Besluit van 10 september 2010, houdende regels inzake de structuur van het overleg betreffende de rechtstoestand van ambtenaren (Besluit overlegstelsel BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 februari 2010, 2010-0000109033, CZW

Gelet op artikel 101 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES;

De Raad van State gehoord, advies van 10 maart 2010, nummer WO4.10.0061/I;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 september 2010, nummer 2010-0000580940;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet materieel ambtenarenrecht BES;

  • c. Sectorale Overlegcommissie BES: de Commissie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid;

  • d. Decentrale Overlegcommissie: de Decentrale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius respectievelijk Saba, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid;

  • e. bestuurscollege: het bestuurscollege, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • f. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • g. dienstonderdeel op rijksniveau: het Regionaal Service Centrum, dan wel een door Onze Minister aan te wijzen onderdeel van het Regionaal Service Centrum of de politieorganisatie dan wel enig ander onderdeel door de Minister te bepalen,

  • h. dienstonderdeel op decentraal niveau: een door het bestuurscollege aangewezen onderdeel van de ambtelijke organisatie.

HOOFDSTUK 2 HET OVERLEG MET DE SECTORALE OVERLEGCOMMISSIE BES

Artikel 2.1 De Sectorale Overlegcommissie BES

  • 1. Er is een Sectorale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die bestaat uit vertegenwoordigers van door Onze Minister tot het overleg toegelaten vakorganisaties met rechtspersoonlijkheid, welke onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij vertegenwoordigen, als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.

  • 2. Elke in het eerste lid bedoelde vakorganisatie is bevoegd tot aanwijzing van twee leden en twee plaatsvervangend leden van de Sectorale Overlegcommissie BES.

  • 3. Bij besluit op voordracht van Onze Minister kan de toelating van een vakorganisatie tot de Sectorale Overlegcommissie BES worden geschorst, en ingetrokken, indien de vakorganisatie naar het oordeel van Onze Minister na raadpleging van de Sectorale Overlegcommissie BES niet meer representatief is dan wel het algemene belang zich tegen haar verdere toelating verzet.

Artikel 2.2 Overlegverplichting

  • 1. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid wordt gevoerd, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister overleg is gepleegd met de Sectorale Overlegcommissie BES.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing met betrekking tot regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

  • 3. Indien een voorstel waarover overleg dient plaats te vinden, strekt tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, wordt dit voorstel slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de Sectorale Overlegcommissie BES.

  • 4. Er vindt in de Sectorale Overlegcommissie BES overleg plaats over de gevolgen voor ambtenaren van een voorstel tot het van toepassing verklaren van wetgeving die in het Europese deel van Nederland van toepassing is.

  • 5. Op het overleg over voorstellen als bedoeld in het vierde lid is het derde lid niet van toepassing.

Artikel 2.3 Het overleg

  • 1. Het overleg staat onder leiding van Onze Minister. Hij is bevoegd een ambtenaar als voorzitter aan te wijzen.

  • 2. Partijen kunnen zich tijdens het overleg laten bijstaan door deskundigen.

  • 3. Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door een door Onze Minister te benoemen of aan te wijzen secretaris.

  • 4. De voorzitter bepaalt jaarlijks na overleg met de leden van de Sectorale Overlegcommissie BES de plaats, de frequentie van overleg, de dag en de aanvangstijd van het overleg.

  • 5. Indien de voorzitter dan wel ten minste twee tot de Sectorale Overlegcommissie BES toegelaten vakorganisaties schriftelijk verzoeken om een tussentijds overleg onder vermelding van het onderwerp, vindt dit binnen 2 weken plaats.

  • 6. Onze Minister verleent zijn medewerking aan een verzoek van de Sectorale Overlegcommissie BES om een vergaderruimte in een rijksgebouw ter beschikking te stellen.

Artikel 2.4 Agenda

  • 1. De in artikel 2.2, eerste lid, bedoelde aangelegenheden worden door Onze Minister aan de Sectorale Overlegcommissie BES voorgelegd.

  • 2. Iedere tot de Sectorale Overlegcommissie BES toegelaten vakorganisatie is bevoegd aan de voorzitter van het overleg bepaalde, in artikel 2.2, eerste lid bedoelde onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel 2.5 Informatieverplichting

  • 1. De vakorganisaties die zijn toegelaten tot de Sectorale Overlegcommissie BES, doen aan Onze Minister mededeling van hun statuten en huishoudelijke reglementen en van de daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2. Deze vakorganisaties stellen jaarlijks voor 1 februari Onze Minister in kennis van het totale ledental in het algemeen en per dienstonderdeel op rijksniveau op 1 januari van elk jaar.

Artikel 2.6 Standpuntbepaling van de Sectorale Overlegcommissie BES

  • 1. Het standpunt van de Sectorale Overlegcommissie BES wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen van tot het overleg toegelaten vakorganisaties.

  • 2. Elke vakorganisatie brengt een stem uit.

  • 3. Indien de stemmen staken, beslist Onze Minister of het voorstel ten uitvoer kan worden gebracht, daarbij rekening houdend met het gewogen gemiddelde belang van de vakorganisatie.

HOOFDSTUK 3 HET OVERLEG MET DE DECENTRALE OVERLEGCOMMISSIE BONAIRE, SINT EUSTATIUS OF SABA

Artikel 3.1 De Decentrale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius of Saba

  • 1. In ieder openbaar lichaam is er een Decentrale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius respectievelijk Saba die bestaat uit vertegenwoordigers van door het bestuurscollege tot het overleg toegelaten vakorganisaties met rechtspersoonlijkheid, welke onder meer gelet op het aantal ambtenaren in dienst van het openbaar lichaam dat zij vertegenwoordigen, als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.

  • 2. Elke in het eerste lid genoemde vakorganisatie is bevoegd tot aanwijzing van een lid en een plaatsvervangend lid van de Decentrale Overlegcommissie.

  • 3. Bij besluit van Onze minister kan de toelating van een vakorganisatie tot de Decentrale Overlegcommissie op voordracht van een bestuurscollege en gehoord de Sectorale Overlegcommissie BES worden geschorst en ingetrokken, indien de vakorganisatie niet meer representatief is dan wel het algemene belang zich tegen haar verdere toelating verzet.

Artikel 3.2 Overlegverplichting

  • 1. Over aangelegenheden van algemeen belang waarvoor op grond van een wettelijk voorschrift het openbaar lichaam verantwoordelijk is en die betrekking hebben op de rechtstoestand van ambtenaren in dienst van het openbaar lichaam, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens het bestuurscollege overleg is gepleegd met de Decentrale Overlegcommissie.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing met betrekking tot regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

  • 3. Indien een voorstel waarover overleg dient plaats te vinden, strekt tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, wordt dit voorstel slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de Decentrale Overlegcommissie.

Artikel 3.3 Overleg

  • 1. Het overleg staat onder leiding van een door het bestuurscollege aan te wijzen eilandgedeputeerde. Hij is bevoegd een ambtenaar als voorzitter aan te wijzen.

  • 2. De leden kunnen zich tijdens het overleg laten bijstaan door deskundigen.

  • 3. Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door het bestuurscollege te benoemen of aan te wijzen secretaris.

  • 4. Het overleg wordt gehouden op het eiland waar het bestuurscollege resideert.

  • 5. De voorzitter bepaalt jaarlijks na overleg met de leden van de Decentrale Overlegcommissie de plaats, de frequentie van overleg, de dag en de aanvangstijd van het overleg.

  • 6. Indien de voorzitter dan wel ten minste twee tot de Decentrale Overlegcommissie toegelaten vakorganisaties schriftelijk verzoeken om een tussentijds overleg onder vermelding van het onderwerp, vindt dit binnen 2 weken plaats.

  • 7. Het bestuurscollege verleent zijn medewerking aan een verzoek van de Decentrale Overlegcommissie om een vergaderruimte in een gebouw van het openbaar lichaam ter beschikking te stellen.

Artikel 3.4 Agenda

  • 1. De in artikel 3.2, eerste lid, bedoelde aangelegenheden worden door het bestuurscollege aan de Decentrale Overlegcommissie voorgelegd.

  • 2. Iedere tot de Decentrale Overlegcommissie toegelaten vakorganisatie is bevoegd aan de voorzitter van het overleg bepaalde, in artikel 3.2, eerste lid, bedoelde onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel 3.5 Informatieverplichting

  • 1. De vakorganisaties die zijn toegelaten tot de Decentrale Overlegcommissie, doen aan het bestuurscollege mededeling van hun statuten en huishoudelijke reglementen en van de daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2. Deze vakorganisaties stellen jaarlijks voor 1 februari het bestuurscollege in kennis van het totale ledental in het algemeen en per dienstonderdeel op decentraal niveau op 1 januari van elk jaar.

Artikel 3.6 Standpuntbepaling van de Decentrale Overlegcommissie

  • 1. Het standpunt van de Decentrale Overlegcommissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen van tot het overleg toegelaten vakorganisaties.

  • 2. Elke vakorganisatie brengt een stem uit.

  • 3. Indien de stemmen staken, beslist het bestuurscollege of het voorstel ten uitvoer kan worden gebracht.

HOOFDSTUK 4 Overige bepalingen

Artikel 4.1 Geschillen

  • 1. Onze Minister stelt regels over de wijze waarop een geschil over het overleg over aangelegenheden als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, en 3.2, eerste lid, wordt beslecht.

  • 2. Een regeling wordt vastgesteld, indien daarover overeenstemming bestaat met de Sectorale Overlegcommissie BES.

Artikel 4.2 Overeenstemmingsvereiste en belangrijke organisatiewijzigingen

  • 1. In afwijking van de artikelen 2.2, derde lid, kunnen bij regeling van Onze Minister groepen ambtenaren worden aangewezen waarvoor een belangrijke wijziging van de organisatiestructuur van het dienstonderdeel op rijksniveau ten uitvoer kan worden gebracht indien overeenstemming wordt bereikt met bij een of meer, bij ministeriële regeling aan te wijzen vakorganisaties met rechtspersoonlijkheid, die gelet op het totaal aantal ambtenaren, werkzaam binnen deze organisatiestructuur, als representatief kunnen worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van artikel 3.2, derde lid, kunnen bij regeling van het bestuurscollege groepen ambtenaren worden aangewezen waarvoor een belangrijke wijziging van de organisatiestructuur van het dienstonderdeel op decentraal niveau ten uitvoer kan worden gebracht indien overeenstemming wordt bereikt met bij een of meer, bij regeling van het bestuurscollege aan te wijzen vakorganisaties met rechtspersoonlijkheid, die gelet op het totaal aantal ambtenaren, werkzaam binnen deze organisatiestructuur, als representatief kunnen worden aangemerkt.

Artikel 4.3. Uitsluiting van het overleg

  • 1. Onze Minister is bevoegd een lid of een plaatsvervangend lid van de Sectorale Overlegcommissie BES of de Decentrale Overlegcommissie van deelneming aan het overleg uit te sluiten, indien naar zijn oordeel het dienstbelang dit in verband met zijn werkzaamheden als ambtenaar vordert. De uitsluiting geschiedt niet dan nadat het bestuur van de daarbij betrokken zijnde vakorganisatie over het voornemen daartoe is gehoord, en het advies van de overige leden van de Sectorale Overlegcommissie BES, respectievelijk de Decentrale Overlegcommissie, daarover is ingewonnen. In afwachting van de beslissing neemt het betrokken lid niet of niet meer deel aan het overleg. Na de uitsluiting wijst de desbetreffende vakorganisatie een andere vertegenwoordiger aan als lid of plaatsvervangend lid van de Sectorale Overlegcommissie BES, respectievelijk de Decentrale Overlegcommissie, in de plaats van het uitgesloten lid.

  • 2. De bevoegdheid op grond van het eerste lid wordt niet gemandateerd of gedelegeerd aan een functionaris, die direct betrokken is bij het overleg met de Sectorale Overlegcommissie of de Decentrale Overlegcommissie.

Artikel 4.4. Vergoeding van kosten

Met betrekking tot vergoeding van de kosten die leden van de Sectorale Overlegcommissie BES, respectievelijk de Decentrale Overlegcommissie maken in het kader van het overleg, kunnen nadere regels door Onze Minister, respectievelijk het bestuurscollege worden gesteld.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt.

Artikel 5.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit overlegstelsel BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 september 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de zevende oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen gedeelte

1.1. Inleiding

Met onderhavig besluit wordt uitvoering gegeven aan de opdracht van artikel 101 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van de structuur van het overleg inzake aangelegenheden van algemeen belang betreffende de rechtstoestand van ambtenaren.

De noodzaak van dit besluit vloeit voort uit de nieuwe staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk waarbij Bonaire, Sint Eustatius en Saba de status hebben verkregen van openbaar lichaam binnen het Nederlandse staatsbestel. Hieronder volgt een toelichting ten aanzien van de wijze waarop de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel in dienst van het Rijk en van de nieuwe entiteiten tot stand komen.

Tijdens de Miniconferentie d.d. 10 en 11 oktober 2006 is afgesproken dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie van de BES-eilanden binnen Nederland in beginsel de Nederlands-Antilliaanse regelgeving van kracht blijft en dat na de transitiedatum Nederlandse regelgeving zal worden ingevoerd. In dit kader is onder meer de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht omgevormd tot de Wet materieel ambtenarenrecht BES welke wet vervolgens in de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is aangepast aan de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In hoofdstuk 10 van voornoemde Landsverordening waren regels opgenomen omtrent het raadplegen van vakorganisaties over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren. De in 2008 aanvaarde Landsverordening Georganiseerd overleg in Ambtenarenzaken had als doel hoofdstuk 10 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht integraal te wijzigen1. Ondanks het hierboven aangehaalde uitgangspunt dat de Nederlands-Antilliaanse regelgeving vooralsnog op Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijft gelden, worden de in 2008 vastgestelde regels inzake het overleg met de vakorganisaties in het publieke domein niet overgenomen. Bij het opstellen van Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba was namelijk de in 2008 vastgestelde Landsverordening Georganiseerd overleg in Ambtenarenzaken nog niet in werking getreden. Daarnaast is het in verband met de schaal van het overleg niet wenselijk de Landsverordening Georganiseerd overleg in Ambtenarenzaken voor de BES-eilanden over te nemen. In plaats hiervan is in artikel 101 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES een bepaling opgenomen op grond waarvan het overlegstelsel over arbeidsvoorwaarden binnen het publieke domein op Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.

Na de transitiedatum zijn er op Bonaire, Sint Eustatius en Saba twee soorten ambtenaren werkzaam: ambtenaren in dienst van het Rijk en ambtenaren in dienst van een van de drie openbare lichamen. In de Wet materieel ambtenarenrecht BES zijn de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam aangemerkt als het tot aanstelling bevoegd gezag naast de eilandsraad, die bevoegd is tot het aanstellen van de eilandgriffier en de op de griffie werkzame ambtenaren (zie artikel 1 in samenhang met artikel 4 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES). De delegatiegrondslag van artikel 101 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES ziet zowel op ambtenaren in dienst van het Rijk als op ambtenaren in dienst van de openbare lichamen. In het onderhavige besluit wordt de structuur van het overleg inzake de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden van deze ambtenaren geregeld.

Met representatieve vakorganisaties is onderhavig besluit besproken.

1.2. Overlegsituatie op grond van onderhavige besluit in hoofdlijnen

Op hoofdlijnen heeft dit overlegstelsel, zoals geregeld in het onderhavige besluit, de volgende kenmerken:

– Overlegverplichting en overeenstemmingsvereiste

Bij een moderne wijze van arbeidsvoorwaardenvorming in de publieke sector horen gelijkwaardigheid en een open en reëel overleg dat gericht is op het bereiken van overeenstemming tussen partijen. Ook in onderhavig besluit is dit het kernpunt van de regeling: over aangelegenheden van algemeen belang die de rechtspositie van ambtenaren raken, wordt overleg gevoerd met tot het overleg toegelaten vakorganisaties. Wanneer het gaat om invoering of wijziging van een regeling met individuele rechten en plichten van ambtenaren wordt deze niet ingevoerd dan met instemming van een meerderheid van tot het overleg toegelaten vakorganisaties. Elke vakorganisatie brengt een stem uit. Indien de stemmen staken aan de zijde van de vakorganisaties beslist de minister, respectievelijk het bestuurscollege van geval tot geval of er voldoende draagvlak is voor invoering van de voorstellen. Bij de afweging zullen onder andere de aard van het voorstel en de aard van de bezwaren een rol kunnen spelen in relatie tot de representativiteit van de verschillende vakorganisaties.

– Uitzonderingen op het overeenstemmingsvereiste

In onderhavig besluit is een uitzondering op het overeenstemmingsvereiste opgenomen. Over voorstellen tot het van toepassing verklaren van de in het Europese gedeelte van Nederland geldende wetgeving op ambtenaren die zijn aangesteld op grond van de Wet materieel ambtenarenrecht BES, dient open en reëel overleg plaats te vinden met de vakorganisaties. Omdat over deze wetgeving in het Europese gedeelte van Nederland reeds is onderhandeld met de vakorganisaties in de publieke sector, behoeft over een dergelijk voorstel geen overeenstemming met de tot de Sectorale overlegcommissie BES toegelaten vakorganisaties te worden bereikt.

Een tweede uitzondering op het overeenstemmingsvereiste ziet op de situatie dat een voorstel over de gevolgen van een belangrijke reorganisatie van een dienstonderdeel ten uitvoer kan worden gebracht indien daarover overeenstemming wordt bereikt met een of meer vakorganisaties die een substantieel deel van binnen dat dienstonderdeel werkzame ambtenaren vertegenwoordigen. Deze uitzondering ziet slechts op een organisatiewijziging binnen een dienstonderdeel. Het gaat hier niet om een wijziging om arbeidsvoorwaarden. Onder «dienstonderdeel» wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder g onderscheidenlijk h, verstaan het Regionaal Service Centrum dan wel een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen onderdeel van het Regionaal Service Centrum – bijvoorbeeld de afdeling Douane –, het openbaar onderwijs en de politieorganisatie. In deze dienstonderdelen kunnen specifieke vakorganisaties optreden op die het personeel substantieel vertegenwoordigen. Als het gaat om een belangrijke reorganisatie, komt een groter gewicht aan deze vakorganisaties toe. Overeenstemming met deze vakorganisatie(s) betekent dat de reorganisatie doorgang kan vinden. Wel blijft in dit geval de overlegverplichting met alle tot de overlegcommissie toegelaten vakorganisaties bestaan.

In concreto betekent deze uitzondering het volgende. Wanneer wordt besloten tot een belangrijke reorganisatie van bijvoorbeeld de politieorganisatie, zal over de gevolgen hiervan met de Sectorale Overlegcommissie BES overleg moeten plaatsvinden. Met alle vakorganisaties zal getracht moeten worden overeenstemming te bereiken. Echter de Nederlandse politiebond vertegenwoordigt substantieel de politieambtenaren, werkzaam op de BES-eilanden. In dit geval is overeenstemming met deze vakorganisatie voldoende om een regeling over de gevolgen van een reorganisatie door te voeren.

Mutatis mutandis is een zelfde uitzondering op het overeenstemmingsvereiste geregeld wanneer het gaat om de gevolgen van een reorganisatie binnen een van de openbare lichamen. Het bestuurscollege zal dan moeten bepalen voor welk onderdeel van de ambtelijke organisatie er sprake is van een vakorganisatie met rechtspersoonlijkheid die in substantiële mate het overheidspersoneel binnen het dienstonderdeel vertegenwoordigt, waardoor aan de stem van deze vakorganisatie een groter gewicht toekomt.

– Afbakening van de sector

Op tweeërlei wijze geeft onderhavig besluit beperkingen aan in de reikwijdte van de overlegverplichting. Op de eerste plaats bestaat er alleen een verplichting tot overleg indien de ambtenaren, van wie de rechtspositie in het geding is, op grond van de Wet materieel ambtenarenrecht BES zijn aangesteld. Daarbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen rijksambtenaren BES, politieambtenaren en eilandambtenaren.

De tweede beperking is gelegen in het feit, dat er geen overlegverplichting is, indien het gaat om een regeling als bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid. Het gaat dan om een regeling die betrekking heeft op overheids- en onderwijspersoneel in het algemeen. Hierover wordt in de Raad voor het Overheidpersoneelsbeleid overleg gevoerd met inachtneming van bepalingen van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

– Overleg op twee niveaus

Zowel de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht als de Verordening Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken kenden een decentraal overleg naast een centraal overleg. Op grond van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht waren eilandbesturen verplicht om regels te stellen op welke wijze de vakorganisaties werden gehoord. De Landsverordening Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken ging een stap verder: eilandbesturen werden verplicht regels te stellen omtrent de wijze van overleg met de vakorganisaties. In beide regelingen ging het om een beperkt overleg in die zin dat een onderwerp pas in het overleg op eilandniveau werd besproken indien dit bij landsverordening werd bepaald. In dit kader kan worden gesproken van een primaat van het centrale overleg. Dit uitgangspunt is in het onderhavig besluit overgenomen.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1 en artikel 3.1

Deze artikelen handelen over de Sectorale Overlegcommissie BES en de Decentrale Overlegcommissie. Representatieve vakorganisaties met rechtspersoonlijkheid die zich aandienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk het bestuurscollege, moeten worden toegelaten tot de commissie. Voorwaarde is wel dat deze vakorganisaties representatief zijn. Dit begrip zal in de prakrijk jaarlijks invulling moeten krijgen. Bezien moet worden of een vakorganisatie gelet op zijn organisatiegraad afgezet tegen het totale aantal overheidsmedewerkers als representatief kan worden aangemerkt. Gewezen wordt in dit verband op de verplichting van de (toegelaten) vakorganisaties om jaarlijks voor 1 februari een opgave te doen van hun ledenbestand op 1 januari in het algemeen en per diensonderdeel op rijks- onderscheidenlijk decentraal niveau.

Tijdens een overleg met de vakorganisaties is de vraag aan de orde gekomen of vakorganisaties zich statutair op een van de BES-eilanden dienen te vestigen, willen zij kunnen worden toegelaten tot de Sectorale en de Decentrale Overlegcommissie. Deze vraag van de vakorganisaties laat zich vertalen in de volgende vraag: is er op grond van internationale of nationale regels een verplichting voor een vakorganisatie om zich statutair te vestigen in het land en conform het recht van het land van de ambtenaren wier belangen zij vertegenwoordigt? Voor het antwoord op deze vraag zijn met name de verdragen no. 98 en no. 151 van de International Labour Organization (ILO) alsmede de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en de Ambtenarenwet van belang, ofschoon beide wetten (nog) niet van toepassing zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het verdrag «The Right to Organise and Collective Bargaining Convention, 1949» (ILO-verdrag no. 151) is bij rijkswet van 30 juni 1988 (Stb. 414) voor het gehele Koninkrijk goedgekeurd. The Labour Relations (Public Service) Convention, 1978 (ILO-verdrag no. 98) is bij brief van 31 oktober 1993 ter stilzwijgende goedkeuring overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De goedkeuring is alleen voor Nederland gevraagd2. Op 22 december 1993 is dit verdrag door Nederland goedgekeurd.

Noch in ILO-verdrag no. 98, noch in ILO-verdrag no. 151 is een vereiste opgenomen dat een vakorganisatie zich heeft te vestigen in het land dan wel conform het recht van het land wier werknemers zij vertegenwoordigt. Artikel 3 van ILO-verdrag no. 151 dat specifiek handelt over het recht van overheidswerknemers om zich te verenigen in vakorganisaties en als een lex specialis ten opzichte van ILO-verdrag no. 98 moet worden gezien3, stelt als eis dat iedere organisatie, hoe zij ook georganiseerd is, als doel heeft de belangen van overheidswerknemers te verbeteren en te verdedigen. Evenmin kennen nationale regelingen, als de Ambtenarenwet en de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, een vestigingsvereiste voor vakorganisaties in Nederland. Naar analogie is er dan ook thans geen reden een vestigingsvereiste te regelen voor vakorganisaties die de belangen van het overheidspersoneel op Bonaire, Sint Eustatius en Saba vertegenwoordigen.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat voor vakorganisaties geen verplichting geldt zich op een van de BES-eilanden statutair te vestigen. Wel geldt de verplichting dat zij zich ten doel stellen de belangen van de overheidswerknemers op de BES-eilanden te verdedigen en dat zij als representatief kunnen worden aangemerkt.

Het tweede lid van beide artikelen bepaalt het aantal (plaatsvervangende) leden dat elke vakorganisatie kan aanwijzen. Het derde lid ziet op de schorsing en intrekking van de toelating van vakorganisaties tot de commissies.

Artikel 2.3 en artikel 3.3

Deze artikelen geven specifieke regels omtrent de wijze waarop het overleg wordt gevoerd. Het overleg staat onder voorzitterschap van de minister respectievelijk de aangewezen eilandgedeputeerde. Te allen tijde kunnen partijen zich laten bijstaan door deskundigen. Het overleg met de decentrale overlegcommissie vindt plaats op het eiland, waar het bestuurscollege is gevestigd. De voorzitter bepaalt jaarlijks na overleg met de leden van de overlegcommissie de plaats, de frequentie, de dag en de aanvangstijd van het overleg. Voorstelbaar is dat tijdens het eerste overleg een vergaderschema wordt besproken. Wel bestaat de mogelijkheid voor de voorzitter en de vakorganisaties om een tussentijds overleg bijeen te roepen. Indien twee tot het overleg toegelaten vakorganisaties schriftelijk verzoeken om een overleg, is de voorzitter verplicht gehoor te geven aan dit verzoek: binnen twee weken na het verzoek vindt een dergelijk overleg plaats. Aan de Sectorale Overlegcommissie BES, onderscheidenlijk Decentrale Overlegcommissie wordt op verzoek vergaderruimte binnen een overheidsgebouw ter beschikking gesteld voor intern overleg.

Artikel 2.5 en artikel 3.5

Deze artikelen verplichten de tot de commissies toegelaten vakorganisaties om (de wijzigingen van) hun statuten en hun huishoudelijke reglementen toe te zenden aan de minister respectievelijk het bestuurscollege. Eveneens moet elk jaar voor 1 februari het totale ledental op 1 januari aan de minister respectievelijk het bestuurscollege in het algemeen en per dienstonderdeel worden doorgegeven. Zo kan worden getoetst of een tot de commissie toegelaten vakorganisatie het doel heeft de belangen van de ambtenaren op de BES-eilanden te vertegenwoordigen en of zij nog steeds als representatief in het algemeen en per dienstonderdeel kan worden aangemerkt. Deze laatste toets ziet op de specifieke situatie in het kader van het bereiken van overeenstemming over de gevolgen van een belangrijke reorganisatie van een dienstonderdeel. Hier zij verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.

Artikel 4.1

Dit artikel verplicht de minister om regels te stellen over een geschillenregeling, indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen. Het gaat hier om een technisch onderwerp dat nader overleg met de vakorganisaties behoeft. Over een ontwerp van een dergelijke regeling zal met de Sectorale Overlegcommissie BES overeenstemming moeten worden bereikt gelet op het tweede lid van artikel 4.1. Elke tot het overleg toegelaten vakorganisatie heeft daarin een stem en bij het staken der stemmen beslist de voorzitter of het voortel ten uitvoer kan worden gebracht conform het bepaalde in artikel 2.6.

Artikel 4.3

Dit artikel ziet op uitsluiting van leden van de overlegcommissies. Duidelijk is dat het hier om zeer uitzonderlijke situaties gaat en dat deze bevoegdheid niet lichtzinnig mag worden gebruikt. Wanneer een lid van de Sectorale Overlegcommissie BES dan wel van de Decentrale Overlegcommissie verdacht wordt van een strafbaar feit dan wel van ongeoorloofde belangenverstrengeling, zal gebruik van deze bevoegdheid op zijn plaats zijn.

Teneinde een oneigenlijk gebruik van dit artikel te voorkomen, is voor zowel het centrale en decentrale niveau de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen om te bepalen of van deze bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt. Deze bevoegdheid kan noch gedelegeerd noch gemandateerd worden aan een persoon die in directe zin betrokken is bij het overleg. Dit is om een objectieve toets te waarborgen. Aan de voorzitter van het centrale of decentrale overleg kan deze bevoegdheid dus niet worden overgedragen.

Artikel 4.4

Dit artikel biedt de basis bij lagere regelgeving nadere regels te stellen ten aanzien van het vergoeden van kosten die leden van tot het overleg toegelaten vakorganisaties maken. Te denken in dit geval is onder meer aan reis- en verblijfskosten, of kosten voor vorming en opleiding. Niet uit te sluiten is dat tot het overleg toegelaten leden niet woonachtig zijn op het eiland waar het overleg plaatsvindt. In dit geval is het redelijk dat (een deel van) de kosten voor rekening komen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk het bestuurscollege.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Publicatieblad Nederlandse Antillen, 2008, no. 70.

XNoot
2

Kamerstukken II/I 1993/94, 23473, nrs. 94 en 1.

XNoot
3

Kamerstukken II 1983/84, 18265 (R 1245), nr. 3, p. 5.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven