Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 604 | Beschikking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 604 | Beschikking |
De Minister van Justitie,
Gelet op artikel 24, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Besluit:
de tekst van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.
’s-Gravenhage, 21 september 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de eerste oktober 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt verstaan onder:
de Minister van Arbeid en Sociale Zaken;
de Sociale Verzekeringsbank;
degene die in de Nederlandse Antillen woont;
a. ten aanzien van de werkgever, die hetzij zijn woonplaats hetzij zijn vestigingsplaats of, bij gebreke daarvan voor de winstbelasting, zijn vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger heeft:
in het eilandgebied Bonaire: de Inspecteur der Belastingen op Bonaire;
in het eilandgebied Curaçao: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;
in één van de overige eilandgebieden: de Inspecteur der Belastingen op Sint Maarten;
ten aanzien van de overige werkgevers: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;
b. ten aanzien van de verzekerde, die bij het begin van het desbetreffende jaar zijn woonplaats heeft:
in het eilandgebied Bonaire: de Inspecteur der Belastingen op Bonaire;
in het eilandgebied Curaçao: de Inspecteur der Belastingen op Curaçao;
in één van de overige eilandgebieden: de Inspecteur der Belastingen op Sint Maarten;
1. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld voor zover in de volgende leden niet anders is bepaald.
2. Degenen, die de Nederlandse Antillen metterwoon verlaten, maar binnen een jaar zich aldaar weder metterwoon vestigen, worden geacht ook tijdens hun afwezigheid in de Nederlandse Antillen te hebben gewoond, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland of van een vreemde staat hebben gewoond.
3. Degenen, die tijdelijk binnen de Nederlandse Antillen verblijven en hetzij in Nederland wonen, hetzij aldaar geacht worden te wonen volgens de daar geldende wetgeving inzake de belasting naar het inkomen worden als niet binnen de Nederlandse Antillen wonend beschouwd, indien hun verblijf niet langer dan een jaar duurt.
4. De Minister kan, de bank gehoord, bepalen, dat schepen en luchtvaartuigen, die binnen de Nederlandse Antillen hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van de Nederlandse Antillen worden beschouwd.
Voor de toepassing van deze landsverordening wordt met overlijden gelijk gesteld vermoedelijk overlijden.
De bepalingen van deze landsverordening voor weduwen zijn van overeenkomstige toepassing op weduwnaars.
1. In de uitvoering van de in deze landsverordening geregelde verzekering wordt voorzien door de bank met dien verstande, dat de heffing geschiedt door de Inspecteur .
2. Voor zover de uitvoering van de in deze landsverordening geregelde verzekering geschiedt door de bank, kan de Minister nadere regelen stellen met betrekking tot de te voeren administratie en de registratie van de verzekerden.
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van deze landsverordening worden toegekend aan instanties van het Land of van de eilandgebieden en kunnen aan die instanties aanwijzingen en voorschriften worden gegeven.
2. In de gevallen, waarin ingevolge het bepaalde in het voorgaande lid aan instanties van het Land of van de eilandgebieden bevoegdheden zijn toegekend, zijn de bepalingen van deze landsverordening en van de tot haar uitvoering genomen besluiten van toepassing met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert.
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening is degene, die de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch in de inkomstenbelasting wordt aangeslagen als binnen de Nederlandse Antillen wonende belastingplichtige;
c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten de Nederlandse Antillen te wonen, doch terzake van buiten de Nederlandse Antillen verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van de Nederlandse Antillen of van een van de eilandgebieden, mits hij Nederlander is.
2. Niet verzekerd is degene, die niet geacht kan worden blijvend binnen de Nederlandse Antillen te wonen en die terzake van binnen de Nederlandse Antillen verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van Nederland of een vreemde mogendheid.
3. Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen kunnen personen, die niet ingevolge lid 1 verzekerd zijn als verzekerden in de zin van deze landsverordening worden aangemerkt.
4. Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen kan van het bepaalde in lid 1 worden afgeweken:
a. ten aanzien van vreemdelingen;
b. ten aanzien van personen, op wie een overeenkomstige regeling buiten de Nederlandse Antillen van toepassing is;
c. ten aanzien van personen die tijdelijk hier te lande verblijven of tijdelijke werkzaamheden hier te lande verrichten;
d. ten aanzien van echtgenoten en overige gezinsleden van de in lid 2 en van de in dit lid onder a, b en c bedoelde personen.
5. Indien een verzekerde ophoudt verzekerde te zijn, eindigt zijn verzekering voor wat de aanspraken op weduwen- en wezenpensioen betreft, voor zover niet reeds een overeenkomstige regeling buiten de Nederlandse Antillen op hem van toepassing is, niet eerder dan zes weken na de dag met ingang van welke hij heeft opgehouden verzekerde te zijn.
De weduwe van een verzekerde heeft, zolang zij nog geen 60 jaar oud is, recht op een weduwenpensioen overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening.
1. Geen recht op weduwenpensioen heeft de weduwe:
a. wier echtgenoot vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd nimmer verzekerd is geweest;
b. wier echtgenoot op de dag van de huwelijkssluiting de leeftijd van 60 jaar had bereikt of overschreden, tenzij de weduwe met deze echtgenoot, vóórdat hij de leeftijd van 60 jaar had bereikt, reeds eerder gehuwd is geweest;
c. die veroordeeld is terzake van het ombrengen van haar echtgenoot.
2. Het bepaalde in het voorgaande lid onder a en b blijft buiten toepassing, indien de weduwe, indien zij niet was hertrouwd, recht op weduwenpensioen zou hebben.
1. Overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening hebben, zolang zij de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt, recht op wezenpensioen:
a. na het overlijden van een verzekerde man: de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond alsmede de door hem verwekte kinderen tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die als gevolg van zijn overlijden vaderloos zijn geworden;
b. na het overlijden van een verzekerde vrouw: haar eigen kinderen, die als gevolg van haar overlijden moederloos zijn geworden;
c. na het overlijden van een verzekerde man: de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond alsmede de door hem verwekte kinderen tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die als gevolg van zijn overlijden ouderloos zijn geworden;
d. na het overlijden van een verzekerde vrouw: haar eigen kinderen, die als gevolg van haar overlijden ouderloos zijn geworden.
2. Ingeval van kinderen tot wie de verzekerde vader niet in familierechtelijke betrekking stond is het eerste lid, onderdelen a en c, van toepassing indien:
a. de verzekerde vader ten tijde van zijn overlijden onderhoudsplicht krachtens artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte onderhoudsplicht is erkend; of
b. zij in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.
3. Kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader die niet aangemerkt kunnen worden als kinderen als bedoeld in het tweede lid worden gelijkgesteld met kinderen die als gevolg van het overlijden van de moeder ouderloos zijn geworden, voor zolang geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden.
4. De Minister kan, de bank gehoord, bepalen dat met kinderen als bedoeld in het eerste lid worden gelijkgesteld kinderen, die nog geen 15 jaar oud zijn, die ouderloos zijn of wier ouders onbekend zijn of in geval het kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader betreft, wier moeder is overleden en over wie de overleden verzekerde de pleegouderlijke zorg uitoefende.
5. Overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening hebben, zolang zij de leeftijd van 25 jaar niet hebben bereikt, recht op wezenpensioen zij die de leeftijd van 15 jaar reeds hebben bereikt, doch overigens voldoen aan het eerste lid, indien:
a. hun tijd behoudens in geval van ziekte of vacantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding;
b. zij ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend één derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd en van soortgelijke bekwaamheid in staat zijn met arbeid te verdienen.
6. De kinderen tot wie de verzekerde man niet in familierechtelijke betrekking stond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben recht op wezenpensioen indien de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde kinderen ten genoegen van de bank schriftelijk heeft aangetoond dat deze kinderen in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.
1. Het weduwenpensioen bedraagt voor een weduwe
jonger dan 40 jaar NAF. 312,– per maand
van 40 t/m 48 jaar NAF. 409,– per maand
van 49 t/m 57 jaar NAF. 512,– per maand
van 58 en 59 jaar NAF. 674,– per maand
2. Verhoging van het pensioenbedrag gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het recht op verhoging is ontstaan.
3. In afwijking van het bepaalde in het derde [bedoeld zal zijn: eerste] lid bedraagt het weduwenpensioen voor een weduwe die invalide is of die een of meer kinderen heeft die geheel te harer laste komen en recht hebben op wezenpensioen, NAF 674,– per maand.
4. Een weduwe is invalide, indien zij tengevolge van een ziekte of gebrek blijvend buiten staat geacht moet worden om met arbeid, die voor haar krachten en bekwaamheid is berekend de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde vrouwen van soortgelijke bekwaamheid met arbeid gewoonlijk verdienen.
5. De bank verklaart een weduwenpensioen, toegekend terzake van invaliditeit vervallen met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de weduwe geacht wordt niet langer invalide te zijn.
6. De bank is bevoegd uitkering van weduwenpensioen terzake van invaliditeit te weigeren, indien de weduwe, die een dergelijk pensioen geniet, zonder deugdelijke grond weigert zich aan een door de bank gewenst geneeskundig onderzoek te onderwerpen.
7. De pensioenbedragen worden bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, aangepast aan de ontwikkeling van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie.
8. Aanpassing van de pensioenbedragen heeft plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van de stijging welke het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor de maand augustus daaraan voorafgaande aangeeft ten opzichte van het prijsindexcijfer voor de maand augustus van het voorafgaande jaar.
1. Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde ouderloos is geworden, NAF. 246,– per maand, indien het jonger is dan 10 jaar en NAF. 270,– per maand indien het 10 jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.
2. Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde vaderloos onderscheidenlijk moederloos is geworden, NAF. 226,– per maand, indien het jonger is dan 10 jaar en NAF. 246,– per maand indien het 10 jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.
3. Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, NAF. 270,– per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, en NAF. 311,– per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen c of d.
Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op een wezenpensioen terzake van invaliditeit.
4. Indien op grond van meer dan één overlijden aanspraak op wezenpensioen kan worden gemaakt, wordt het hoogste wezenpensioen toegekend.
Waar in deze paragraaf wordt gesproken van pensioen wordt daaronder verstaan het weduwenpensioen en het wezenpensioen.
1. Het pensioen wordt op aanvraag toegekend door de bank.
2. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid is de bank bevoegd het pensioen ambtshalve toe te kennen.
3. De aanvraag om pensioen wordt ingediend ter plaatse door de Minister aangewezen.
Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het recht op pensioen is ontstaan, met dien verstande, dat het pensioen niet vroeger kan ingaan dan 12 maanden vóór de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de aanvraag is ingediend of waarin ambtshalve toekenning heeft plaats gehad. De bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
1. Het pensioen wordt door de bank betaalbaar gesteld. De betaling geschiedt als regel maandelijks.
2. De bank kan het aan een kind toegekende wezenpensioen betaalbaar stellen aan een ander dan degene, die het kind wettelijk vertegenwoordigt.
3. In geval het pensioen in het buitenland wordt uitbetaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op het pensioen in mindering gebracht.
4. Wanneer een weduwe een ander machtigt om het pensioen in ontvangst te nemen onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangend na de dag, waarop de machtiging wordt ingediend onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking van de machtiging.
5. Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen kunnen regelen worden gesteld inzake de betaalbaarstelling van het pensioen door organen, welke belast zijn met de uitbetaling van pensioen uit andere hoofde dan ingevolge deze landsverordening.
1. Indien een krachtens deze landsverordening gepensioneerde in een gesticht of door of vanwege een instelling van weldadigheid, door het openbaar gezag erkend wordt verzorgd of verpleegd en de kosten van verzorging of verpleging geheel of gedeeltelijk ten laste komen van een openbaar lichaam of een instelling van weldadigheid als vorenbedoeld, kan op verzoek van het desbetreffende orgaan het pensioen over volle kalendermaanden, gelegen binnen de duur van de verzorging of verpleging, voorzover het over die maanden nog niet is uitbetaald, aan het desbetreffende orgaan worden uitbetaald, met dien verstande dat aan dat orgaan niet meer wordt uitbetaald dan de te zijnen laste komende kosten van verzorging of verpleging bedragen.
2. Voorzover in verband met het bepaalde in het voorgaande lid het pensioen niet werd uitbetaald aan de gepensioneerde of diens wettelijke vertegenwoordiger, wordt het na het overlijden van de gepensioneerde voorzover nodig in afwijking van het in artikel 21 bepaalde, tot en met de laatste dag van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, uitbetaald aan het in het voorgaande lid bedoelde orgaan.
De termijnen van het pensioen, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaar na de eerste dag waarop zij konden worden ingevorderd worden niet uitbetaald.
1. Onverminderd het elders in deze landsverordening bepaalde eindigt het recht op pensioen:
a. door overlijden;
b. voor wat de weduwe betreft tevens door hertrouwen.
2. De uitbetaling van het pensioen eindigt met ingang van de maand volgende op die, waarin het feit heeft plaats gehad of de omstandigheid is ontstaan, als gevolg waarvan het recht op pensioen is geëindigd.
1. Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt het pensioen tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden heeft plaats gehad, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van de bank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij de bank heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.
2. Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt een bedrag ineens, gelijk aan driemaal het aan de overledene toegekende pensioen, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van de Bank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt, onderscheidenlijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij de Bank heeft, onderscheidenlijk hebben ingediend.
De Bank is bevoegd de uitkering op een lager bedrag vast te stellen. De uitkering wordt betaalbaar gesteld in de maand volgende op die, waarin waarin een verzoek daartoe is ingediend.
Aan de weduwe, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, wordt een uitkering ineens verleend ter grootte van het bedrag, dat haar aan weduwenpensioen zou toekomen, indien zij niet was hertrouwd, doch ten hoogste ter grootte van het jaarbedrag van het weduwenpensioen.
1. Het pensioen is:
a. onvervreemdbaar;
b. niet vatbaar voor verpanding of belening;
c. behoudens voor zover dit dient tot verhaal van onderhoud, waartoe de gerechtigde volgens wettelijke regeling is gehouden, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag.
2. Voor zover op grond van lid 1 onder c beslag wordt gelegd, mag dit niet meer bedragen dan een derde gedeelte van het bedrag van het pensioen.
3. Volmacht tot ontvangst van het pensioen onder welke vorm of benaming ook, door de gerechtigde verleend is steeds herroepelijk.
4. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel is nietig.
Degene die gehouden is tot vergoeding van de schade door de weduwe, weduwnaar of wezen geleden als gevolg van het overlijden van de verzekerde man of vrouw, is voor het pensioen van de weduwe weduwnaar of wezen toegekend krachtens deze landsverordening aansprakelijk jegens de bank.
1. Behoudens het bepaalde in het volgende lid zijn de eenmaal uitbetaalde termijnen van het pensioen niet vatbaar voor terugvordering.
2. Hetgeen ten onrechte aan pensioen is uitbetaald kan worden teruggevorderd dan wel op latere pensioenbetalingen in mindering worden gebracht, wanneer het ten onrechte uitbetalen het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen door degene aan wie het pensioen is toegekend, door diens wettelijke vertegenwoordiger of door degene aan wie het pensioen is uitbetaald.
3. Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter uitvoering van dit artikel; daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot schorsing en opschorting van de uitbetaling van het pensioen.
1. De Bank is bevoegd om op grond van verdragen, convenanten andersoortige overeenkomsten met uitvoerders van instellingen van sociale voorzieningen, het pensioen van een gerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de gerechtigde op het gebied van sociale voorzieningen.
2. De Bank is eveneens bevoegd om het pensioen van een gerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de gerechtigde op het gebied van de door de Bank uitgevoerde sociale verzekeringswetten.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering kan ineens geschieden indien het ten onrechte genoten voordeel niet groter is dan een derde deel van het door de Bank verstrekte weduwen- en wezenpensioen. In alle andere gevallen kan de vermindering niet meer bedragen dan een derde deel van het weduwen- of wezenpensioen.
1. De middelen tot dekking van de ingevolge deze landsverordening uit te keren pensioenen en van de aan de uitvoering van deze landsverordening verbonden kosten alsmede de middelen nodig voor het vormen en in stand houden van de bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te bepalen reserve, worden gevonden door het heffen van premies van de verzekerden en uit overige inkomsten.
2. Aan de heffing van premie is niet onderworpen:
a. de verzekerde, die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;
b. de gehuwde man wiens echtgenote in verband met het bepaalde in artikel 41 lid 2 sub c van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) recht op ouderdomspensioen heeft.
1. De premies worden gestort in een door de bank te beheren Weduwen- en wezenfonds.
2. De ingevolge deze landsverordening uit te keren pensioenen alsmede de aan de uitvoering van deze landsverordening verbonden kosten komen ten laste van het Weduwen- en wezenfonds.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de belegging van de gelden van het Weduwen- en wezenfonds.
1. De premie wordt met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden geheven naar de maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen.
Ten aanzien van degene, die slechts een gedeelte van een kalenderjaar verzekerd is geweest, treedt dit gedeelte voor het kalenderjaar in de plaats.
2. Onder inkomen wordt verstaan het zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9), vermeerderd met de krachtens laatstgenoemde landsverordening als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering en algemene weduwen en wezenverzekering en verminderd met de ingevolge deze landsverordening en de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) uitgekeerde pensioenen en gedane uitkeringen
3. Indien het inkomen meer bedraagt dan f 49.745,83 per jaar, wordt over dat meerdere geen premie geheven. Het bedrag van f 49.745,83 wordt naar tijdsruimte evenredig verlaagd ten aanzien van degene, die niet het gehele jaar verzekerd is geweest.
4. Van verzekerden, die niet of niet het gehele kalenderjaar in dienstbetrekking werkzaam zijn en wier inkomen minder dan NAF. 5.923,74 per jaar bedraagt, wordt de premie, voor zover deze niet bij wijze van inhouding is geheven, niet geheven.
5. Van verzekerden, die niet in dienstbetrekking werkzaam zijn en wier inkomen niet minder dan NAF. 5.923,74 doch wel minder dan NAF. 48.086,11 per jaar bedraagt, wordt de premie, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels slechts voor een deel geheven.
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid nadere regelen worden gesteld en kunnen de bedragen, genoemd in het derde tot en met het vijfde lid, ingeval van aanpassing van het pensioenbedrag als bedoeld in artikel 7, tweede lid, op overeenkomstige wijze worden aangepast.
1. Het in lid 1 van het voorgaande artikel bedoelde premiepercentage wordt vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gehoord de bank.
2. Als regel wordt het premiepercentage telkens voor een periode van vijf jaren vastgesteld en wel zodanig dat het totaal van de over de eerstvolgende periode te ontvangen premies voldoende zal zijn om daaruit de uitgaven van het Weduwen- en wezenfonds over dat tijdvak te voldoen alsmede om de in artikel 25 bedoelde reserve te vormen en in stand te houden.
De Minister van Financiën is bevoegd, met inachtneming van het vastgestelde premiepercentage, de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies te doen berekenen volgens tabellen. Bij het opstellen van deze tabellen en voor de toepassing daarvan bepaalt de Minister van Financiën de door hem nodig geachte afrondingen.
1. Tenzij bij of krachtens deze landsverordening anders is bepaald, geschiedt de heffing van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies, onder verrekening van eventueel krachtens het tweede lid geheven premies, bij wege van aanslag en met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regelen met dien verstande, dat aan de verzekerde, die niet wordt aangeslagen in de inkomstenbelasting, niettemin een aanslag wordt opgelegd voor de door hem verschuldigde premies.
2. De premie van verzekerden, die in dienstbetrekking werkzaam zijn, wordt geheven bij wege van inhouding door de werkgever. Indien de ingevolge artikel 29 lid 1 in totaal over een kalenderjaar verschuldigde premie door inhouding is geheven, blijft het bepaalde in het voorgaande lid buiten toepassing.
3. Het bepaalde in de artikelen 3, leden 2, 3, 4, en 5, 4, leden 2 en 4, 21, lid 1, 21a, 21b, 21c en 21d van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (P.B. 1975, no. 254) is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies, met dien verstande dat in de plaats van «inhoudingsplichtige(n)» telkens gelezen wordt «werkgever(s)».
4. Invordering van de premie, de administratieve boete en al hetgeen de Bank verder uit hoofde van deze landsverordening te vorderen heeft, heeft plaats volgens de regels, welke van toepassing zijn op de invordering van de directe belastingen, met dien verstande dat de Bank in plaats van de Ontvanger met de invordering is belast.
5. De Minister en de Minister van Financiën geven voorschriften inzake hetgeen nader geregeld moet worden met betrekking tot de heffing, de invordering en de afdracht van de premie ingevolge deze landsverordening.
6. Met betrekking tot het in dit artikel bepaalde, kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen nadere regelen worden vastgesteld voor bepaalde personen of groepen van personen.
1. De werkgever is verplicht de premie, die hij over een tijdvak van een maand of korter heeft ingehouden of had moeten inhouden binnen vijftien dagen na het einde van die maand, op aangifte af te dragen. Indien de inhouding over een tijdvak van langer dan een maand geschiedt, is de werkgever verplicht de premie binnen vijftien dagen na het einde van dat tijdvak, op aangifte af te dragen.
2. De aangifte wordt gelijktijdig met de afdracht gedaan bij de Bank. Indien evenwel krachtens artikel 5 een instantie is aangewezen, geschiedt de aangifte bij die instantie.
3. De Inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van het indienen van aangifte verlenen.
4. De Inspecteur kan van de werkgever die de premie over een tijdvak van langer dan een maand moet afdragen, vorderen dat hij binnen vijftien dagen na het einde van elke maand een gedeelte van de in te houden premie bij wijze van voorlopige betaling afdraagt.
5. Ook in de gevallen, dat geen premie behoeft te worden ingehouden, moet de aangifte op de in de vorige leden aangegeven tijden ingediend worden. Personen, die stellen geen werkgevers te zijn, moeten niettemin de hen verstrekte aangifteformulieren binnen vijftien dagen na het einde van de maand, waarin de aangifteformulieren hen zijn verstrekt, indienen.
6. De Inspecteur verstrekt de inhoudingsplichtige het benodigde aantal aangifteformulieren. Hetzij op diens verzoek, hetzij ambtshalve.
1. Indien de premie geheel of gedeeltelijk niet binnen de voorgeschreven tijd is afgedragen kan de te weinig afgedragen premie door middel van een aanslag, op te leggen ten name van de werkgever, worden ingevorderd.
De werkgever is gerechtigd het nageheven bedrag te verhalen op zijn werknemer voor zover het betrekking heeft op van de werknemer ten onrechte niet ingehouden premie.
2. De in deze aanslag te begrijpen premie kan bij wijze van boete verhoogd worden met ten hoogste honderd procent doch met tenminste vijftien gulden. De werkgever is niet gerechtigd deze boete op zijn werknemers te verhalen.
3. Indien aan de verplichting opgelegd in het vijfde lid van het vorige artikel niet wordt voldaan en ten gevolge daarvan de aanslag in zijn geheel moet worden verminderd, bedraagt de boete vijftien gulden.
1. Indien bij het vaststellen van de premie-aanslag of bij controle van de door de werkgevers ingehouden premie blijkt dat te veel of te weinig is ingehouden dan wel teveel of te weinig is betaald op een voorlopige premie-aanslag, wordt het meerdere gerestitueerd en het mindere alsnog ingevorderd.
2. Geen restitutie of invordering als bedoeld in het vorige lid heeft plaats, indien het te restitueren of alsnog in te vorderen bedrag lager is dan f 5,–.
3. In het geval als bedoeld in het tweede lid blijft het opleggen van de definitieve premie-aanslag achterwege.
Degene, op wie volgens de bepalingen van deze landsverordening de plicht rust premie te betalen, is verplicht aangifte te doen van zijn inkomen.
De gepensioneerde alsmede degene aan wie of het openbaar lichaam of de instelling van weldadigheid aan hetwelk het pensioen ingevolge artikel 17 geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald is verplicht van elke verandering van feiten en omstandigheden, welke op het recht op pensioen van invloed is, onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de bank.
1. Een ieder is verplicht aan de bank, aan een orgaan, belast met de uitvoering van enig deel van deze landsverordening of aan enig door of vanwege een dezer instanties aangewezen persoon de ten behoeve van de uitvoering der landsverordening van hem gevraagde inlichtingen te geven.
2. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht, schriftelijk worden verstrekt binnen een door een in het eerste lid bedoelde instantie of persoon schriftelijk te stellen termijn.
3. Een ieder is verplicht aan een in het vorige lid bedoelde instantie of aan een door of vanwege deze daartoe aangewezen persoon desgevraagd inzage te verlenen van boeken, bescheiden en andere stukken, voor zover dat nodig is ten behoeve van de uitvoering van deze landsverordening.
1. Publiekrechtelijke lichamen zijn verplicht op de door de Minister van Algemene Zaken aan te geven wijze kosteloos hun medewerking te verlenen tot het verkrijgen van de inlichtingen, benodigd voor de uitvoering dezer landsverordening.
2. De bestuurscolleges der onderscheidene eilandgebieden zijn verplicht er zorg voor te dragen dat aan een der in het eerste lid van artikel 36 bedoelde instanties de door deze gevraagde gegevens kosteloos worden toegezonden.
1. Aan de belanghebbende wordt schriftelijk kennis gegeven van een beslissing ingevolge deze landsverordening, welke verband houdt met het recht op en de uitbetaling van pensioen of uitkering.
2. Een kennisgeving, als in het voorgaande lid bedoeld, vermeldt de dagtekening van de beslissing, de gronden waarop deze berust, alsmede behoudens indien het betreft een beslissing ingevolge artikel 21 bij wie beroep kan worden ingesteld en de termijn van beroep.
Tegen een beslissing waarvan ingevolge artikel 38 schriftelijk kennis is gegeven staat, behoudens indien het betreft een beslissing ingevolge artikel 21, voor belanghebbende binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven, beroep open bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen.
1. Voor zover bij of krachtens deze landsverordening niet anders is bepaald zijn, naar gelang de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies en boeten bij wege van aanslag, dan wet bij wijze van inhouding worden geheven, de voor heffing van de inkomstenbelasting geldende regelen inzake de rechtsmiddelen van overeenkomstige toepassing.
2. De Inspecteur doet op een bezwaarschrift eerst uitspraak nadat is komen vast te staan, dat geen feiten en omstandigheden in geding zijn,welke tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, dan wel voor zover zulk wel het gevat is, de beslissing daaromtrent voor de heffing van die belasting onherroepelijk is geworden.
3. Met betrekking tot een navorderingsaanslag, welke geheel of gedeeltelijk berust op feiten, welke mede tot het opleggen van een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting ten laste van belanghebbende aanleiding hebben gegeven, neemt de termijn voor het instellen van beroep eerst een aanvang op de datum, waarop laatstbedoelde navorderingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan.
4. Tegen hetgeen omtrent de toepassing van artikel 2 dezer landsverordening, alsmede omtrent het zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) voor de heffing van die belasting onherroepelijk is komen vast te staan, is beroep niet toegelaten.
1. De weduwe, wier echtgenoot is overleden vóór de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening en die op die dag nog geen 65 jaar oud is, heeft van die dag af recht op weduwenpensioen naar de bepalingen van deze landsverordening, indien zij dat recht zou hebben gehad wanneer deze landsverordening op het tijdstip van overlijden van haar echtgenoot reeds van kracht zou zijn geweest.
2. De wettige, gewettigde en door de vader erkende natuurlijke kinderen, wier vader is overleden vóór de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening en die op die dag nog geen 15 jaar oud zijn, hebben van die dag af naar de bepalingen van deze landsverordening recht op wezenpensioen, indien zij dat recht zouden hebben gehad wanneer deze landsverordening op het tijdstip van overlijden reeds van kracht geweest zou zijn.
3. De kinderen, wier moeder is overleden vóór de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening en die als gevolg daarvan ouderloos zijn geworden en die op de dag van inwerkingtreding van deze landsverordening nog geen 15 jaar oud zijn, hebben van die dag af naar de bepalingen van deze landsverordening recht op wezenpensioen, indien zij dat recht zouden hebben gehad wanneer deze landsverordening op het tijdstip van overlijden reeds van kracht zou zijn geweest.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden is slechts van toepassing op Nederlanders, die in de Nederlandse Antillen wonen.
5. Een kind kan tegelijkertijd slechts op grond van één overlijden wezenpensioen genieten.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen kan onder nader daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald, dat:
a. voor de toepassing van artikel 41 niet-Nederlanders met Nederlanders worden gelijkgesteld;
b. het wonen buiten de Nederlandse Antillen met het wonen in de Nederlandse Antillen wordt gelijkgesteld.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast de daartoe bij landsbesluit aangewezen personen Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in De Curaçaosche Courant.
2. De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voorzover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:
a. alle inlichtingen te vragen;
b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;
c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen.
3. Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld m het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.
5. Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die in het kader van de toezichtsuitoefening op grond van het tweede lid wordt gevorderd.
1. Hij, die niet voldoet aan een der verplichtingen opgelegd in de artikelen 35 en 36 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden.
2. De werkgever, die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd in artikel 52, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste éénduizend gulden. Deze straf kan worden opgelegd voor elk geval waarin een werkgever voor een zijner werknemers de in dit lid bedoelde verplichting niet nakomt.
3. Hij, die niet of niet volledig voldoet aan de verplichting, hem opgelegd in artikel 32A, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste tienduizend gulden.
Hij, die op grond van bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave doet dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.
Hij, die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk een opgave doet in strijd met de waarheid, zulks met het oogmerk om aldus een uitkering of een hogere uitkering involge deze landsverordening te verkrijgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.
Overtredingen van bepalingen van een krachtens deze landsverordening vastgesteld landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden.
1. Met de opsporing van de bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in De Curaçaosche Courant.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de: vereisten waaraan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren dienen te voldoen.
1. De in artikel 48 bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het toezicht op de naleving der bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen is bekend geworden, voor zover die geheimhouding niet in strijd is met deze of een andere algemene verordening.
2. Hij, die de bij het vorige lid opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden.
3. Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
4. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.
De in de artikelen 43, derde lid, 44, 45 en 50 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, de in de artikelen 43, eerste en tweede lid, en 46 bedoelde strafbare feiten als overtredingen beschouwd.
Werkgevers, die personen in dienst hebben, die krachtens deze landsverordening verzekerd zijn, betalen aan hen ter compensering van de door hen te betalen premie een toeslag op het loon, welke tenminste gelijk is aan de helft van de premie.
1. Op de weduwen- en wezenpensioenen of uitkeringen waarop krachtens een pensioenregeling van een pensioenfonds of van een werkgever aanspraak bestaat, mogen de pensioenen, waarop krachtens deze landsverordening aanspraak bestaat, niet in mindering worden gebracht.
2. De Minister kan, gehoord de bank, ontheffing verlenen van het in het voorgaande lid bepaalde met dien verstande, dat geen hoger percentage van de krachtens deze landsverordening toegekende pensioenen in mindering mag worden gebracht dan de helft van het percentage, dat de bijdrage of premie van de werkgever uitmaakt van de totale premie of bijdrage voor de krachtens de in het eerste lid bedoelde pensioenregeling te genieten weduwen- en wezenpensioen.
Wanneer het Weduwen- en wezenfonds tijdelijk niet voldoende middelen heeft tot dekking van de uitkeringen en kosten, welke op grond van artikel 26 lid 2 ten laste van dit fonds komen, verstrekt het Land renteloze voorschotten aan het fonds onder door de Minister en de Minister van Financiën te stellen voorwaarden.
Hetgeen overigens nog ter uitvoering van deze landsverordening nodig is, wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen geregeld.
[wijzigt de Landsverordening Ouderdomsvoorziening]
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-604.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.