Besluit van 26 november 2010, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen (Stb. 755)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 november 2010, nr. WJZ/250351 (6276), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel III van de wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen (Stb. 755);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 november 2010

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Uitgegeven de zevende december 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

De wet treedt met ingang van 1 januari 2011, één van de vaste verandermomenten, in werking. Afgeweken wordt van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Uitzonderingen op de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn zijn onder andere mogelijk wanneer bedrijven, instellingen of anderen gebaat zijn bij een spoedige inwerkingtreding en als regelgeving gepaard gaat met uitgebreide voorlichtingstrajecten en/of afspraken. Aangezien de scholen die met opheffing worden bedreigd omdat het aantal leerlingen minder dan 23 bedraagt, gebaat zijn met de invoering van de discretionaire bevoegdheid van de minister en omdat er contact is met de scholen die gebruik kunnen maken van de overgangsbepaling uit de wet, doen deze uitzonderingsgronden zich hier voor.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven