Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 457 | Beschikking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 457 | Beschikking |
De Minister van Justitie,
Gelet op artikel 24, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Besluit:
de tekst van het Besluit draadomroep en kabelinrichtingen BES, zoals gewijzigd bij het Aanpassingsbesluit openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.
’s-Gravenhage, 23 september 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de eerste oktober 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Wet telecommunicatievoorzieningen BES;
de ambtenaar, bedoeld in artikel 31a, van de wet;
een inrichting bestemd voor telecommunicatie door middel van kabels en kabelwerken niet zijnde draadomroepinrichtingen;
een machtiging als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de wet;
een ontheffing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet;
een bewijsstuk als bedoeld in artikel 21, eerste lid.
Een aanvraag om verlening, wijziging of intrekking van een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing voor een draadomroepinrichting of kabelinrichting dient te geschieden op een door Onze Minister te bepalen wijze.
1. De aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging of een aanvullende machtiging voor een draadomroepinrichting bevat de volgende gegevens:
a. naam en adres van de aanvrager;
b. dagtekening en ondertekening;
c. het belang dat de aanvrager heeft bij de gevraagde machtiging;
d. het doel waarvoor de machtiging wordt aangevraagd;
e. het aantal woningen of het gebied, waarop de aanvraag betrekking heeft;
f. de technische gegevens die voor de beoordeling van de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen;
g. gegevens waaruit blijkt dat de continuïteit van de exploitatie van de draadomroepinrichting voldoende wordt gewaarborgd.
2. De aanvraag tot verlening of wijziging van een aanvullende machtiging bevat naast gegevens als bedoeld in het eerste lid gegevens met betrekking tot het doel waarvoor de aanvullende machtiging of de wijziging daarvan wordt aangevraagd.
De aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging voor een kabelinrichting bevat de volgende gegevens:
a. naam en adres van de aanvrager;
b. dagtekening en ondertekening;
c. de lokatie en aantal woningen waarop de aanvraag betrekking heeft;
d. het doel waarvoor de machtiging wordt aangevraagd;
e. de technische gegevens die voor de beoordeling van de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De aanvraag om verlening of wijziging van een ontheffing bevat de volgende gegevens:
a. naam en adres van de aanvrager;
b. dagtekening en ondertekening;
c. de lokatie waarop de aanvraag betrekking heeft;
d. het doel waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd;
e. de technische gegevens die voor de beoordeling van de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De aanvraag om intrekking van een machtiging, aanvullende machtiging of een ontheffing voor een draadomroepinrichting of kabelinrichting bevat tenminste de volgende gegevens:
a. naam en adres van de aanvrager;
b. dagtekening en ondertekening;
c. redenen van de aanvraag.
De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen op grond van het feit dat het belang daarvan voor de beslissing van Onze Minister niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of tegen het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Indien een aanvraag niet is ingediend op de wijze krachtens artikel 2 voorgeschreven of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de voorbereiding van de beschikking, verzoekt Onze Minister de aanvrager de aanvraag aan te vullen binnen een bij het verzoek te stellen termijn.
1. Indien verschillende aanvragen tot verlening of wijziging van een machtiging of aanvullende machtiging voor een draadomroepinrichting worden ingediend, zal van de aanvragen die tenminste voldoen aan artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en g, slechts de aanvraag die het eerste is ontvangen in behandeling worden genomen.
2. Indien de ingevolge het eerste lid in behandeling genomen aanvraag wordt geweigerd, wordt de aanvraag die eerstvolgend op die eerdere aanvraag was ontvangen in behandeling genomen.
Indien Onze Minister voornemens is een aanvraag tot een machtiging, geheel of gedeeltelijk te weigeren op grond van gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen en die niet in overeenstemming zijn met de gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt, wordt de aanvrager gedurende een door Onze Minister te stellen termijn in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
1. Op een aanvraag als bedoeld in artikel 2 wordt door Onze Minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.
2. Indien niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn beslist kan worden, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en geeft daarbij een termijn aan die niet langer zal zijn dan zes maanden, waarbinnen een beslissing zal worden genomen.
3. Het verloop van de termijn bedoeld in het eerste lid wordt van rechtswege opgeschort met ingang van de dag waarop Onze Minister toepassing geeft aan artikel 8, tot de dag waarop de aanvrager de aanvraag heeft aangevuld dan wel de krachtens artikel 8 gestelde termijn is verstreken.
1. Een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing wordt verleend voor ten hoogste tien jaren.
2. De aan een machtiging te verbinden voorschriften kunnen mede betrekking hebben op:
a. de toewijzing van radiofrequenties waarop de draadomroep- of kabelinrichting mag uitzenden en het gebruik van de frequenties;
b. het aantal uit te zenden radiofrequenties via het kabelnet of de ether;
c. de aard, het doel en de hoedanigheid van de draadomroep- of kabelinrichting en het kabelnet die de machtiginghouder mag aanleggen en gebruiken;
d. de tot het zend- en ontvanggedeelte van de draadomroepinrichting behorende antenne-inrichting;
e. het zendvermogen van de draadomroepinrichting;
f. de wijze van installeren van de draadomroep- of kabelinrichting en het daarmee verbonden kabelnet;
g. de bescherming van informatie door middel van technische voorzieningen;
h. technische normen voor wat betreft beeld en geluidsdraaggolf, de samenstelling daarvan, de separatie en de toleranties van de frequenties;
i. de bediening en het gebruik van de inrichting;
j. de verantwoordelijkheid met betrekking tot het installeren, het onderhoud, de bedieningen, het gebruik van de inrichting en het kabelnet alsmede de uitzendingen via deze;
k. de lokatie van de draadomroep- of kabelinrichting;
l. het verstrekken van gegevens omtrent de volledige inrichting, het kabelnet, de machtiginghouder, de gebruikers, de lokatie van de inrichting, de signaalkwaliteit bij de gebruikers, welke voor de uitvoering van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels noodzakelijk zijn;
m. de bescherming van de rechten van derden en de nakoming van bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
1. Onze Minister kan bepalen dat de machtiginghouder verplicht is aantekening te houden van de aangesloten gebruikers alsmede de gemeten waarden van de omroepsignalen bij de gebruikers.
2. De aantekeningen, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in een lijst die is ingericht overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen model.
3. De lijst van aantekeningen, bedoeld in het tweede lid, bevat in ieder geval de navolgende gegevens:
a. de naam, het adres en de woonplaats van de gebruiker, en
b. de sterkte en de kwaliteit van het omroepsignaal gemeten op elke aansluitpunt bij de gebruiker, ten tijde de aansluiting.
4. De gegevens, welke in de lijst van aantekeningen zijn opgenomen, moeten maandelijks ter goedkeuring worden overlegd aan Onze Minister en dienen tenminste drie jaar te worden bewaard.
1. Onze Minister kan bepalen dat de machtiginghouder verplicht is de regels met betrekking tot de aansluiting, afsluiting, het onderhoud en de reparatie alsmede de rechten en aansprakelijkheden van de gebruiker en de machtiginghouder in een standaardcontract tussen de gebruiker en machtiginghouder neer te leggen en overeen te komen.
2. Een standaardcontract als bedoeld in het eerste lid wordt ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.
3. Het is de machtiginghouder niet toegestaan om zonder overleg met of toestemming van Onze Minister, veranderingen aan te brengen in een zodanig standaardcontract.
Indien de houder van de verleende machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing deze niet binnen een periode van twaalf maanden gebruikt, trekt Onze Minister deze in behoudens ingeval zulks naar het oordeel van Onze Minister als onredelijk is aan te merken. In dat geval bepaalt Onze Minister een termijn waarbinnen de machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing alsnog gebruikt dient te worden. Geschiedt zulks niet binnen die termijn dan trekt Onze Minister de machtiging in.
1. Door of namens Onze Minister wordt een register bijgehouden van alle verleende machtigingen. Daarin worden in ieder geval vermeld:
a. de naam en het adres van de houder van de machtiging;
b. de aard van de machtiging;
c. een omschrijving van de draadomroep- of kabelinrichting waarvoor de machtiging is afgegeven.
2. Indien de machtiginghouder zulks wenst, wordt hem een bewijs van registratie in het register verstrekt. Een dergelijk registratiebewijs wordt slechts verstrekt nadat de vergoedingen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, zijn betaald en is één jaar geldig.
1. De verschuldigde vergoedingen met betrekking tot de verlening van een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing en het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde, bedoeld in artikel 31, onderdelen a en e, van de wet dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan. Geschiedt zulks niet dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
2. De houder van een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing is de vergoedingen met betrekking tot het toezicht, bedoeld in het eerste lid, per periode van twaalf maanden bij vooruitbetaling verschuldigd.
3. De vergoedingen, bedoeld in artikel 31, onderdeel b, van de wet, welke zijn verschuldigd voor het testen en goedkeuren van een draadomroep- of kabelinrichting overeenkomstig de bij of krachtens de wet met betrekking tot die goedkeuring gestelde regels, dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan.
1. Onze Minister stelt technische eisen vast waaraan zend- en ontvanginrichtingen voor gebruik in een draadomroep- of kabelinrichting dienen te voldoen.
2. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen mogen slechts strekken ten dienste van:
a. de waarborg van het regelmatig verloop van het verkeer in een draadomroep- of kabelinrichting;
b.
1°. het voorkomen van storingen door draadomroep- of kabelinrichtingen in andere elektrische en elektronische inrichtingen;
2°. bestand zijn van draadomroep- en kabelinrichtingen tegen storingen van andere elektrische en elektronische inrichtingen;
3°. het voorkomen van storingen in de werking van de draadomroep- en kabelinfrastructuur;
c. de waarborg van de kwaliteit van de omroepsignalen die via de draadomroep- en kabelinfrastructuur geleverd worden aan de gebruikers;
d. het verzekeren van de veiligheid van de draadomroep- en kabelinrichtingen voor gebruikers ervan en voor de personen werkzaam in het beheer van de daarvoor bestemde infrastructuur.
3. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen bevatten tevens de methoden en vereiste meetapparatuur bestemd voor het testen van de zend- en ontvanginrichtingen op conformiteit met de gestelde technische eisen.
4. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen bevatten tevens de methoden voor het registreren van de gemeten waarden van de omroepsignalen afkomstig van zend- en ontvanginrichtingen op conformiteit met de gestelde technische eisen.
5. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen bevatten tevens de vast te stellen specificaties voor samenwerking van versleutelingsapparatuur en zend- en ontvangapparatuur met de infrastructuur ten behoeve van draadomroep- en kabelinrichtingen voor wat betreft:
a. het tot stand brengen, instandhouden en beëindigen van een verbinding door middel van de infrastructuur;
b. de rechtstreekse verzending dan wel ontvangst van omroepsignalen over die verbinding.
6. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen bevatten tevens de wijze van aanleg en onderhoud van de infrastructuur ten behoeve van draadomroep- en kabelinrichtingen, de wijze van aansluiting van de gebruikers, de lokatie van de zend- en ontvanginrichtingen, de maximum toe te laten vermogens en frequenties op conformiteit met de gestelde technische eisen.
7. De ingevolge het eerste lid vast te stellen technische eisen voor de aldaar bedoelde zend- en ontvanginrichtingen bevatten tevens de te stellen eisen aan de bekwaamheid van het personeel belast met het beheer van de infrastructuur.
1. Degene die draadomroep- of kabelinrichtingen installeert dan wel diegene die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf voor het installeren en in stand houden van draadomroep- of kabelinrichtingen dient in het bezit te zijn van:
a. een door Onze Minister te bepalen diploma van een universiteit of hogeschool;
b. een door Onze Minister te bepalen diploma van een instelling van middelbaar- of lager beroepsonderwijs, of
c. een diploma van een door Onze Minister erkende vakopleiding voor het installeren van draadomroep- of kabelinrichtingen.
2. Onze Minister kan met een diploma als bedoeld in het eerste lid gelijkstellen het diploma van een opleiding van een ander land, indien dat diploma ten aanzien van eisen van vakbekwaamheid voor het installeren van draadomroep- of kabelinrichtingen naar diens oordeel gelijkwaardig is aan een diploma als bedoeld in het eerste lid.
1. De erkenning van een vakopleiding als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel c, geschiedt op aanvraag van een door Onze Minister als representatief erkende beroeps- of bedrijfsorganisatie, werkzaam of mede werkzaam op het gebied van het installeren van draadomroep- of kabelinrichtingen.
2. De erkenning van een vakopleiding, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, indien deze naar het oordeel van Onze Minister:
a. waarborg biedt voor opleiding tot een voldoende niveau van vakbekwaamheid;
b. met voldoende periodiciteit wordt gegeven;
c. de mogelijkheid tot periodieke bijscholing biedt.
1. Een draadomroep- of kabelinrichting alsmede het daarmee verbonden kabelnet mogen niet in bedrijf worden genomen alvorens deze door of namens Onze Minister zijn goedgekeurd. De verlening van de goedkeuring geschiedt door afgifte van een bewijs van goedkeuring waarin in elk geval zijn opgenomen:
a. de identificatie van de houder van de concessie, machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing, op wiens naam het bewijs is gesteld;
b. de identificatie van de inrichting waarvoor het bewijs is afgegeven;
c. de apparatuur die deel uitmaakt van de zend- en ontvanginrichting van de draadomroep- of kabelinrichting alsmede van het kabelnet;
d. de insteltechnische parameters van de apparatuur die deel uitmaakt van de draadomroep- of kabelinrichting en het kabelnet;
e. de kwaliteit van de signalen die door de zendinrichting van de draadomroep- of kabelinrichting via het kabelnet worden uitgezonden.
2. Om in aanmerking te komen voor een bewijs van goedkeuring toont de machtiginghouder ten genoegen van de toezicht houdende ambtenaar bij de keuring aan dat de inrichting en het kabelnet aan de gestelde eisen voldoet.
3. Een bewijs van goedkeuring wordt opgesteld volgens een door Onze Minister vastgesteld model.
4. De afgegeven bewijzen van goedkeuring worden vanwege Onze Minister geregistreerd volgens door deze te stellen regels.
5. Na vijf jaren of zoveel eerder als een toezicht houdende ambtenaar noodzakelijk acht, wordt een draadomroep- of kabelinrichting en het daarmee verbonden kabelnet opnieuw gekeurd.
6. Het bewijs van goedkeuring voor een draadomroep- of kabelinrichting als bedoeld in het eerste lid vervalt indien:
a. de concessie, machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing vervalt of wordt ingetrokken;
b. wijzigingen worden aangebracht in de draadomroep- of kabelinrichting dan wel het kabelnet;
c. de toezicht houdende ambtenaar constateert dat de draadomroep- of kabelinrichting dan wel het kabelnet niet of niet meer voldoen aan de gestelde technische eisen.
7. Het bepaalde in het vijfde lid, aanhef en onderdelen b en c, vindt eerst toepassing na zes weken ten einde de houder van de concessie, machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing in de gelegenheid te stellen de nodige acties te ondernemen opdat binnen die periode de afgifte van een nieuw bewijs van goedkeuring kan plaatsvinden. Indien aan deze bepaling niet wordt voldaan dan dienen de uitzendingen via de draadomroep- of kabelinrichtingen te worden gestaakt totdat voldaan is aan het gestelde in het eerste lid van dit artikel.
1. De door Onze Minister ingevolge artikel 33, eerste lid, van de wet te geven aanwijzingen tot het voorkomen en opheffen van storingen en belemmeringen kunnen betreffen:
a. de verplichting voor de houder om de nodige voorzieningen te treffen aan de draadomroep of kabelinrichting dan wel het kabelnet, en
b. de verplichting om met onmiddellijke ingang het gebruik van de inrichting te staken.
2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen worden schriftelijk gegeven maar kunnen in afwijking daarvan in dringende gevallen door een toezicht houdende ambtenaar mondeling worden gegeven, in welk geval zij binnen drie weken schriftelijk dienen te worden bevestigd.
3. Aan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verplichting dient door de houder van de draadomroep- of kabelinrichting te worden voldaan binnen zes weken nadat de aanwijzing is gegeven.
1. Indien een krachtens artikel 21, eerste lid, gegeven aanwijzing tot het treffen van voorzieningen aan een inrichting niet binnen zes weken is opgevolgd, kan een toezicht houdende ambtenaar deze voorzieningen, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, treffen of doen treffen.
2. De bij een krachtens artikel 21, eerste lid, gegeven aanwijzing opgelegde verplichting om het gebruik van een draadomroep- of kabelinrichting te staken wordt opgeheven, nadat een toezicht houdende ambtenaar heeft vastgesteld, dat de in die aanwijzing bevolen voorzieningen zijn getroffen dan wel dat geen storing of belemmering meer wordt veroorzaakt.
Aan de houder van de draadomroepinrichting of kabelinrichting die storing of belemmering veroorzaakt, kan een vergoeding als bedoeld in artikel 31, onderdeel c, van de wet in rekening worden gebracht die binnen een termijn van zes weken na dagtekening dient te worden voldaan.
Toewijzing van radiofrequenties voor het zendgedeelte van een draadomroep- of kabelinrichting geeft geen aanspraak op een exclusief en storingvrij gebruik daarvan.
1. Klachten over storingen of belemmeringen door draadomroep- of kabelinrichtingen in andere zendinrichtingen, ontvanginrichtingen of overige elektrische of elektronische inrichtingen worden behandeld overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
2. Van behandeling van klachten kan worden afgezien indien de inrichting welke storing of belemmering ondervindt niet voldoet, hetzij aan bij of krachtens de wet dan wel bij of krachtens een andere wet terzake gestelde technische eisen, hetzij aan door Onze Minister te stellen redelijke technische eisen.
3. Van behandeling van klachten kan eveneens worden afgezien indien de klager onvoldoende medewerking verleent.
1. Tot toepassing van de artikelen 18, vijfde lid, onderdelen a en b, 18b, vijfde lid, voorzover dit artikelonderdeel ziet op de overeenkomstige toepassing van artikel 18, vijfde lid, onderdeel a, 18c, vijfde lid, onderdeel b, en 33, vierde lid, van de wet wordt slechts overgegaan nadat de machtiginghouder aan een terzake gegeven schriftelijke waarschuwing geen gevolg heeft, gegeven. Voorzover het voor het gevolg geven aan de waarschuwing nodig is om aan de draadomroep- of kabelinrichtingen voorzieningen te treffen, wordt in de waarschuwing daartoe een termijn gesteld van tenminste zes weken.
2. Het besluit tot het opleggen van de administratieve boete of het intrekken van een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing wordt de houder van de machtiging of aanvullende machtiging schriftelijk medegedeeld.
1. Draadomroep- en kabelinrichtingen die krachtens artikel 28, eerste volzin, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen worden aangemerkt als draadomroep- en kabelinrichting als bedoeld in artikel 18, onderscheidenlijk artikel 18c van de Landsverordening telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met draadomroep- en kabelinrichtingen als bedoeld in artikel 18 onderscheidenlijk artikel 18c van de Wet telecommunicatievoorzieningen BES.
2. Een goedkeuring als bedoeld in artikel 28, tweede volzin, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen die krachtens voornoemd artikel gelijk is gesteld met een goedkeuring verleend krachtens artikel 21, eerste lid, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen wordt gelijkgesteld met een goedkeuring verleend krachtens artikel 21, eerste lid.
Technische eisen die krachtens artikel 18, eerste lid, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen zijn vastgesteld, alsmede technische eisen als bedoeld in artikel 29 van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen, voor zover laatstbedoelde eisen niet zijn vervangen ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen, blijven gelden tot het tijdstip dat Onze Minister krachtens artikel 18, tweede lid, nieuwe technische eisen heeft vastgesteld.
De geldigheidsduur van een machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing die is verleend krachtens de artikelen 18, eerste lid, 18b, tweede lid, 18c, eerste lid, of 19, tweede lid, van de Landsverordening telecommunicatievoorzieningen is, gerekend vanaf het tijdstip van verlening, gelijk aan de duur waarvoor de machtiging, aanvullende machtiging of ontheffing is verleend.
Een goedkeuring verleend krachtens artikel 14, tweede lid, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen wordt gelijkgesteld met een goedkeuring verleend krachtens artikel 14, tweede lid.
Een erkenning van een vakopleiding die is verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van het Landsbesluit draadomroep en kabelinrichtingen is gelijk gesteld met een erkenning verleend krachtens artikel 19, eerste lid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-457.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.