Besluit van 30 september 2010, houdende regels voor de bewapening en overige uitrusting van de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Besluit bewapening en overige uitrusting politie BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 juli 2010, nr. 2010-0000461978, CZW/WSG;

Gelet op de artikelen 41, eerste en tweede lid, en 42, eerste en tweede lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 2010, nr. W04.10.0346/I );

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 september 2010, nr. 2010-0000600906;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. rijkswet:

de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

b. ambtenaar:

de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, onder a, van de rijkswet, met de hoofdrang hoger dan die van aspirant;

c. aspirant:

degene die is toegelaten tot de basisopleiding;

d. korpsbeheerder:

degene die op grond van artikel 47, derde lid, van de rijkswet wat betreft het beheer het bevoegd gezag uitoefent over het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

e. hoofdrang:

een hoofdrang als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit rechtspositie korps politie BES;

f. Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

g. bevoegd gezag:

het gezag, bedoeld in de artikelen 16 en 17 van de rijkswet en artikel 8 van de Veiligheidswet BES;

h. keuringscommissies:

keuringscommissies als bedoeld in artikel 19, eerste lid;

i. keuringsreglementen:

keuringsreglementen als bedoeld in artikel 20, eerste lid;

j. aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden:

werkzaamheden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, a tot en met e, van het Besluit beheer politiekorps BES.

HOOFDSTUK 2 BEWAPENING EN OVERIGE UITRUSTING

Artikel 2

  • 1. De bewapening van de ambtenaar bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. pepperspray en nazorgmiddelen;

    • c. een pistool of een revolver met de daarbij behorende munitie.

  • 2. De korpsbeheerder kan ambtenaren van politie aanwijzen die van het dragen van een in het eerste lid genoemd wapen zijn vrijgesteld.

  • 3. De korpsbeheerder kan bepalen dat de ambtenaar die belast is met surveillance en beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 25, eerste lid, mede wordt uitgerust met een politiesurveillancehond, een elektrische wapenstok en een lange wapenstok.

  • 4. De overige uitrusting van de ambtenaar bestaat uit:

    • a. handboeien;

    • b. een koppel.

  • 5. De korpsbeheerder kan de ambtenaar mede uitrusten met een veiligheidsvest of tie-raps.

Artikel 3

  • 1. De bewapening van de aspirant bestaat in het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. pepperspray en nazorgmiddelen;

  • 2. De korpsbeheerder kan de aspirant, bedoeld in het eerste lid, mede bewapenen met een pistool of een revolver met de daarbij behorende munitie.

Artikel 4

  • 1. De bewapening van de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van de rijkswet bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:

    • a. een korte wapenstok;

    • b. de pepperspray en nazorgmiddelen.

  • 2. Indien de ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, is aangesteld in een van de rangen, bedoeld in artikel 3a, onder c, van het Besluit rechtspositie korps politie BES, omvat zijn bewapening tevens het pistool. Het bewapenen van de ambtenaar van politie, bedoeld in het eerste lid, op wie de eerste volzin niet van toepassing is, met het pistool is toegestaan indien Onze Minister en Onze Minister van Justitie daarvoor, onder door hen te stellen voorwaarden, toestemming hebben verleend.

  • 3. Het verzoek voor het bewapenen met het pistool wordt gedaan door de korpsbeheerder.

Artikel 5

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die is belast met het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening bij grootschalige manifestaties en evenementen, het uitvoeren van evacuaties, het bewaken en beveiligen van objecten, het optreden tijdens rampen en crises, het uitvoeren van zoekacties en het aanhouden van ordeverstoorders, bestaat mede uit:

    • a. een lange wapenstok;

    • b. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen of traangasverspreidende middelen;

    • c. een semi-automatisch vuurwapen met de daarbij behorende munitie, voor zover hij is belast met de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak.

  • 2. De korpsbeheerder kan bepalen dat een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 25, eerste lid, tijdens de uitoefening van de dienst mede wordt uitgerust met een politiesurveillancehond en een elektrische wapenstok.

  • 3. De overige uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit een gasmasker en een schild.

  • 4. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 6

De bewapening van de ambtenaar die is belast met persoonsbeveiliging bestaat mede uit:

  • a. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen of traangasverspreidende middelen;

  • b. een semi-automatisch vuurwapen;

  • c. een automatisch vuurwapen.

Artikel 7

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die is belast met aanhoudings en ondersteuningswerkzaamheden, bestaat mede uit:

    • a. een pistoolmitrailleur met de daarbij behorende munitie;

    • b. een gasgeweer met bijbehorende gasprojectielen;

    • c. een semi-automatisch vuurwapen.

  • 2. De korpsbeheerder kan bepalen dat een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 25, eerste lid, tijdens de uitoefening van de dienst mede wordt uitgerust met een hond met als doel in politiedienst te worden ingezet bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden.

  • 3. De overige uitrusting van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit een gasmasker en explosieven.

  • 4. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 8

  • 1. De bewapening van de ambtenaar die behoort tot een bijzondere bijstandseenheid, bestaat mede uit een vuurwapen waarmee lange-afstandsprecisievuur kan worden afgegeven met de daarbij behorende munitie.

  • 2. De korpsbeheerder kan bepalen dat een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 25, eerste lid, tijdens de uitoefening van de dienst bij deze eenheid mede wordt bewapend met een hond met als doel in politiedienst te worden ingezet bij het optreden van deze eenheid.

  • 3. De korpsbeheerder kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, mede uitrusten met een kogelwerend vest en een kogelwerende helm.

Artikel 9

De korpsbeheerder kan een andere ambtenaar, dan bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8, uitrusten met een kogelwerend vest, een kogelwerende helm of een gasmasker.

Artikel 10

  • 1. De korpsbeheerder kan een ambtenaar die is belast met de grensbewaking en met het toezicht op personen, uitrusten met hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering van vreemdelingen.

  • 2. Onder hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a. handboeien;

    • b. combinatieriem;

    • c. klittenband;

    • d. tie-raps;

    • e. schuimcap.

Artikel 11

De korpsbeheerder kan in bijzondere, door het bevoegd gezag aangegeven situaties, een ambtenaar aanwijzen die tijdelijk mede wordt bewapend met:

  • a. een lange wapenstok;

  • b. rookgranaten, gasgranaten of gashouders, of

  • c. een pistoolmitrailleur met de daarbij behorende munitie.

Artikel 12

De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de ambtenaar slechts over een wapen beschikt indien hij voldoet aan de gestelde eisen van bekwaamheid, bedoeld in hoofdstuk VIIb van het Besluit rechtspositie korps politie BES.

Artikel 13

De korpsbeheerder stelt regels met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het in een inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en munitie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 11.

Artikel 14

  • 1. De korpsbeheerder kan een ambtenaar die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 25, eerste lid, uitrusten met een politiespeurhond.

  • 2. Uitrusting met een politiespeurhond menselijk geur geschiedt uitsluitend voor de speurtaak of geuridentificatietaak.

  • 3. Uitrusting met een politiespeurhond explosieven geschiedt uitsluitend voor het opsporen van explosieven, vuurwapen en munitie.

  • 4. Uitrusting met een politiespeurhond verdovende middelen geschiedt uitsluitend voor het opsporen van verdovende middelen.

  • 5. Uitrusting met een politiespeurhond stoffelijke resten geschiedt uitsluitend voor het opsporen van stoffelijke resten van mensen.

  • 6. Uitrusting met een politiespeurhond brandversnellende middelen geschiedt uitsluitend voor het opsporen van brandversnellende middelen.

Artikel 15

  • 1. Tot de overige uitrusting van de ambtenaar en de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, onder a en c, van de rijkswet, kunnen behoren:

    • a. helm;

    • b. valhelm;

    • c. identiteitskaart;

    • d. elektrische lantaarn;

    • e. signaalfluit met ketting en haak;

    • f. aantekenboekje;

    • g. zakmes;

    • h. verkeersondermouwen.

  • 2. De korpsbeheerder kan andere uitrusting, dan bedoeld in het eerste lid, aanwijzen. Hij bepaalt aan welke ambtenaren de overige uitrusting wordt verstrekt en wanneer deze wordt gedragen of gebruikt.

Artikel 16

  • 1. Onze Minister stelt voor de wapens, de daarbij behorende draagmiddelen en de munitie het merk en type vast, met dien verstande dat de eisen waaraan de bewapening van de politie in verband met de taakuitvoering moet voldoen in overeenstemming met Onze Minister van Justitie worden vastgesteld.

  • 2. Onze Minister kan voor de overige uitrusting het merk en type vaststellen.

Artikel 17

  • 1. Onze Minister is verantwoordelijk voor de aanschaf en afvoer van de in dit besluit genoemde wapens en de daarbij behorende munitie, alsmede de overige uitrusting ten behoeve van het politiekorps.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de aanschaf en afvoer van wapens en de daarbij behorende munitie, alsmede over de overige uitrusting.

Artikel 18

  • 1. Onze Minister kan toestemming verlenen een ambtenaar gedurende maximaal een jaar mede te bewapenen met een wapen of munitie voor zover dit noodzakelijk is voor de beproeving ervan. De termijn kan eenmaal worden verlengd met maximaal een jaar.

  • 2. Onze Minister stelt de Ministers van Justitie van Curaçao en van Sint Maarten hiervan in kennis.

  • 3. Onze Minister stelt het merk en type van het wapen of de munitie, bedoeld in het eerste lid, vast.

HOOFDSTUK 3 KEURING EN CERTIFICERING POLITIEHONDEN

Artikel 19

  • 1. Er zijn keuringscommissies voor de politiespeurhond, voor de politiesurveillancehond en voor de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, waarvan de leden worden aangewezen door Onze Minister.

  • 2. De leden van de keuringscommissies zijn ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, onder a of c, van de rijkswet. Van de keuringscommissie voor de politiespeurhond kunnen tevens buitengewone agenten van politielid zijn.

  • 3. De leden van de keuringscommissie voor de politiespeurhonden, de politiesurveillancehond respectievelijk de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, beschikken over een ruime en aantoonbare dressuurtechnische ervaring en praktische politie-ervaring op het gebied van de inzet en het gebruik van de desbetreffende hond. De leden van de keuringscommissie voor de politiespeurhond beschikken tevens over kennis van de toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

Artikel 20

  • 1. Bij ministeriële regeling worden keuringsreglementen vastgesteld met betrekking tot de keuring van de politiespeurhond, de politiesurveillancehond en de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden.

  • 2. Het keuringsreglement voor de politiespeurhond bevat ten minste de volgende eisen:

    • a. voor alle politiespeurhonden met uitzondering van de politiespeurhonden menselijke geur:

      • 1°. gehoorzaamheid van de politiespeurhond aan de geleider;

      • 2°. een goede samenwerking van de politiespeurhond met de geleider;

      • 3°. het niet agressief zijn ten opzichte van mensen en dieren;

      • 4°. de vaardigheid van het kunnen nemen van alle hindernissen die voor een goed functioneren in de praktijk geen belemmering mogen zijn;

    • b. voor de speurtaak van de politiespeurhonden menselijke geur:

      • 1°. het zelfstandig willen en kunnen zoeken van kleine en grote voorwerpen met menselijke geur;

      • 2°. het opsporen en lokaliseren van een persoon;

      • 3°. het speuren over gecombineerde terreinen;

    • c. voor de geuridentificatietaak van de politiespeurhond menselijke geur: het uitvoeren van een tweetal geuridentificatieproeven, zoals in het keuringsreglement omschreven;

    • d. voor de politiespeurhond verdovende middelen:

      • 1°. het zelfstandig willen en kunnen zoeken van verdovende middelen;

      • 2°. het vermogen om binnen een redelijke tijd alleen die soorten verdovende middelen op te sporen, die in het keuringsreglement zijn aangewezen;

    • e. voor de politiespeurhond explosieven:

      • 1°. het zelfstandig willen en kunnen zoeken naar explosieven, wapens en munitie;

      • 2°. het vermogen om binnen redelijke tijd explosieven, wapens en munitie op te sporen en te lokaliseren;

    • f. voor de politiespeurhond stoffelijke resten: het zelfstandig willen en kunnen zoeken naar stoffelijke resten van mensen;

    • g. voor de politiespeurhond brandversnellende middelen:

      • 1°. het zelfstandig willen en kunnen zoeken naar brandversnellende middelen;

      • 2°. het vermogen om binnen een redelijke tijd alleen die brandversnellende middelen op te sporen, die in het keuringsreglement zijn aangewezen.

Artikel 21

  • 1. Aan een keuring van een combinatie van een geleider en een politiespeurhond kunnen deelnemen ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, onder a en c, van de rijkswet die door de korpsbeheerder zijn aangewezen als geleider.

  • 2. Voor een keuring komen in aanmerking honden die:

    • a. door een gediplomeerd dierenarts gezond zijn verklaard;

    • b. ingeënt zijn tegen de in het keuringsreglement aangewezen ziekten.

  • 3. De keuring vindt niet plaats dan nadat de geleider politiespeurhond een van de examens, bedoeld in artikel 22, met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 4. De keuring van een combinatie van een geleider en een politiespeurhond geschiedt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond op basis van het keuringsreglement voor de politiespeurhond.

  • 5. De verdovende middelen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel d, onder 2°, worden geplaatst en verborgen in kleine hoeveelheden, op locaties en in verpakkingen overeenkomstig de praktijk.

  • 6. De politiespeurhond wordt gedurende de keuring geleid door zijn geleider.

  • 7. Indien de keuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, bestaat de mogelijkheid van maximaal twee herkansingen. Voor een combinatie van een geleider en een politiespeurhond menselijke geur die wordt gekeurd voor de geuridentificatietaak bestaat de mogelijkheid van meer dan twee herkansingen.

Artikel 22

  • 1. De geleider speurhond menselijke geur wordt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond geëxamineerd met betrekking tot:

    • a. zijn kennis met betrekking tot de veiligstelling van goederen en het afnemen van geurmonsters ten behoeve van een geuridentificatieproef;

    • b. de factoren die van invloed zijn op het functioneren van de politiespeurhond menselijke geur;

    • c. de toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

  • 2. De geleider politiespeurhond verdovende middelen wordt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond geëxamineerd met betrekking tot:

    • a. de bekende methoden van verbergen en verpakken van verdovende middelen;

    • b. de factoren die van invloed zijn op het functioneren van de politiespeurhond verdovende middelen;

    • c. de inhoud van de regelgeving inzake verdovende middelen;

    • d. de toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

  • 3. De geleider politiespeurhond explosieven wordt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond geëxamineerd met betrekking tot:

    • a. de bekende methoden van plaatsen, verbergen en verpakken van explosieven, wapens en munitie;

    • b. de opslag en het vervoer van explosieven;

    • c. de factoren die van invloed zijn op het functioneren van de politiespeurhond explosieven;

    • d. de inhoud van de regelgeving inzake wapens, munitie en gevaarlijke stoffen;

    • e. de toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

  • 4. De geleider politiespeurhond stoffelijke resten wordt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond geëxamineerd met betrekking tot:

    • a. de theorie inzake het werken met een speurhond stoffelijke resten;

    • b. factoren die van invloed zijn op het functioneren van de politiespeurhond stoffelijke resten;

    • c. de inhoud van de regelgeving inzake lijkbezorging;

    • d. toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

  • 5. De geleider van de politiespeurhond geld wordt door de keuringscommissie voor de politiespeurhond geëxamineerd over kennis van:

    • a. bankbiljetten;

    • b. de zoekmogelijkheden van de politiespeurhond geld;

    • c. het africhten van de politiespeurhond geld;

    • d. de inzetbaarheid van de politiespeurhond geld bij opsporingsonderzoeken;

    • e. de toepasselijke strafvorderlijke bepalingen.

  • 6. De examenvragen en de examenstof worden door de keuringscommissie voor de politiespeurhond vastgesteld.

  • 7. Indien het examen niet met goed gevolg wordt afgelegd, bestaat de mogelijkheid van maximaal twee herkansingen.

Artikel 23

  • 1. Aan een keuring van een combinatie van een geleider en een politiesurveillancehond kunnen deelnemen ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, onder a en c, van de rijkswet, vanaf de hoofdrang van agent die zijn aangewezen als geleider.

  • 2. De keuring van een combinatie van een geleider en een politiesurveillancehond geschiedt door de keuringscommissie voor de politiesurveillancehond op basis van het keuringsreglement voor de politiesurveillancehond als bedoeld in artikel 19, tweede lid.

  • 3. Het keuringsreglement voor de politiesurveillancehond bevat ten minste de volgende eisen:

    • a. gehoorzaamheid van de politiesurveillancehond aan de geleider;

    • b. een goede samenwerking van de politiesurveillancehond met de geleider;

    • c. de vaardigheid van de politiesurveillancehond in het kunnen nemen van alle hindernissen die voor een goed functioneren in de praktijk noodzakelijk zijn;

    • d. het vermogen van de surveillancehond om op commando van de geleider geweld tegen derden toe te passen respectievelijk te beëindigen.

  • 4. De politiesurveillancehond wordt gedurende de keuring geleid door zijn geleider.

  • 5. Indien de keuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, bestaat de mogelijkheid van maximaal twee herkansingen.

Artikel 24

  • 1. Aan een keuring van een combinatie van een geleider en een hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, kunnen deelnemen ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, onder a en c, van de rijkswet die sedert ten minste twee jaar deze werkzaamheden uitvoeren en die zijn aangewezen als geleider.

  • 2. De keuring van een combinatie van geleider en de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, geschiedt door de keuringscommissie voor die hond op basis van het keuringsreglement.

  • 3. Het keuringsreglement voor de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, bevat ten minste de volgende eisen:

    • a. volgzaamheid en gehoorzaamheid aan de geleider;

    • b. het kunnen participeren in procedures temidden van de ambtenaren die zijn belast met aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden;

    • c. het onder bepaalde omstandigheden, op een bepaalde afstand, niet hoorbaar zijn;

    • d. de vaardigheid in het kunnen nemen van alle hindernissen die voor een goed functioneren in de praktijk noodzakelijk zijn;

    • e. het vermogen om op commando van de geleider geweld tegen derden toe te passen en te beëindigen.

  • 4. De hond wordt gedurende de keuring geleid door zijn geleider.

  • 5. Indien de keuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, bestaat de mogelijkheid van maximaal twee herkansingen.

Artikel 25

  • 1. De keuringscommissie verstrekt aan de geleider politiespeurhond van de combinatie die de keuring met goed gevolg heeft afgelegd, aan de geleider politiesurveillancehond van de combinatie die de keuring met goed gevolg heeft afgelegd, en aan de geleider van de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden van de combinatie die de keuring met goed gevolg heeft afgelegd, een certificaat op naam van de combinatie van de geleider en de hond.

  • 2. Het certificaat, bedoeld in het eerste lid, heeft een geldigheidsduur van twee jaar en drie maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte van het certificaat.

  • 3. Het certificaat, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend voor de combinatie van geleider en hond op naam waarvan het is afgegeven.

  • 4. De geleider van een politiespeurhond menselijke geur krijgt een certificaat waarop staat aangegeven voor welke taak de politiespeurhond is gecertificeerd:

    • a. de speurtaak van de politiespeurhonden menselijke geur, of

    • b. de geuridentificatietaak van de politiespeurhond menselijk geur.

Artikel 26

  • 1. Een combinatie van een geleider en een politiespeurhond, een combinatie van een geleider en een politiesurveillancehond en een combinatie van een geleider en een hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, wordt binnen twee jaar na het behalen van het certificaat, bedoeld in artikel 25, opnieuw gekeurd door de keuringscommissie voor de politiespeurhond, de keuringscommissie voor de politiesurveillancehond respectievelijk de keuringscommissie voor de hond die bedoeld is om in te zetten bij aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden.

  • 2. De herkeuring van een combinatie van een geleider en een politiespeurhond vindt alleen plaats als de geleider aantoont dat hij sinds de laatste keuring of herkeuring jaarlijks een bijscholingscursus heeft gevolgd.

  • 3. Indien de herkeuring met goed gevolg wordt afgelegd, wordt het certificaat verlengd met de duur van twee jaar en drie maanden.

  • 4. Indien de herkeuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, kan binnen de geldigheidsduur van het certificaat een tweede of derde herkeuring plaatsvinden.

  • 5. Indien een eerste, tweede of derde herkeuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, kan het certificaat voor het verstrijken van de geldigheidsduur worden ingetrokken, indien het naar het oordeel van de desbetreffende keuringscommissie noodzakelijk is de inzet in politiedienst van de desbetreffende combinatie van geleider en hond met onmiddellijke ingang te beëindigen.

Artikel 27

  • 1. Betrokkenen bij de keuring of herkeuring kunnen bij de keuringscommissie een gemotiveerd schriftelijk protest indienen tegen het keurings- of herkeuringsbesluit van de keuringscommissie. Het protest kan tot acht dagen na ontvangst van het keuringsrapport worden ingediend.

  • 2. De keuringscommissie onderzoekt de gronden van het protest en beslist binnen drie maanden schriftelijk over het protest.

HOOFDSTUK 4 ONDERSCHEIDINGSTEKENS HOOFDRANGEN

Artikel 28

  • 1. De onderscheidingstekens van de hoofdrangen worden bevestigd op beide harde schouderbedekkingen met afmetingen zes bij twaalfeneenhalve centimeter welke in de lengterichting enigszins gebogen zijn en waarvan de scherpe punt is afgesneden en welke zijn bekleed met een zwarte vijfenvijftig procent dacronpolyester en vijfenveertig procent wollen stof. Aan het afgesneden uiteinde is hierop een goudkleurige embleemknoop bevestigd.

  • 2. Tot de onderscheidingstekens van de hoofdrangen behoren:

    • a. balken, vervaardigd van goudkleurig metaal;

    • b. sterren, vervaardigd van goudkleurig metaal en bol van vorm;

    • c. knopen, vervaardigd van goudkleurig metaal glad en bol van vorm;

    • d. V-vormen, vervaardigd van goudkleurig metaal, glad, met twee benen onder een hoek van negentig graden.

  • 3. De onderscheidingstekens van de hoofdrangen zijn voor de:

    • a. hoofdcommissaris: één balk en drie sterren;

    • b. commissaris; één balk, twee sterren;

    • c. hoofdinspecteur: één balk, één ster;

    • d. inspecteur; twee sterren;

    • e. hoofdagent; één knoop;

    • f. brigadier; drie V-vormen, in elkaar liggend;

    • g. agent; twee V-vormen, in elkaar liggend;

    • h. aspirant: één V-vorm.

  • 4. De onderscheidingstekens van de subrangen behorende bij een hoofdrang zijn gelijk aan die van de desbetreffende hoofdrang.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking treedt.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bewapening en overige uitrusting politie BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 30 september 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 41, en 42 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (rijkswet).

Met het oog op de onderlinge samenwerking tussen de politiekorpsen van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de te verlenen onderlinge bijstand, de uitwisselbaarheid van medewerkers en het loopbaan- en mobiliteitsbeleid binnen de korpsen schrijft artikel 41, eerste lid, van de rijkswet voor dat de landen onderling een regeling treffen die kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten voor ambtenaren van politie bevat. Dit betreft de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De in deze onderlinge regeling neergelegde kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten dienen op grond van artikel 41, eerste lid, tweede volzin, voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij algemene maatregel van bestuur te worden vastgesteld. Voor wat betreft de opleiding en keuring van politiehonden zijn deze artikelen vastgesteld in hoofdstuk 3 van dit besluit. Voor het overige zijn deze artikelen vastgesteld in het Besluit rechtspositie korps politie BES.

Op grond van artikel 42, eerste lid, treffen de landen onderling een regeling houdende regels voor de uitrusting van ambtenaren van politie. Dit betreft de Uitrustingregeling voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Uitrustingsregeling). Net als bij de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dienen deze regels voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba te worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Deze regels zijn in de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit vastgesteld.

Ambtenaren

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de rijkswet is de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd geweld te gebruiken. Dit betreft de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, onder a en c, van de rijkswet. De artikelen over bewapening en munitie hebben dan ook alleen betrekking op deze ambtenaren.

Naast deze ambtenaren beschikken de militairen van de krijgsmacht over de bevoegdheden van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (artikel 11, vierde lid, van de rijkswet). Op grond van artikel 13, eerste lid, van de rijkswet zijn de militairen bevoegd geweld te gebruiken. De bewapening en overige uitrusting van deze militairen worden bepaald door de Minister van Defensie.

Bewapening en vrijstelling

In dit besluit is bepaald welke wapens aan de politie ter beschikking worden gesteld en door wie deze mogen worden aangewend. Onderscheid is gemaakt tussen de standaardbewapening van elke ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de bewapening van specifiek genoemde ambtenaren of eenheid. De standaardbewapening draagt de ambtenaar van politie in beginsel tijdens de uitoefening van de dienst. Voor de bewapening van specifieke ambtenaren of eenheid geldt dit niet. Bij de inzet van deze ambtenaren of eenheid zal het van de omstandigheden afhangen welke van de in dit besluit genoemde bewapening tijdens de uitoefening van de dienst wordt gedragen. Overigens zij erop gewezen dat de term eenheid niet een bepaalde organisatiewijze voorschrijft. De bewapening die is toegekend aan deze ambtenaren mag slechts worden gebruikt bij het optreden in de betreffende eenheid.

Naast de bewapening en de daarbij behorende munitie is bepaald welke overige uitrusting aan de politie ter beschikking wordt gesteld. Een onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de overige uitrusting van de (vrijwillige) ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (al dan niet in een nader genoemde eenheid) en anderzijds de overige uitrusting.

Merk en type bewapening en overige uitrusting

In verband met de onderlinge samenwerking hebben Nederland, Curaçao en Sint Maarten in de Uitrustingsregeling vastgelegd dat de ambtenaren, bedoeld in artikel 3, onder a, van de rijkswet – al dan niet behorend tot een eenheid – in Curaçao en Sint Maarten en in Bonaire, Sint Eustatius en Saba de beschikking hebben over hetzelfde wapens met dezelfde daarbij behorende munitie. Het bepalen van het merk en type van wapens geschiedt gezamenlijk door de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie van Nederland. De Uitrustingsregeling schrijft voor dat de korpschefs van het politiekorps van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba stellen daartoe gezamenlijk een voorstel op. Hierbij zal rekening worden gehouden met de eisen die aan de ambtenaar van politie worden gesteld wat betreft het gebruik van geweld (artikel 13, eerste en zesde lid, van de Rijkswet politie en de ambtsinstructie voor de politie). Merk en type zullen afhankelijk zijn van de werkzaamheden waarmee de ambtenaar belast is.

Op grond van de Uitrustingsregeling zijn de ministers van de landen zelf verantwoordelijk voor de aanschaf en afvoer van de uitrusting. De feitelijke aanschaf en afvoer, alsmede het verlenen van overige facilitaire diensten inzake de uitrusting geschiedt dan ook door elk van de landen.

In dit besluit is in artikel 17, tweede lid bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld omtrent de aanschaf en afvoer van wapens en munitie. Daarbij kan gedacht worden aan het aanwijzen van een instantie die – mogelijk samen met Curaçao of Sint Maarten – is belast met de aanschaf en afvoer.

Opleiding en keuring politiehonden

De in hoofdstuk 3 opgenomen artikelen zijn afkomstig uit de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Het algemeen uitgangspunt is dat de politiehonden onder toezicht van een geleider staan die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven op de combinatie van geleider en de desbetreffende hond. De combinatie van geleider en hond komt in aanmerking voor een certificaat als een keuring met goed gevolg is afgelegd. De keuring vindt plaats door keuringscommissies. In een keuringsreglement zijn de specifieke keuringseisen opgenomen.

Indien een keuring niet met succes wordt afgelegd, zijn er maximaal twee herkansingen. Dit geldt niet voor de combinatie geleider en politiespeurhond menselijke geur voor de geuridentificatietaak. Verder dienen periodiek herkeuringen plaats te vinden om zeker te zijn van de kwaliteit van de inzet van de hond en de begeleider. Indien een herkeuring niet met goed gevolg wordt afgelegd, ook niet na de herkansingen, kan het certificaat voor het verstrijken van de geldigheidsduur ervan worden ingetrokken indien het naar het oordeel van de keuringscommissie noodzakelijk is de desbetreffende combinatie met onmiddellijke ingang te beëindigen.

Onderscheidingstekens hoofdrangen

In de Uitrustingsregeling is bepaald welke hoofdrangonderscheidingstekens er binnen de politiekorpsen zijn. Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is er vooralsnog voor gekozen in het Besluit rechtpositie korps politie BES geen andere, dan de in de Regeling hoofdrangenstelsel van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 46, eerste lid, van de rijkswet) genoemde rangen aan te wijzen. In dit besluit zijn dan ook geen andere dan de in de Uitrustingsregeling genoemde hoofdrangonderscheidingstekens opgenomen.

Samenhang andere regelingen op grond van de rijkswet

Gebruik van geweld

Dit besluit dient in samenhang te worden bezien met enerzijds de Ambtsinstructie politie BES, waarin onder meer de Ambtsinstructie voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 14, eerste lid, van de rijkswet) is vastgesteld.

De Ambtsinstructie politie BES geeft regels ter uitvoering van de artikelen 12 en 13 van de rijkswet, waaronder regels over het gebruik van geweld. Op grond van de ambtsinstructie is het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

  • a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

  • b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend (artikel 14 van de ambtsinstructie).

Welke geweldmiddelen rechtens zijn toegekend, is geregeld in het onderhavige besluit.

In de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn, naast artikelen over de opleiding en keuring van politiehonden, voorschriften over de geoefendheid van de ambtenaar bij het gebruik van geweld. Deze voorschriften zijn vastgelegd in hoofdstuk VIIb van het Besluit rechtspositie korps politie BES. In dat hoofdstuk zijn de toets geweldbeheersing, de toets schietvaardigheid en de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden voorgeschreven.

Hoofdrangen

Voor de hoofdrangen is uitgegaan van de limitatieve opsomming van de hoofdrangen voor de politie, genoemd in de Regeling hoofdrangenstelsel van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 46, eerste lid, van de Rijkswet politie). Hetgeen in voornoemde onderlinge regeling is bepaald, is vastgesteld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit rechtspositie korps politie BES.

Samenhang met de Vuurwapenwet BES

Het Besluit bewapening en overige uitrusting politie BES vormt tevens de grondslag voor de ambtenaar van politie voor het voorhanden mogen hebben van een vuurwapen en munitie.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES (de oorspronkelijke Vuurwapenverordening 1930 die op grond van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de status van wet heeft verkregen) is het verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het tweede lid van dat artikel genoemd. Op grond van het tweede lid, onder 3°, komt de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, enkel toe aan hem die ingevolge de Wapenwet BES het wapen bij zich mag hebben.

In artikel 2, onder 3°, gelezen in samenhang met artikel 1, van de Wapenwet BES is bepaald dat het verbod om op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich te hebben niet toepasselijk is op hen, die deel uitmaken van de gewapende macht van de politie, voor zover het wapen dat zij bij zich hebben tot hun uitrusting behoort.

In dit besluit is bepaald welke bewapening tot de uitrusting van de politie behoort.

Totstandkoming van het besluit

In de inleiding is uiteengezet dat dit besluit grotendeels de vaststelling behelst van de Uitrustingsregeling en de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Beide onderlinge regelingen zijn grotendeels voorbereid in de Projectgroep rechtspleging, rechtshandhaving en constitutionele zaken (PRRC). Deze ambtelijke projectgroep bestaat uit afgevaardigden van de Nederlandse Antillen, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. De regelingen zijn door de PRRC voorgelegd aan de korpsen van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba die met ondersteuning van de Nederlandse politie inrichtingsplannen ontwikkelen voor de nieuwe korpsen. Afstemming op politiek niveau vond plaats in de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 2 Bewapening en uitrusting

Artikel 2

De standaarduitrusting van de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak met de hoofdrang hoger dan die van aspirant, bestaat uit de korte wapenstok, de pepperspray met nazorgmiddelen, het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie, handboeien en een koppel. Deze ambtenaar zal veelal werkzaamheden verrichten ten behoeve van de basispolitiezorg.

De korpsbeheerder kan bepalen dat de bewapening van de ambtenaar die is belast met surveillance mede bestaat uit een politiesurveillancehond. Voor de eisen die worden gesteld aan de politiesurveillancehond en de ambtenaar die toestemming heeft van de korpsbeheerder om dienst te doen met die hond zij verwezen naar de regels die in hoofdstuk 3 zijn gesteld.

Artikel 3

De aspirant is in het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht tijdens de uitoefening van de dienst bewapend met de korte wapenstok en de pepperspray met nazorgmiddelen. De korpsbeheerder kan bepalen dat de aspirant tijdens die periode mede wordt bewapend met het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie. Het dragen van een pistool of revolver tijdens het gedeelte van de opleiding dat in het korps wordt doorgebracht, kan bijvoorbeeld worden toegestaan aan de aspirant die wordt opgeleid tot een functie met een bepaalde rang.

Artikel 4

De bewapening van de vrijwillige ambtenaar van politie wordt bezien in relatie tot de aan hem opgedragen politietaken. Artikel 4 van de Veiligheidswet BES biedt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de taken die door deze ambtenaren kunnen worden uitgevoerd. Deze regels zijn opgenomen in hoofdstuk VIIa van het Besluit rechtspositie korps politie BES en sluiten aan bij het – voor het Europese deel van Nederland geldende – Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie.

De in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde rangen zijn de rangen commissaris, hoofdinspecteur, inspecteur, hoofdagent, brigadier, agent en aspirant.

Artikel 5 tot en met 8

De ambtenaar die:

  • is belast met het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening bij grootschalige manifestaties en evenementen, het uitvoeren van evacuaties, het bewaken en beveiligen van objecten, het optreden tijdens tampen en crises, het uitvoeren van zoekacties en het aanhouden van ordeverstoorders;

  • is belast met aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden, en

  • behoort tot een bijzondere bijstandseenheid

beschikt naast de standaarduitrusting over een nader genoemde bewapening. Daarbij is aangesloten bij de – in het Europese deel van Nederland geldende – Bewapeningsregeling politie. De bewapening waarmee deze ambtenaar mede worden uitgerust, is toegespitst op de politietaak waarmee de ambtenaar is belast.

Voor de eisen die worden gesteld aan de hond en de ambtenaar die toestemming heeft van de korpsbeheerder om dienst te doen met die hond zij verwezen naar de regels die op grond van hoofdstuk 3 zijn gesteld. De inzetcriteria van die hond als geweldmiddel wordt geregeld in de Ambtsinstructie politie BES, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet politie, en wordt aldus bepaald door de strenge voorschriften die zijn verbonden aan de inzet van de desbetreffende ambtenaren en eenheid.

Artikel 9

Het kogelwerend vest en kogelwerende helm zijn bedoeld om te gebruiken in vuurwapengevaarlijke situaties. Voor ambtenaren die aanhoudings- en ondersteuningswerkzaamheden verricht en voor bijzondere bijstandseenheden zal dit bij elk optreden het geval zijn. Voor andere ambtenaren zal dit niet zo zijn.

Artikel 10

Op grond van artikel 33 van de Ambtsinstructie politie BES kan de ambtenaar die is belast met de grensbewaking en met het toezicht op personen, een vreemdeling bij diens feitelijke verwijdering met hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering in zijn bewegingsvrijheid beperken, ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting. In artikel 10 is aangegeven wat onder deze hulpmiddelen ten behoeve van de verwijdering wordt verstaan.

De korpsbeheerder bepaalt aan welke ambtenaar die is belast met de grensbewaking en met het toezicht op personen een of meerdere hulpmiddelen worden toegekend.

Artikel 11

Het kan gewenst zijn om in bijzondere situaties een beroep te doen op reguliere ambtenaren, die naast de standaardbewapening zijn uitgerust met bijzondere bewapening. Te denken is aan oproerige bewegingen of andere wanordelijkheden.

Artikel 12

De eisen van bekwaamheid, genoemd in hoofdstuk VIIb van het Besluit rechtspositie korps politie BES, zijn tussen Nederland, Curaçao en Sint Maarten overeengekomen en neergelegd in hoofdstuk 7, paragraaf 2, van de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het betreft:

  • de toets schietvaardigheid,

  • de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en

  • de toets geweldsbeheersing.

Het slagen voor de twee laatst genoemde toetsen is vereist voor onder andere het dragen van de handboeien en wapenstok. Slagen voor de drie toetsen is vereist voor het dragen van het vuurwapen. De toetsen gelden voor ambtenaren die belast zijn met de basispolitiezorg, maar ook voor specialistische taken.

Het voldoen aan de voorgeschreven toetsen binnen de gestelde termijn is de maatstaf voor voldoende geoefend zijn en geeft de bevoegdheid tot het dragen en gebruiken van de geweldsmiddelen in het volgende kalenderjaar of -halfjaar. Niet voldoen aan de toetsen betekent inleveren van het geweldsmiddel waarvoor men niet bevoegd is tot het moment dat men weer voor de toets(en) geslaagd is.

Het in dit artikel gestelde dient gelezen te worden in samenhang met de in de Ambtsinstructie politie BES gesteld voorschrift dat het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend is toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.

Artikel 13

Bij regels met betrekking tot het dragen, het onderhoud en het in inbraakvrije ruimte bewaren van de wapens en munitie kan onder meer worden gedacht aan het voorschrift dat de bewapening in principe in het wapenkluisje in het bureau wordt opgeborgen. Indien de ambtenaar bewapening naar huis mag meenemen, dient te worden voorzien in voorschriften over het thuis bewaren van de bewapening. Van belang bij deze regels is dat deze genoegzaam bekend worden gemaakt. Naleving ervan in combinatie met afdoende voorzieningen is noodzakelijk vanwege de risico’s die kleven aan het bewaren en opbergen van bewapening in de woning.

Artikelen 16 en 17

Het vaststellen van het merk en type wapen met de daarbij behorende munitie dient bezien te worden in het licht van de in de Uitrustingsregeling gemaakte afspraken dat de ambtenaren (al dan niet behorend tot een genoemde eenheid) in Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba de beschikking hebben over hetzelfde wapens met dezelfde daarbij behorende munitie. In het verlengde daarvan is in voornoemde onderlinge regeling overeengekomen dat hetzelfde merk en type bewapening en de daarbij behorende munitie wordt aangewezen.

Artikel 18

Met het oog op de beproeving van een nieuw wapen of nieuwe munitie kan toestemming worden verleend dat een ambtenaar tijdelijke mede wordt bewapend met dat wapen of die munitie. Gelet op de bevoegdheid van de ambtenaren van politie om in elk van de landen hun taak uit te oefenen, dienen Curaçao en Sint Maarten van de beproeving op de hoogte te worden gebracht.

Wat betreft het gebruik van het geweldmiddel tijdens de beproeving zij gewezen op de onderlinge regeling Ambtsinstructie voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van artikel 14, eerst lid, van de rijkswet. In artikel 27 van deze onderlinge regeling is bepaald dat de landen bij nadere onderlinge regeling regels kunnen stellen over het gebruik van een ander dan in deze regeling genoemd geweldmiddel voor zover dit noodzakelijk is voor de beproeving van dat geweldmiddel gedurende maximaal één jaar. De termijn van maximaal één jaar kan eenmaal worden verlengd. Ten aanzien van deze regels omtrent het gebruik van geweld geldt dat deze voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij algemene maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Keuring en certificering politiehonden

Artikel 19

Deze bepaling betreft de te onderscheiden keuringscommissies en de kennis en ervaring van de leden van die commissies. De keuringscommissies bestaan uit leden die door Onze Minister wordt aangewezen. In de Regeling kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is tussen Nederland, Curaçao en Sint Maarten afgesproken dat er sprake is van gemeenschappelijke keuringscommissies. Het is daarbij in beginsel de bedoeling dat de keuringscommissies bestaat uit vertegenwoordigers van elk van de landen. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van dat uitgangspunt.

De krachtens dit besluit ingestelde keuringscommissies zijn aan te merken als bestuursorganen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES. Tegen een beslissing van een keuringscommissie over certificering van de combinatie geleider en politiehond staat evenwel geen beroep open bij het Gerecht in eerste aanleg (artikel 7, tweede lid, onder j, van de Wet administratieve rechtspraak BES).

Artikelen 20 tot en met 24

De keuring vindt plaats door het toetsen van de combinatie van de hond en de geleider aan een aantal specifieke eisen. In de keuringsreglementen zijn per soort politiehond de keuringseisen uitgewerkt. De keuringsreglementen worden opgesteld in samenspraak met Curaçao en Sint Maarten. Door de niet-limitatieve opsomming in de regeling wordt ruimte gelaten om extra kwaliteitseisen toe te voegen. De in de regeling opgenomen opsomming verzekert een minimumkwaliteitsniveau.

Artikel 25

De kwalificatie van de geleider en de hond als combinatie komt tot uitdrukking door het certificaat te verstrekken op naam van de combinatie die de keuring met goed gevolg heeft afgelegd. Om de kwaliteit blijvend te waarborgen heeft het certificaat op naam van de combinatie van geleider en hond een beperkte geldigheidsduur. Als de geleider en hond niet meer als combinatie optreden, kan de desbetreffende hond slechts worden ingezet als deze in combinatie met een nieuwe geleider de keuring met goed gevolg heeft afgelegd. Hetzelfde geldt voor de geleider. Ook deze kan slechts opnieuw als geleider worden ingezet als hij in combinatie met de nieuwe hond de keuring met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 27

Op grond van artikel 7, tweede lid, onder j, van de Wet administratieve rechtspraak BES staat geen beroep open tegen een beslissing van een keuringscommissie over certificering. Het wordt echter wenselijk geacht om een heroverweging van een beslissing van de keuringscommissie mogelijk te maken. Artikel 27 maakt mogelijk om een schriftelijk protest in te dienen. Daarbij kan aan de orde komen de gang van zaken tijdens de keuring, de keuringsomstandigheden en een verschil van inzicht over de toepassing van het keuringsreglement.

Hoofdstuk 4 Onderscheidingstekens hoofdrangen

Artikel 28

Ten aanzien van de onderscheidingstekens van de hoofdrangen is aangesloten bij de rangonderscheidingstekens, bedoeld in artikel 26 van de (Nederlands-Antilliaanse) Ministeriële Beschikking Kleding, Bewapening en overige uitrusting Politie. Ten aanzien van de hoofdrang van aspirant is het rangonderscheidingsteken gewijzigd in één V-vorm.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven