bepalend hierbij is dat afnemers in staat moeten zijn om hun eigen verbruik te kunnen beïnvloeden en dat de informatieverstrekking gebaseerd is op dit verbruik. De milieueffecten van de installatie van op afstand uitleesbare meetinrichtingen en de frequente informatievoorziening zijn al beschreven bij het Wetsvoorstel implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie.

Additioneel hieraan zijn er milieueffecten voortvloeiend uit de extra informatie in of bij facturen of ontvangstbewijzen voor transportbrandstoffen. Eerder is aangegeven dat hier naar verwachting 0,2% besparing uit resulteert. De milieueffecten betreffen vooral reducties van emissies naar de lucht en zijn samengevat in onderstaande tabel (bron: Milieu- en NatuurCompendium).

Component

CO2 (kton)

CO

(ton)

CH4 (ton)

VOS* (ton)

N2O (ton)

NOx (ton)

SO2 (ton)

Fijn stof** (ton)

Emissiereductie

63

512

4

68

3

246

1

11

* Vluchtige organische stoffen exclusief methaan.

** Diameter kleiner dan 10 μm (PM10).

De besparing in het energiegebruik heeft naast emissiereductie ook gevolgen voor de reductie van het grondstofgebruik. In eerste benadering wordt er 10 miljoen liter benzine bespaard en 10 miljoen liter diesel, het verbruik van LPG is gering van omvang (minder dan 2%).

Er is geen sprake van significante invloed op de mobiliteit. Er is geen effect op de voor gebruik beschikbare fysieke ruimte.

3. Handhaving

In de Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie is de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit belast met het toezicht op de naleving van de artikelen in hoofdstuk 1, waarvan dit besluit de uitwerking vormt.

Een ontwerp van het besluit is voor een toets op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voorgelegd aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit. Bij brief van 19 februari 2008 heeft de raad van bestuur geconcludeerd dat de regels in het ontwerpbesluit handhaafbaar zijn. Zij heeft enkele adviezen verstrekt om de strekking van het ontwerpbesluit te benadrukken en een aantal wetstechnische bepalingen om het ontwerpbesluit optimaal te kunnen handhaven. Zo verzoekt de raad van bestuur eenduidig naar voren te laten komen dat er sprake is van een indicatieve verbruiks- en kostenterugkoppeling en dat in het ontwerpbesluit zelf verduidelijkt wordt wat onder het begrip niet-netgebonden energie wordt verstaan. De adviezen en wetstechnische bepalingen zijn overgenomen.

II. Artikelen

Artikel 1

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 13, tweede lid, van de richtlijn. Het artikel regelt de informatieverstrekking over warmte en koude.

Indien de eindafnemer in het bezit is van een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte en koude die op afstand wordt uitgelezen, dient de leverancier minstens zes maal per jaar een recente verbruiks- en indicatief kostenoverzicht te verstrekken, in papieren en/of elektronische vorm, en deze factuur dient gebaseerd zijn op het actuele verbruik. Met recent wordt bedoeld dat het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht verzonden wordt binnen de maand volgend op de referentieperiode van het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, en een overzicht geeft van het verbruik in de referentieperiode van maximaal twee maanden. Het overzicht mag per post of elektronisch worden toegestuurd. Het is niet voldoende een afnemer inzicht te geven in een overzicht via de persoonlijke internetpagina van de afnemer bij de leverancier. Het overzicht moet actief worden verstrekt. Alleen als de afnemer daar expliciet om verzoekt, mag de leverancier een dergelijk overzicht minder vaak verstrekken.

In het derde lid is een uitzondering opgenomen op de minimumfrequentie van zes maal per jaar voor gevallen waarin de eindafnemer verzoekt om minder frequente informatieverstrekking.

Voor aansluitingen waarbij de eindafnemer niet beschikt over een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen wordt in het tweede lid voorgeschreven dat minstens eenmaal per jaar een kostenoverzicht gebaseerd op het actuele verbruik wordt verstrekt. Het is in die gevallen niet redelijkerwijs van de leverancier te verwachten dat deze vaker een op het actuele verbruik gebaseerd verbruiks- en indicatief kostenoverzicht verstrekt, aangezien de stand van traditionele meters slechts eenmaal per jaar wordt afgelezen. Het huidige systeem, waarin de eindafnemer jaarlijks wordt verzocht om zelf diens meterstanden door te geven, en een keer in de drie jaar de meterstanden fysiek worden opgenomen, kan blijven bestaan ten aanzien van eindafnemers die niet beschikken over een op afstand uitleesbare meetinrichting die op afstand wordt uitgelezen.

Dit besluit heeft betrekking op het verstrekken van een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht en niet op de daadwerkelijke inning van de in het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht genoemde bedragen. Het huidige systeem van voorschotrekeningen, waarbij maandelijkse vooruitbetalingen op de jaarafrekening van de energieleverancier worden gedaan, kan worden gecontinueerd. Deze jaarlijkse eindafrekening kan in een van de verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten worden opgenomen.

Artikel 2

In dit artikel worden eisen opgesomd waaraan het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht voor warmte en koude moet voldoen. Er worden regels gesteld over de inrichting van het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht en het verstrekken van gegevens over het verbruik. De eisen zijn overgenomen uit artikel 13, derde lid, van de richtlijn.

Het tweemaandelijkse verbruiks- en indicatief kostenoverzicht dient volgens onderdeel c te bevatten de prijs per meeteenheid en het totaal aan variabele verbruikskosten in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft. Indien mogelijk gebruikt de leverancier hierbij de daadwerkelijke prijs voor de betreffende afnemer, rekening houdend met diens tariefplan. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan worden volstaan met de vermelding van de gemiddelde prijs per meeteenheid die wordt gerekend voor overeenkomsten voor onbepaalde tijd voor eindafnemers van dezelfde verbruikerscategorie. De vermelding van deze prijs dient in dat geval ter indicatie en kan afwijken van de werkelijke prijs die de individuele eindafnemer uiteindelijk moet betalen bij de jaarlijkse eindafrekening. Dit zal het geval zijn indien de eindafnemer gebruik maakt van een ander tariefplan. De te vermelden prijs en verbruikskosten zijn inclusief BTW en energiebelasting.

Onderdeel d schrijft een vergelijking voor van het energieverbruik van de eindafnemer in de periode waarop het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht betrekking heeft met het verbruik in dezelfde periode van het voorgaande jaar. De verplichting om een vergelijking op te nemen geldt alleen voor gevallen waarin de eindafnemer in dezelfde periode van het voorgaande jaar gebruik maakte van dezelfde aansluiting, en zijn energie in die periode afnam van dezelfde leverancier. In andere gevallen, wanneer een afnemer verhuisd is of van leverancier is gewisseld, kan van de leverancier niet worden verlangd dat hij een dergelijke vergelijking weergeeft in het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht. Bij de vergelijking van het verbruik dient in het kostenoverzicht de huidige prijs per meeteenheid te worden gekoppeld aan de verbruiksgegevens in de desbetreffende periode in het voorgaande jaar. Hiervoor worden dezelfde prijs per meeteenheid en variabele kosten gebruikt als in onderdeel c.

De eis onder e geldt voor alle aansluitingen. In de vergelijking met de gemiddelde genormaliseerde of benchmark-energieafnemer zijn geen gegevens van het voorgaande jaar nodig. Het is dan ook niet relevant of de afnemer het vorige jaar gebruik maakte van dezelfde aansluiting en dezelfde leverancier. Onder een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-energieafnemer wordt in beginsel een standaard huishouden verstaan. Indien mogelijk wordt deze benchmark verbeterd door rekening te houden met bijvoorbeeld de gezinssamenstelling (aantal personen in het huishouden), woningtype, bouwperiode en/of type verwarming.

Bij de contactinformatie van consumentenorganisaties en soortgelijke organisaties, die op grond van onderdeel f in het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht moet worden opgenomen, kan men denken aan het adres van een internetpagina waarop besparingstips of gegevens over het verbruik van verschillende soorten energieverbruikende apparaten te vinden zijn.

Artikel 3

De artikelen 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op elektriciteit en gas. Om die reden wordt op deze plaats verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 1 en 2 voor een toelichting op de onderwerpen in deze artikelen die inhoudelijk met elkaar overeen komen.

In artikel 3 wordt gesproken over «op afstand uitleesbare meetinrichtingen». Er is bewust niet gekozen voor een verwijzing naar «meetinrichtingen voor elektriciteit, zoals bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, en meetinrichtingen voor gas, zoals bedoeld in artikel 42a, eerste lid, van de Gaswet», waarop de bepalingen in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen van toepassing zijn. De artikelen 1 en 2 gelden op grond van artikel 3 namelijk niet alleen voor die meetinrichtingen, maar voor alle meetinrichtingen voor gas en elektriciteit waar de netbeheerder op afstand gegevens mee uitwisselt. Hieronder vallen dus ook op afstand uitleesbare meetinrichtingen die niet (of slechts deels) voldoen aan de eisen in het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen.

Artikel 4

Artikel 4 schrijft voor dat in of bij facturen of ontvangstbewijzen van transportbrandstoffen energievormen bepaalde gegevens worden verstrekt.

De afgenomen hoeveelheid niet-netgebonden energie in meeteenheden en de huidige actuele prijs per meeteenheid worden in de praktijk al vermeld op kassabonnen bij bijvoorbeeld benzinestations. Dit is gebruikelijk als gevolg van de in artikelen 35 en 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen verplichting om als ondernemer bij de levering van goederen aan een andere onderneming of aan een rechtspersoon, niet zijnde een onderneming, een factuur uit te reiken die, onder andere, deze gegevens moet bevatten. Aan particulieren hoeft een dergelijke gespecificeerde factuur op grond van de Wet op de omzetbelasting niet te worden uitgereikt, maar uit praktische overwegingen kiezen ondernemers er in de praktijk voor om bij het opstellen van het betalingsbewijs geen onderscheid te maken tussen categorieën afnemers. In de praktijk zullen onderdeel a en b van artikel 4 nauwelijks veranderingen met zich meebrengen.

De te vermelden contactinformatie van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties is in tegenstelling tot de afgenomen hoeveelheid en prijs wel een nieuw element op de kassabon. Het is op grond van deze bepaling echter ook toegestaan om deze gegevens in bijvoorbeeld een folder bij het betalingsbewijs te verstrekken, in plaats van op de kassabon zelf.

Artikel 5

In verband met de artikelen 1, 2 en 3 regelt artikel 5 dat de vergelijkbare en eveneens met het oogmerk van milieubescherming en energiebesparing in het leven geroepen regeling van artikel 2 van het Besluit milieutaak gasbedrijven Gaswet vervalt. De regeling van de artikelen 1, 2 en 3 treedt daarvoor in de plaats. In verband met het vervallen van artikel 2 vervallen ook de artikelen 1, onderdelen b en d, en 3, tweede lid, van het Besluit milieutaak gasbedrijven Gaswet.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


X Noot
1

Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PBEG L 114). Uiterste implementatiedatum van de richtlijn is 17 mei 2008. Voor verdere implementatie-aspecten zij verwezen naar de transponeringstabel in de bijlage bij deze Nota van toelichting.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven