Besluit van 4 februari 2010 tot vaststelling van de rechtspositie van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters van de huurcommissie (Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissie 2010)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 14 december 2009, nr. BJZ2009064960, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 3b, vierde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

De Raad van State gehoord (advies van 6 januari 2010, W08.09.0534/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 1 februari 2010, nr. BJZ2010002164, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ambt:

voorzitterschap, plaatsvervangend voorzitterschap of zittingsvoorzitterschap van de huurcommissie;

b. huurcommissie:

commissie, genoemd in artikel 3a van de wet;

c. Onze Minister:

Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;

d. plaatsvervangend voorzitter:

plaatsvervangend voorzitter van de huurcommissie als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

e. voorzitter:

voorzitter van de huurcommissie als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet;

f. wet:

Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;

g. zittingsvoorzitter:

zittingsvoorzitter van de huurcommissie als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de wet.

HOOFDSTUK 2 BENOEMING EN HERBENOEMING

Artikel 2

  • 1. In het kader van de selectie en de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter kan een psychologisch onderzoek deel uitmaken van de procedure.

  • 2. Artikel 11 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op het psychologisch onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister verstrekt aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter het besluit tot zijn benoeming, waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, voornamen en de geboortedatum van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter, en

    • b. de datum met ingang waarvan hij wordt benoemd.

  • 2. Voor zover deze gegevens op hem betrekking hebben en niet reeds in het benoemingsbesluit zijn vermeld, worden aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

    • a. het salaris dat hem is toegekend, zomede, het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal worden verhoogd;

    • b. andere hem mogelijk toegekende voordelen, onder verwijzing naar de desbetreffende kortingsregeling;

    • c. de standplaats, en

    • d. de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.

  • 3. Artikel 12c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat artikel voor «aanstelling» wordt gelezen: benoeming.

Artikel 4

  • 1. Bij zijn benoeming legt de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter de eed of de belofte af met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

  • 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter legt de eed of de belofte af ten overstaan van Onze Minister.

  • 3. Het formulier, bedoeld in het eerste lid, wordt na het afleggen van de eed of de belofte ondertekend door de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter en Onze Minister.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter die wordt herbenoemd.

Artikel 5

  • 1. Uiterlijk negen maanden voor het verstrijken van de benoemingstermijn verzoekt Onze Minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter schriftelijk aan te geven of hij voor herbenoeming in aanmerking wil komen.

  • 2. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de benoemingstermijn deelt Onze Minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter schriftelijk mede of hij voor herbenoeming in aanmerking komt.

  • 3. Indien de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter schriftelijk heeft aangegeven voor herbenoeming in aanmerking te willen komen en Onze Minister voornemens is hem niet te herbenoemen, stelt hij hem in de gelegenheid zienswijzen in te dienen.

  • 4. Indien de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter niet wordt herbenoemd, wordt het ontslag geacht eervol te zijn verleend zodra zijn benoemingstermijn is verstreken.

HOOFDSTUK 3 ARBEIDSDUUR, WERKTIJDEN, VERHINDERING, VAKANTIE EN VERLOF

Artikel 6

  • 1. Bij benoeming in voltijd van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter bedraagt de arbeidsduur gemiddeld ten hoogste 36 uur per week.

  • 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter kan Onze Minister verzoeken de arbeidsduur te wijzigen, met dien verstande dat de arbeidsduur gemiddeld ten hoogste veertig uur per week bedraagt.

  • 3. De artikelen 21, met uitzondering van het eerste lid en het tweede lid, eerste, derde en vierde volzin, en artikel 21a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter.

Artikel 7

De voorzitter maakt zo spoedig mogelijk melding van de verhindering, anders dan wegens ziekte, bij Onze Minister, onder opgave van redenen. De plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter maken van de in de eerste volzin bedoelde verhindering melding bij de voorzitter.

Artikel 8

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn ambt te vervullen, geen bezoldiging.

Artikel 9

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter hebben jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van hun volle bezoldiging. De artikelen 22, tweede tot en met zeventiende lid, 23 tot en met 26 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter hebben aanspraak op buitengewoon verlof van korte dan wel van lange duur overeenkomstig de artikelen 33 tot en met 34f van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 11

De Levensloopregeling rijkspersoneel en de Spaarloonregeling rijkspersoneel zijn van overeenkomstige toepassing op het sparen voor en het opnemen van levensloopverlof dan wel spaarloon door de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter.

Artikel 12

Hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter.

Artikel 13

De melding van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, bedoeld in artikel 36, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, wordt gedaan:

  • a. door de voorzitter aan Onze Minister;

  • b. door de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter aan de voorzitter.

HOOFDSTUK 4 SCHOLING, VOORTGANG EN BEOORDELING

Artikel 14

De artikelen 59 en 60 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van zijn van overeenkomstige toepassing op scholing in het dienstbelang of in het persoonlijk belang van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter, met dien verstande dat in artikel 60, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement voor «belang van de Rijksdienst» wordt gelezen: belang van de huurcommissie.

Artikel 15

De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter hebben eenmaal per jaar een voortgangsgesprek met Onze Minister.

Artikel 16

  • 1. De voorzitter houdt eenmaal per jaar een functioneringsgesprek met de zittingsvoorzitter, waarbij de onafhankelijkheid van de zittingsvoorzitter in acht wordt genomen.

  • 2. In het functioneringsgesprek wordt aandacht besteed aan het functioneren van de zittingsvoorzitter en de voortzetting van zijn loopbaan, waarbij aandacht kan worden besteed aan zijn persoonlijke ontwikkeling.

  • 3. In het kader van zijn persoonlijke ontwikkeling kan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter die het ambt ten minste drie jaar heeft vervuld op kosten van Onze Minister een loopbaanscan laten maken.

Artikel 17

  • 1. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verzoek van de zittingsvoorzitter, met inachtneming van diens onafhankelijkheid, een beoordeling van het functioneren van die zittingsvoorzitter maken.

  • 2. Het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 SCHORSING EN ONTSLAG

Artikel 18

Artikel 92 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op de schorsing van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter.

Artikel 19

  • 1. Het ontslag op eigen verzoek, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, wordt niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 2. Van het eerste lid kan worden afgeweken:

    • a. indien het belang van de huurcommissie dat naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk maakt, met dien verstande dat de termijn van drie maanden, genoemd in het eerste lid, tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met het belang van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter rekening wordt gehouden;

    • b. ingevolge een daartoe strekkend verzoek aan Onze Minister van de betrokken voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of zittingsvoorzitter.

  • 3. Het ontslag op verzoek van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter, het ontslag wegens ongeschiktheid tot het vervullen van het ambt wegens ziekte, het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken en het ontslag wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 3e van de wet, wordt eervol verleend.

  • 4. Artikel 98, derde tot en met twaalfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op het ontslag van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter wegens ongeschiktheid tot het vervullen van het ambt wegens ziekte.

Artikel 20

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk is van overeenkomstige toepassing in geval van werkloosheid van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

In artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt «de voorzitters van de huurcommissies, bedoeld in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte» vervangen door: de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

Artikel 22

Het Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissies wordt ingetrokken.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissie 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 februari 2010

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

Uitgegeven de zestiende februari 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

BIJLAGE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, EERSTE LID, VAN HET RECHTSPOSITIEBESLUIT VOORZITTERS HUURCOMMISSIE 2010

Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter van de huurcommissie

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.

Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij betrokken is of zal zijn bij enige aangelegenheid welke aanhangig is of zou kunnen worden bij de huurcommissie waarbij ik als voorzitter/plaatsvervangend voorzitter/zittingsvoorzitter betrokken zou kunnen zijn.

Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn ambt de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.

Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien des persoons, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een voorzitter/plaatsvervangend voorzitter/zittingsvoorzitter betaamt.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op ........................, werd te .....................

ten overstaan van (1) ..............................

door (2) .............................

de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

(1) .............................

(2) .............................

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Aanleiding

Met het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Kamerstukken II 2008/09, 31 903, nr. 2) (hierna: wetsvoorstel) worden de thans 59 afzonderlijke huurcommissies ondergebracht in één zelfstandig bestuursorgaan. Daarbij is aansluiting gezocht bij de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Voor de achtergronden hiervan kan worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het voormelde voorstel van wet (Kamerstukken II 2008/09, 31 903, nr. 3).

Onder de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) ressorteren een viertal algemene maatregelen van bestuur, te weten het Besluit huurprijzen woonruimte, het Besluit ressorten van de huurcommissies, het Besluit verschuldigde vergoeding huurcommissie bij geliberaliseerde huurovereenkomsten en het Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissies.

Als gevolg van bovenvermeld wetsvoorstel behoeven alle maatregelen aanpassing. De drie eerstgenoemde maatregelen worden door middel van een afzonderlijk besluit gewijzigd. Het Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissies wordt door middel van voorliggend besluit ingetrokken.

In het wetsvoorstel zijn onder meer bepalingen opgenomen over benoeming, schorsing, ontslag, bezoldiging en vergoedingen van de leden van de huurcommissie en het voorziet bovendien in een tweehoofdig bestuur. Voorts is bepaald dat de rechtspositie van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters nader geregeld wordt bij algemene maatregel van bestuur.

De huidige rechtspositie van de voorzitters van de huurcommissies is geregeld in de Uhw en het Rechtspositiebesluit voorzitters huurcommissies. Dit rechtspositiebesluit moet vervangen worden door een nieuw rechtspositiebesluit om drie redenen:

  • het rechtspositiebesluit moet consistent worden gemaakt met het wetsvoorstel, namelijk: de huidige voorzitters zullen na inwerkingtreding van de wet «zittingsvoorzitters» heten;

  • het rechtspositiebesluit moet niet alleen voor zittingsvoorzitters van toepassing zijn, maar ook voor de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de huurcommissie;

  • het huidige rechtspositiebesluit is qua inhoud verouderd en derhalve onvoldoende toegesneden op de huidige praktijk en context.

2. Uitgangspunten voor een nieuw rechtspositiebesluit

Een uitgangspunt is om te beschikken over een actueel rechtspositiebesluit dat onderhoudsvriendelijk is, dat toereikend is voor meer personen dan voorheen en dat is toegesneden op een moderne overheidsorganisatie.

Tevens moet de nieuwe rechtspositie passen binnen hetgeen reeds bepaald is in het wetsvoorstel en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (die ook van toepassing is voor het nieuwe ZBO huurcommissie). Hierin worden namelijk kaders gesteld voor de rechtspositie van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters. Tot slot speelt de status van deze leden van het ZBO een belangrijke rol.

2.1 Status

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet is een ambtenaar (in de zin van deze wet) degene die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Tot de openbare dienst behoren volgens het tweede lid alle diensten en bedrijven door de Staat en de openbare lichamen beheerd. Het derde lid stelt buiten twijfel dat niet-ambtenaar, in de zin van de Ambtenarenwet, is degene met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten. Zowel in de huidige als in de voorgestelde situatie worden de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters benoemd in plaats van aangesteld. De benoeming is echter evenals de aanstelling een eenzijdige rechtshandeling en wordt in algemene termen ook wel in plaats van het begrip aanstelling gebruikt, zodat deze gelijkgesteld kan worden aan een aanstelling. Onder openbare dienst wordt verstaan: alle diensten en bedrijven door de Staat en de openbare lichamen beheerd (artikel 1, tweede lid, van de Ambtenarenwet). Zowel de huidige 59 huurcommissies als de voorgestelde ZBO huurcommissie maken onderdeel uit van de (rechtspersoon) Staat der Nederlanden en behoren daarmee tot de openbare dienst.

Voorts geldt dat de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters van de huurcommissie een bezoldiging ontvangen. Daardoor zijn zij, anders dan leden van een zelfstandig bestuursorgaan aan wie een schadeloosstelling is toegekend, in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet niet uitgesloten van de toepasselijkheid van titel III van de Ambtenarenwet. Titel III van de Ambtenarenwet bevat een aantal belangrijke bepalingen van materieel recht.

Al het voorgaande betekent dat de Ambtenarenwet van toepassing is op de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters van de huurcommissie.

Een aantal onderdelen van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) past bij de status die de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters hebben. Bovendien past de inhoud van het ARAR bij het uitgangspunt om een onderhoudsvriendelijke rechtspositieregeling te maken en bij het uitgangspunt om een regeling te maken die toegesneden is op een moderne overheidsorganisatie.

In dit besluit is het ARAR dan ook het uitgangspunt geweest. Waar dat mogelijk is, wordt verwezen naar het ARAR. In een aantal gevallen is dat duidelijk niet mogelijk omdat de rechtspositie van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters afwijkt van hetgeen geregeld is in het ARAR of reeds geregeld is in het wetsvoorstel of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

3. Benoeming en herbenoeming

De benoeming en herbenoeming van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters worden reeds in het wetsvoorstel geregeld.

De Minister voor WWI benoemt de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter voor een periode van zes jaar en de zittingsvoorzitters voor een periode van vier jaar. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter kunnen voor maximaal een aansluitend tijdvak van zes jaar worden herbenoemd. De zittingsvoorzitters kunnen voor maximaal twee aansluitende tijdvakken van vier jaar worden herbenoemd. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden over de (her)benoeming van de zittingsvoorzitters gehoord en vice versa. Voor de voorzitter en de zittingsvoorzitter geldt een aantal benoemingseisen ten aanzien van opleiding en kennis. Deze zijn genoemd in het wetsvoorstel. Dit heeft te maken met de taken die onder hun verantwoordelijkheid vallen en waarvoor relevante kennis nodig is.

Naast hetgeen in het wetsvoorstel al is geregeld, worden met dit besluit een aantal artikelen van het ARAR van toepassing verklaard. Het gaat om meer gedetailleerde zaken, zoals zaken die betrekking hebben op het psychologisch onderzoek. Daarnaast wordt in dit besluit onder andere geregeld hoe en wanneer de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters kunnen aangeven of zij voor herbenoeming in aanmerking willen komen.

4. Arbeidsduur, bezoldiging, toelagen en onkostenvergoeding

In het wetsvoorstel wordt over de bezoldiging van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters aangegeven dat deze wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Daarnaast wordt geregeld dat zij een reis- en verblijfskostenvergoeding en andere vergoedingen genieten volgens bij ministeriële regeling te geven regels. Deze zaken worden dus niet in dit besluit geregeld. In dit besluit wordt onder andere wel opgenomen wat de gemiddelde (maximale) arbeidsduur is (waardoor het ook mogelijk is compensatieverlof op te bouwen). De regeling voor verkorte arbeidsduur is al van toepassing op de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters waardoor dat aspect in dit besluit niet meer geregeld hoeft te worden.

5. Vakantie, verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid

In dit besluit wordt met betrekking tot deze onderwerpen verwezen naar meerdere artikelen uit het ARAR.

6. Schorsing en ontslag

De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en zittingsvoorzitters worden op grond van artikel 3b van de Uhw door de Minister voor WWI geschorst en ontslagen. Er is daarbij sprake van een limitatief aantal ontslag- en schorsingsgronden.

Ontslag vindt slechts plaats:

  • op eigen verzoek;

  • wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid;

  • wegens anders zwaarwegende gronden;

  • wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Schorsing is slechts mogelijk:

  • wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid;

  • wegens andere zwaarwegende gronden.

Naast hetgeen reeds in het wetsvoorstel wordt geregeld, is in dit besluit tevens een aantal meer gedetailleerde zaken geregeld. In dit besluit wordt voor de wachtgelden aangesloten bij de bepalingen in het ARAR.

7. Overige rechten en verplichtingen

Tot slot worden in het dit besluit zaken geregeld met betrekking tot opleiding en scholing, het voortgangsgesprek van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter en de beoordeling en het functioneringsgesprek van de zittingsvoorzitters.

De loopbaanscan kan eenmaal per drie jaar gedaan worden en pas nadat de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of zittingsvoorzitter ten minste drie jaar het ambt heeft vervuld.

II Artikelsgewijs deel

Hieronder worden de artikelen besproken die nadere toelichting behoeven.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat bij de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter van de huurcommissie een psychologisch onderzoek kan worden gehouden in het kader van de selectieprocedure. Door het gebruik van de termen «selectie» en «benoeming» wordt tot uitdrukking gebracht dat bij herbenoeming geen psychologisch onderzoek plaatsvindt. Het tweede lid verklaart artikel 11 van het ARAR van overeenkomstige toepassing op het psychologisch onderzoek, waardoor de rechten van degene aan dat onderzoek deelneemt, worden vastgelegd. Op grond van artikel 11 van het ARAR kan betrokkene binnen twee weken na de vaststelling van de uitslag van het onderzoek die uitslag inzien. Ook heeft hij recht op een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

Indien degene die deel heeft genomen aan het psychologisch onderzoek binnen een week na kennisname van het onderzoek schriftelijk te kennen heeft gegeven dat mededeling van de uitslag aan de Minister voor WWI achterwege dient te blijven, blijft die mededeling conform zijn wens achterwege. Om degene die deel heeft genomen aan het psychologisch onderzoek hiertoe de kans te geven, bepaalt artikel 11, derde lid, van het ARAR dat de uitslag van het onderzoek niet eerder dan twee weken nadat de betrokkene van de uitslag van het onderzoek kennis heeft genomen, wordt medegedeeld aan het bevoegd gezag (in dit geval de Minister voor WWI), tenzij de betrokkene met de eerdere mededeling schriftelijk heeft ingestemd. Na afloop van het nagesprek met de psycholoog, kan de betrokkene een afschrift nemen van de uitslag van het onderzoek of daarvan een fotokopie krijgen overeenkomstig artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur. De kosten van het psychologisch onderzoek en het nagesprek komen voor rekening van het Rijk en degene die deel heeft genomen aan dat onderzoek ontvangt een vergoeding voor de gemaakte reis- en verblijfkosten op grond van het Reisbesluit binnenland.

Artikel 3

Dit artikel is vergelijkbaar met de artikelen 12 en 12a van het ARAR. Die artikelen zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard, vanwege het verschil tussen de benoeming en de aanstelling. Bovendien kan geen aanstelling in vaste of tijdelijke dienst plaatsvinden, omdat op grond van artikel 3b van de Uhw de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters voor een tijdvak van respectievelijk zes jaar en vier jaar worden benoemd.

Het eerste lid van artikel 3 legt vast welke gegevens in ieder geval moeten worden opgenomen in het benoemingsbesluit. In het tweede lid is opgenomen welke gegevens zo spoedig mogelijk schriftelijk moeten worden medegedeeld aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter bij diens benoeming. Deze gegevens kunnen worden opgenomen in het benoemingsbesluit, maar dat hoeft niet zolang deze gegevens maar zo spoedig mogelijk schriftelijk worden medegedeeld.

Het derde lid verklaart artikel 12c van het ARAR van overeenkomstige toepassing. Dit houdt in dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter bij zijn benoeming schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van zijn rechtspositie. Ook wordt alle regelgeving over de rechtspositie van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters ter inzage neergelegd op een voor hen gemakkelijk toegankelijke plaats. Zij kunnen kosteloos afschriften van die regelingen verkrijgen. Hetzelfde geldt voor schriftelijke instructies. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters worden periodiek op de hoogte gehouden van wijzigingen betreffende hun rechtspositie.

Artikel 4

Dit artikel bevat het vereiste tot het afleggen van de eed of de belofte door de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters. In de bijlage bij dit besluit is de inhoud van die eed of die belofte opgenomen op het formulier. De eed of de belofte van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter wordt afgelegd ten overstaan van de Minister voor WWI. De Minister voor WWI kan die bevoegdheid mandateren aan bijvoorbeeld de secretaris-generaal van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of de directeur-generaal Wonen, Wijken en Integratie. De eed of de belofte van de zittingsvoorzitter wordt afgelegd ten overstaan van de voorzitter van de huurcommissie. Het formulier dat is opgenomen is de bijlage wordt ondertekend door degene te wiens overstaan de eed of de belofte is overgelegd en de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter zelf.

Artikel 5

Dit artikel regelt de procedure voor herbenoeming. Uiterlijk negen maanden voor het verstrijken van de benoemingstermijn van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter, verzoekt de Minister voor WWI hem schriftelijk aan te geven of hij voor herbenoeming in aanmerking wil komen. Vervolgens deelt de Minister voor WWI uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de benoemingstermijn schriftelijk mede of de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter voor herbenoeming in aanmerking komt. Indien de Minister voor WWI voornemens is de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter niet te herbenoemen, biedt hij hem de mogelijkheid zienswijzen in te dienen. Bij niet herbenoeming wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend, zodra de benoemingstermijn is verstreken.

Artikel 6

De arbeidsduur van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters bedraagt bij benoeming in voltijd, net als bij ambtenaren, 36 uur per week. Wel kan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter, op grond van het tweede lid, verzoeken om de arbeidsduur te wijzigen, met dien verstande dat de arbeidsduur niet meer dan veertig uur per week mag bedragen. Dit betekent dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters kunnen sparen voor compensatieverlof.

Het derde lid verklaart de artikelen 21, met uitzondering van het eerste lid en het tweede lid, eerste en derde volzin, en 21a van het ARAR van overeenkomstige toepassing op de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter. Artikel 21 betreft onder meer de berekening van te werken uren per jaar, werktijden van ambtenaren van 55 jaar en ouder, bepalingen over feestdagen, zondagsrust, rusttijden en afwijkingen van de werktijdregeling. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 21a kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters gebruik maken van de zogeheten PAS-regeling, waardoor de werktijd van werknemers van 57 jaar en ouder met 15,8% wordt teruggebracht.

Artikel 7

Indien de voorzitter van de huurcommissie verhinderd is om werkzaamheden te verrichten, maar hij niet ziek is, maakt hij daarvan zo spoedig mogelijk melding bij de Minister voor WWI. Bij verhindering, anders dan wegens ziekte, van de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter, wordt de melding gedaan aan de voorzitter.

Artikel 8

Dit artikel legt vast dat de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter geen bezoldiging ontvangt, indien hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten. Onder dienst wordt in dit geval verstaan: werkzaamheden voor de huurcommissie.

Artikel 9

Dit artikel regelt het recht op vakantieverlof. De artikelen uit het ARAR die in dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn verklaard betreffen een uitwerking van dit recht, bijvoorbeeld op hoeveel uren de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters recht hebben en wat de voorwaarden zijn voor het opnemen van vakantieverlof.

Artikel 10

Dit artikel regelt dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters aanspraak kunnen maken op buitengewoon verlof van korte dan wel van lange duur. De artikelen 33 tot en met 34f van het ARAR zijn van overeenkomstige toepassing. Die artikelen betreffen het recht op verlof met behoud van bezoldiging voor de uitoefening van het kiesrecht en andere wettelijke verplichtingen (artikel 33 van het ARAR), vergaderingen en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges (artikel 33a), vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken en voor bestuurders van de vakbonden (artikel 33b). Ook is er recht op verlof met behoud van bezoldiging bij een verhuizing (artikel 33c), wegens familieomstandigheden (artikel 33d), zorgverlof (artikel 33fa), zwangerschapsverlof (artikel 33fb), ouderschapsverlof (artikel 33g), verlof bij adoptie (artikel 33h), verzorging van een zieke echtgenoot of een ziek kind en in geval van ernstige ziekte van andere familieleden, genoemd in het tweede lid van artikel 33i van het ARAR. De voorwaarden voor buitengewoon verlof van lange duur zijn opgesomd in de artikelen 34, 34e en 34f van het ARAR.

Artikel 11

Dit artikel regelt dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters gebruik kunnen maken van de Levensloopregeling rijkspersoneel en de Spaarloonregeling rijkspersoneel. Zij kunnen derhalve sparen voor levensloopverlof of spaarloon.

Artikel 12

Dit artikel verklaart hoofdstuk VI van het ARAR van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters. Hoofdstuk VI van het ARAR betreft:

  • de verplichting arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan;

  • het inwinnen van medisch advies;

  • de voorwaarden voor doorbetaling van de bezoldiging, de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering;

  • de verplichting tot het aanvaarden van passende arbeid bij arbeidsongeschiktheid;

  • in welke situaties geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat;

  • verplichtingen voor het bevoegd gezag (de Minister voor WWI);

  • vermindering van de aanspraak bij samenloop met uitkeringen op grond van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet;

  • tegemoetkomingen in bijzondere gevallen, en

  • vergoeding van ziektekosten bij een dienstongeval en beroepsziekte.

Artikel 13

Dit artikel legt vast aan wie de melding bij ziekte moet worden gedaan. De voorzitter van de huurcommissie doet die melding aan de Minister voor WWI, dat wil zeggen in de praktijk de ambtenaar die door die minister is gemandateerd. De plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters doen de ziekmelding aan de voorzitter.

Artikel 14

Doordat artikel 59 van het ARAR van overeenkomstige toepassing is verklaard, kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters verplicht worden scholing te volgen in het dienstbelang. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters krijgen een volledige vergoeding van de scholingskosten en kunnen ook scholingsverlof krijgen met behoud van bezoldiging. Wel kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters verplicht worden de kosten terug te betalen bij onvoldoende resultaat, het tussentijds afbreken van de scholing of bij ontslag tijdens de scholing en in bijzondere gevallen bij ontslag binnen drie jaar na de scholing.

Door artikel 60 van het ARAR van overeenkomstige toepassing te verklaren, kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters op eigen initiatief een aanvraag indienen voor een vergoeding voor scholing. Zij kunnen die vergoeding of dat scholingsverlof krijgen indien het belang van de huurcommissie bij het volgen van die scholing is gebaat. Ook bij scholing op eigen initiatief gelden bovengenoemde terugbetalingsverplichtingen.

Artikel 15

Dit artikel legt vast dat de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter eenmaal per jaar een voortgangsgesprek hebben met de Minister voor WWI, zodat de minister een indruk kan krijgen van de ontwikkelingen in het afgelopen jaar en om de wederzijdse verwachtingen voor het komende jaar te bespreken.

Artikel 16

De voorzitter van de huurcommissie houdt eenmaal per jaar een functioneringsgesprek met de zittingsvoorzitters. Tijdens dit gesprek mag niet worden ingegaan op inhoudelijke aspecten van zaken bij de huurcommissie. De zittingsvoorzitters dienen te allen tijde onafhankelijk te blijven en het functioneringsgesprek mag daaraan geen afbreuk doen. In het functioneringsgesprek wordt derhalve aandacht besteed aan het functioneren van de zittingsvoorzitter in het algemeen, dat wil zeggen het geven van een algemene indruk, de voortzetting van de loopbaan van de zittingsvoorzitter bij de huurcommissie en wordt gekeken naar de persoonlijke ontwikkeling van de zittingsvoorzitter. Indien de zittingsvoorzitter, maar ook de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, drie jaar benoemd zijn in hun functie bij de huurcommissie, kunnen zij een loopbaanscan laten maken op kosten van de huurcommissie.

Artikel 17

Dit artikel legt vast dat naast het functioneringsgesprek, bedoeld in artikel 16, ook een beoordeling van de zittingsvoorzitter gemaakt kan worden. Dit kan de voorzitter van de huurcommissie uit eigen beweging of, in de meeste gevallen, op verzoek van de zittingsvoorzitter zelf doen. Wederom moet de voorzitter daarbij niet in een inhoudelijke beoordeling treden van zaken die de zittingsvoorzitter behandelt of heeft behandeld. De onafhankelijkheid van de zittingsvoorzitter moet in acht worden genomen.

De beoordeling vindt plaats met behulp van de criteria die zijn opgenomen in het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985. Het bevoegd gezag is de Minister voor WWI. In het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 is vastgelegd dat een beoordelaar de beoordeling opmaakt en dat ter kennis brengt aan de beoordelingsautoriteit. De beoordelingsautoriteit kijkt vervolgens of hij zich op grond van eigen wetenschap met de beoordeling kan verenigen. De beoordelaar is op grond van deze algemene maatregel van bestuur de voorzitter van de huurcommissie. Dit is in lijn met artikel 3 van het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 dat bepaalt dat als beoordelaar wordt aangewezen de persoon die verantwoordelijk is voor het functioneren van de ambtenaar (zittingsvoorzitter). De voorzitter voert op grond van artikel 16 namelijk ook de functioneringsgesprekken. De Minister voor WWI zal als bevoegd gezag een beoordelingsautoriteit aanwijzen. Daarbij zal worden gekozen voor een persoon buiten de huurcommissie.

Artikel 18

De gronden voor schorsing en ontslag van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter zijn limitatief opgesomd in de artikelen 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 3e van de Uhw. Artikel 92 van het ARAR, dat van overeenkomstige toepassing is verklaard, bevat regels voor het inhouden van de bezoldiging tijdens de schorsing. Indien de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of een zittingsvoorzitter geschorst wordt, kan de bezoldiging met één derde deel worden ingehouden en na verloop van zes weken kan meer, ook het volle bedrag van de bezoldiging, worden ingehouden. Het tweede lid van artikel 92 bepaalt wanneer geen inhouding plaatsvindt. Het belang van de dienst is in dit tweede lid niet aan de orde, aangezien dit geen schorsingsgrond is als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Artikel 19

Artikel 19, eerste en tweede lid, regelt de termijnen voor ontslag op eigen verzoek en mogelijke afwijkingen daarvan. Het ontslag op eigen verzoek wordt niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ingekomen. Dit is dezelfde termijn als voor ambtenaren op grond van artikel 94, tweede lid, van het ARAR. Ingevolge het tweede lid van artikel 19 kan van de termijnen worden afgeweken, indien het belang van de huurcommissie dat noodzakelijk maakt of op een daartoe strekkend verzoek van de betrokken voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of zittingsvoorzitter. De eerste afwijkingsgrond, indien het belang van de huurcommissie dat naar het oordeel van de Minister voor WWI noodzakelijk maakt, kan leiden tot een verlenging van de termijn waarbinnen ontslag wordt verleend naar zes maanden. De Minister voor WWI zal hier terughoudend mee omgaan en alleen de termijn verlengen indien dit strikt noodzakelijk is in het belang van de huurcommissie.

Het derde lid legt vast welk ontslag eervol wordt verleend. A contrario betekent dit dat ontslag op andere gronden niet eervol wordt verleend.

Het vierde lid verklaart artikel 98, derde tot en met twaalfde lid, van het ARAR van overeenkomstige toepassing op het ontslag wegens ongeschiktheid tot het vervullen van het ambt wegens ziekte. Dat ontslag kan slechts plaatsvinden als de ongeschiktheid tot het vervullen van het ambt wegens ziekte al twee jaar duurt, het herstel niet binnen zes maanden daarna te verwachten is en de Minister voor WWI van oordeel is dat duurzame reïntegratie niet te verwachten is. De termijn kan onder bepaalde voorwaarden, opgenomen in het vierde lid van artikel 98 van het ARAR, worden verlengd. Het vijfde en zesde lid van voornoemd artikel regelen de samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof, terwijl het zevende tot en met elfde lid van artikel 98 van het ARAR de voorwaarden regelen om te kunnen beoordelen of er al twee jaar sprake is van ongeschiktheid tot het vervullen van het ambt wegens ziekte en het herstel niet binnen zes maanden daarna te verwachten is. Zo moet de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter worden beoordeeld door een arts die een beoordeling uitvoert op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Die arts betrekt daarbij een door de Minister voor WWI aangewezen (bedrijfs-) arts en tevens kan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter zelf een andere arts aanwijzen die betrokken wordt. De Minister voor WWI wijst de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter op deze mogelijkheid en stelt hem tevens schriftelijk in kennis van de te voeren procedure. Die kennisgeving wordt niet eerder gedaan dan achttien maanden nadat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter onafgebroken ziek is geweest. De arts stelt op grond van de WIA een rapport op en zendt een afschrift hiervan aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter. Indien er sprake is van herplaatsing, heeft het ontslag enkel betrekking op het aantal uren dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of de zittingsvoorzitter meer werkte dan in de nieuwe functie waarin hij is herplaatst.

Artikel 20

Dit artikel regelt dat het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk ook van toepassing is bij werkloosheid van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitter. Voornoemd besluit regelt onder meer de hoogte van de uitkering bij werkloosheid, het recht op een aanvullende uitkering en de hoogte daarvan, het recht op een aansluitende uitkering na een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en een overlijdensuitkering.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven