Besluit van 27 september 2010, houdende regels ter uitvoering van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 juli 2010, nr. 5656881/10/6;

Gelet op de artikelen 24, eerste en tweede lid, 31, tweede lid, 39, 41, vierde lid, 46, derde lid, 50, zevende lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 12 augustus 2010, nr. W03.10.0358/II/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 22 september 2010, nr. 5666927/10/6;

De bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In deze algemene maatregel van rijksbestuur en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    volledige arbeidsduur:

    het aantal uren dat bij volledige vervulling van de functie per week gewerkt wordt;

    rijkswet:

    Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie;

    salaris:

    het bedrag waarop de leden van het Hof of rechterlijke ambtenaren in opleiding in verband met het vervullen van een ambt, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 12 en 47 van deze algemene maatregel van rijksbestuur bepaalde, aanspraak hebben;

    selectiecommissie:

    selectiecommissie rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 37.

  • 2. In deze algemene maatregel van rijksbestuur en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    echtgenoot:

    de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap wordt erkend.

Artikel 2

Indien op grond van deze algemene maatregel van rijksbestuur regels worden gesteld bij ministeriële rijksregeling, dan komen deze regels in overeenstemming met de regeringen van de landen tot stand.

HOOFDSTUK 2 HET BESTUUR VAN HET HOF

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 3
  • 1. Het bestuur van het Hof draagt zorg voor de totstandkoming van:

    • a. een werkreglement;

    • b. een gedragscode voor goed rechterlijk handelen.

  • 2. De gedragscode bevat in ieder geval regels over:

    • a. financiële belangen;

    • b. het aannemen van giften en geschenken;

    • c. het doen van beloftes en toezeggingen;

    • d. de omgang met vertrouwelijke informatie;

    • e. functiegerelateerde uitgaven en declaraties;

    • f. gebruik van publieke voorzieningen.

Paragraaf 2 De rechtspositie van de bestuursleden van het Hof

Artikel 4
  • 1. De bestuursleden van het Hof, die tevens lid van het Hof zijn, ontvangen naast het salaris als bedoeld in artikel 12, een toelage in verband met het uitoefenen van de bestuursfunctie.

  • 2. In de bij deze algemene maatregel van rijksbestuur behorende bijlage is de hoogte van de toelage vermeld.

  • 3. Onze Ministers passen de toelage jaarlijks aan op basis van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 5
  • 1. De artikelen 8, 9, 12 tot en met 17, 18, tweede tot en met vijfde lid, 19 tot en met 26, 28, 29 zijn van overeenkomstige toepassing op de rechtspositie van de directeur bedrijfsvoering.

  • 2. De directeur bedrijfsvoering geeft het bestuur van het Hof kennis van de betrekkingen die hij buiten de functie van directeur bedrijfsvoering vervult.

  • 3. De betrekkingen die de directeur bedrijfsvoering buiten zijn functie vervult, worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26, vierde lid, van de rijkswet.

  • 4. De directeur bedrijfsvoering legt voor de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals vastgesteld in de bijlage bij deze algemene maatregel van rijksbestuur.

  • 5. De eed of belofte wordt door de directeur bedrijfsvoering ten overstaan van de president of één van de vice-presidenten afgelegd.

  • 6. De directeur bedrijfsvoering heeft per kalenderjaar aanspraak op 224 uren vakantie met behoud van salaris en toelagen.

Artikel 6

Bij ministeriële rijksregeling kunnen regels worden gesteld over de rechtspositie van de leden van het bestuur van het Hof.

HOOFDSTUK 3 DE RECHTSPOSITIE VAN RECHTERS

Paragraaf 1 Rechten en verplichtingen

Artikel 7
  • 1. Om benoemd te kunnen worden als lid of plaatsvervangend lid van het Hof, dient het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de rijkswet, met goed gevolg te worden afgelegd aan een universiteit dan wel Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dan wel de Landsverordening Universiteit van Aruba of de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen dan wel de Landsverordening die de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen vervangt en waarbij geen wijzigingen zijn aangebracht in de bepalingen die zien op de opleiding op het gebied van het recht.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 24, eerste lid, onder a, van de rijkswet, wordt met de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht gelijkgesteld de graad Bachelor, verleend op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van de opleiding HBO-rechten aan een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, indien blijkens hierop betrekking hebbende bewijsstukken tevens met goed gevolg zijn afgelegd de tentamens van de tot een schakelprogramma behorende onderwijseenheden.

  • 3. Het schakelprogramma, bedoeld in het tweede lid, omvat onderwijseenheden op het gebied van het recht, die worden aangeboden door een universiteit of Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met een totale studielast van ten minste 60 studiepunten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 8
  • 1. Het benoemingsbesluit voor een rechter vermeldt in elk geval:

    • a. zijn naam, voorletter(s), geboortedatum;

    • b. de functie waarin hij wordt benoemd;

    • c. de dag van ingang van de benoeming.

  • 2. Het dienstverband van de rechter met het Hof wordt nader geregeld in een aanstellingsbesluit, waarin in elk geval de standplaats van de rechter vermeld wordt.

  • 3. Naast de in het eerste lid, onder a tot en met c, genoemde onderwerpen vermeldt het aanstellingsbesluit voor een lid van het Hof in elk geval:

    • a. de arbeidsduur;

    • b. de hoogte van het salaris;

    • c. de datum van indiensttreding.

  • 4. Op verzoek van een rechter kan het bestuur van het Hof besluiten tot wijziging van de standplaats.

  • 5. Op verzoek van een lid van het Hof kan het bestuur van het Hof besluiten tot wijziging van de arbeidsduur, als bedoeld in het derde lid, onderdeel a.

  • 6. Het besluit als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt op schrift gesteld en met redenen omkleed.

Artikel 9

De volledige arbeidsduur voor de leden van het Hof bedraagt gemiddeld 40 uur per week.

Artikel 10
  • 1. Een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg wordt niet aangesteld voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke functie.

  • 2. Een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg kan voor het verrichten van werkzaamheden worden opgeroepen door het bestuur van het Hof.

  • 3. In de bij deze algemene maatregel van rijksbestuur behorende bijlage is de hoogte van de vergoeding vermeld die een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg ontvangt.

  • 4. Onze Ministers passen de vergoeding van een plaatsvervangend lid van het Hof en van een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg jaarlijks aan op basis van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 11
  • 1. Op eigen verzoek kan een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg tijdelijk worden aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke functie.

  • 2. De aanwijzing geschiedt voor een bepaalde tijd en kan worden verlengd. De tijdsduur van de aanwijzing en van de verlenging bedragen elk drie jaar.

  • 3. De aanwijzing van een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg wordt schriftelijk gegeven door het bestuur van het Hof en vermeldt tenminste:

    • a. zijn naam, voorletter(s), geboortedatum;

    • b. zijn functie;

    • c. de dag van ingang van de aanwijzing;

    • d. zijn standplaats;

    • e. de hoogte van het salaris;

    • f. de arbeidsduur.

  • 4. Op verzoek van een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg kan het bestuur van het Hof besluiten tot wijziging van:

    • a. de standplaats;

    • b. de arbeidsduur.

  • 5. De beslissing tot verlenging dan wel tussentijdse wijziging van de aanwijzing geschiedt schriftelijk door het bestuur van het Hof.

  • 6. Gedurende de periode van aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 12 tot en met 14, 16 tot en met 19, 20 eerste, tweede en vierde lid, 21 22, 24 en 26, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12
  • 1. Het genot van het salaris van de leden van het Hof vangt aan op de dag van indiensttreding. Het salaris wordt per maand genoten.

  • 2. In de bij deze algemene maatregel van rijksbestuur behorende bijlage is het salaris vermeld dat de leden van het Hof, die zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige functie, maandelijks genieten.

  • 3. De leden van het Hof die zijn aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke functie, ontvangen een salaris naar evenredigheid van het salaris dat zij zouden hebben ontvangen indien zij in hetzelfde ambt zouden zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige functie.

  • 4. Onze Ministers passen het salaris van de leden van het Hof jaarlijks aan op basis van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 13
  • 1. Een toelage wordt genoten indien en zolang aan de voorwaarden die aan de toelage zijn gesteld, wordt voldaan.

  • 2. Het genot van een toelage vangt aan op de dag dat aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de toelage voldaan is.

  • 3. Een toelage wordt per maand genoten. De leden van het Hof die zijn benoemd voor het vervullen van een gedeeltelijke functie, ontvangen een toelage die een evenredig deel bedraagt van de toelage die zij zouden hebben ontvangen indien zij in hetzelfde ambt zouden zijn benoemd voor het vervullen van een volledige functie.

  • 4. Een toelage wordt tegelijkertijd met het salaris uitbetaald.

Artikel 14
  • 1. Afhankelijk van de standplaats kunnen de leden van het Hof in aanmerking komen voor een toelage die het verschil in koopkracht tussen de landen compenseert.

  • 2. Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, jaarlijks de hoogte vast van een toelage die het verschil in koopkracht tussen de landen compenseert.

Artikel 15
  • 1. De rechter heeft in geval van dienstreizen recht op vergoeding van reis- en verblijfskosten.

  • 2. Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, een regeling vast over reis- en verblijfkosten.

Artikel 16
  • 1. Aan een lid van het Hof dat naar een andere standplaats wordt overgeplaatst of in zijn standplaats ten behoeve van de dienst verplicht wordt van woning te wisselen, wordt een verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • 2. Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, een regeling vast betreffende een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17
  • 1. Boven en behalve het vastgestelde salaris geniet een lid van het Hof voor de ongehuwde kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, of zijn ongehuwde stiefkinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, laatstgenoemden voor zover zij geheel ten laste van het lid van het Hof komen, een kindertoelage.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die deel uitmaken van het gezin van een lid van het Hof, die hij geheel als eigen kinderen onderhoudt en opvoedt en die niet door de eigen ouders kunnen worden onderhouden en opgevoed.

  • 3. Het eerste lid is van toepassing op ongehuwde niet-erkende kinderen van een lid van het Hof, indien hij voor die kinderen onderhoudsplichtig is gesteld of hij de onderhoudsplicht blijkens een authentieke akte heeft erkend.

  • 4. Indien reeds uit andere hoofde een kindertoelage genoten wordt, wordt de kindertoelage niet door het bestuur van het Hof uitgekeerd.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden kinderen van achttien tot vijfentwintig jaar, wier tijd behoudens in geval van ziekte of vakantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs, gelijkgesteld met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaren.

  • 6. Voor de toepassing van dit artikel kunnen kinderen van achttien tot vijfentwintig jaar, die ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen, gelijk gesteld worden met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaren.

  • 7. Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, de kindertoelage vast.

Artikel 18
  • 1. Een lid van het Hof heeft per kalenderjaar aanspraak op 240 uren vakantie met behoud van salaris en toelagen.

  • 2. Een lid van het Hof dat is aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke functie heeft per kalenderjaar naar evenredigheid aanspraak op 240 uren vakantie met behoud van salaris en toelagen.

  • 3. Indien een rechter vakantie wil opnemen, doet hij dit na overleg met één van de leden van het bestuur van het Hof of met een door het bestuur van het Hof daartoe aangewezen functionaris.

  • 4. Het bestuur van het Hof kan wegens dringende reden van dienstbelang een vakantie geheel of gedeeltelijk weigeren.

  • 5. Een lid van het Hof heeft aanspraak op een vakantie-uitkering van 7 procent voor elke kalendermaand, waarin hij op grond van artikel 12, eerste lid, salaris heeft genoten.

Artikel 19
  • 1. Een lid van het Hof heeft verlof op de dagen dat de overheidsdienst in het land van standplaats gesloten is wegens een zaterdag, zondag of erkende feestdag.

  • 2. Aan een lid van het Hof kan door het bestuur van het Hof, al dan niet met behoud van salaris en toelagen, verlof verleend worden op grond van ziekte, zwangerschap en bevalling of wegens andere bijzondere omstandigheden.

  • 3. Zwangerschapsverlof wordt, met behoud van salaris, verleend vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van de bevalling wordt aangegeven, binnen zes weken te verwachten is. Het verlof begint in ieder geval twee weken vóór deze datum.

  • 4. Vanaf de dag volgend op die van de bevalling wordt gedurende een periode van zes weken bevallingsverlof met behoud van salaris verleend. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste twaalf weken, voor zover het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 5. Een lid van het Hof kan vanaf het bereiken van de leeftijd van achtenzestig jaar aanspraak maken op wekelijks een halve vrijdag verlof en vanaf het bereiken van de leeftijd van negenenzestig jaar op een hele vrijdag verlof met behoud van salaris. Dit verlof kan niet worden opgespaard en vervalt bij ziekte en onbezoldigd verlof.

  • 6. Indien een rechter op grond van het tweede lid verhinderd is zijn dienst te verrichten, doet hij daarvan onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling aan het bestuur van het Hof of een door het bestuur van het Hof daartoe aangewezen functionaris.

Artikel 20
  • 1. Een lid van het Hof is, in geval van ziekte en wanneer het bestuur van het Hof of een door het bestuur van het Hof daartoe aangewezen functionaris dat in verband met de gezondheidstoestand nodig acht, verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek van een of meer door het bestuur van het Hof aangewezen geneeskundigen.

  • 2. Aan een lid van het Hof kan door het bestuur van het Hof een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering worden verleend.

  • 3. Indien een rechter een geneeskundige behandeling moet ondergaan ten gevolge van ziekte of gebreken, die zijn ontstaan in en door de uitoefening van zijn functie en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de rechter zijn te wijten en waarvan de kosten niet worden vergoed door de ziektekostenverzekering van de rechter, worden de kosten van de geneeskundige behandeling door het bestuur van het Hof vergoed.

  • 4. Verlof op grond van ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, wordt ten hoogste voor vier jaren verleend. In geval verlof wordt verleend op grond van ziekte behoudt een lid van het Hof:

    • a. gedurende de eerste vierentwintig maanden zijn salaris;

    • b. negentig procent van zijn salaris gedurende de twaalf daarop volgende maanden;

    • c. tachtig procent van zijn salaris gedurende de resterende maanden.

Artikel 21

Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad, vast welke pensioenregeling van toepassing is op de leden van het Hof.

Artikel 22
  • 1. Het salaris en de toelagen worden niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden.

  • 2. De door het lid van het Hof tot zijn overlijden opgebouwde nog niet genoten aanspraken in tijd en geld worden na zijn overlijden uitbetaald.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een lid van het Hof wordt door het bestuur van het Hof aan de langstlevende echtgenoot dan wel de partner waarmee het lid van het Hof tot aan zijn overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde, een som uitgekeerd, gelijk aan drie maal het bedrag aan het maandelijkse salaris en toelagen op het tijdstip van overlijden.

  • 4. Indien een lid van het Hof op het tijdstip van overlijden niet in actieve dienst is, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan drie maal hetgeen hij als inkomsten per maand zou hebben genoten, indien hij op de eerste van de maand van het overlijden in actieve dienst was geweest.

  • 5. Indien het overleden lid van het Hof geen betrekking als bedoeld in het derde lid nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie het lid van het Hof in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of overige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 6. Laat het overleden lid ook geen betrekkingen als in het vijfde lid bedoeld na, dan kan het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van kosten van de laatste ziekte en van de begrafenis, indien de nalatenschap van het overleden lid van het Hof voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 23
  • 1. Indien een rechter is overleden ten gevolge van ziekte of gebreken, die zijn ontstaan in en door de uitoefening van zijn functie en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de overleden rechter is te wijten, komen de werkelijke kosten van de begrafenis, doch ten hoogste van een bedrag van ANG 3.750 ten laste van het Hof en wordt een bedrag van ANG 100.000 uitgekeerd aan de langstlevende echtgenoot dan wel de partner waarmee de rechter tot aan zijn overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde.

  • 2. Indien de overleden rechter geen betrekking als bedoeld in het eerste lid nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen tot wie de rechter in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of overige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

Artikel 24
  • 1. Op het door het bestuur van het Hof verschuldigde salaris kan, gehoord de Beheerraad, hetgeen een lid van het Hof aan het Hof verschuldigd is, worden ingehouden.

  • 2. Het bestuur van het Hof kan op het verschuldigde salaris ten behoeve van een lid van het Hof kortingen toepassen voor vorderingen, mits deze door het betreffende lid van het Hof, naar aanleiding van een verzoek om korting toe te passen, schriftelijk worden erkend.

  • 3. Overdracht of in pandgeving, waardoor een lid van het Hof enig recht op salaris aan een derde toekent, is slechts geldig, indien zij geschiedt met goedkeuring van het bestuur van het Hof, dat het salaris heeft toegekend.

  • 4. Salaris is voor inhouden, beslag of korting dan wel overdracht of in pandgeving vatbaar voor één derde gedeelte.

  • 5. Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad, een regeling vast over het inhouden, het beslag en de korting op het salaris, dan wel overdracht of in pandgeving van het salaris.

Artikel 25
  • 1. Aan een rechter kan, na goedkeuring door de Beheerraad, door het bestuur van het Hof naar billijkheid een schadeloosstelling, een vergoeding van kosten of overigens een geldelijke tegemoetkoming worden verleend.

  • 2. Bij ministeriële rijksregeling kunnen regels worden gesteld over schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan rechters.

Artikel 26

Onze Ministers stellen, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, een regeling vast over ambtsjubilea van de leden van het Hof.

Artikel 27
  • 1. Bij ministeriële rijksregeling kunnen regels worden gesteld over de rechtspositie van rechters.

  • 2. In geval de in het eerste lid bedoelde ministeriële rijksregeling over de rechtspositie van rechters nog niet tot stand is gekomen en er op korte termijn een regeling getroffen moet worden inzake een rechtspositionele aangelegenheid, voorziet het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad, in een tijdelijke regeling.

Paragraaf 2 Functionerings- en beoordelingsgesprekken

Artikel 28
  • 1. Ten minste éénmaal per kalenderjaar wordt een functioneringsgesprek gevoerd met een rechter.

  • 2. Met een rechter, niet tevens zijnde lid van het bestuur van het Hof, wordt het functioneringsgesprek gevoerd door één van de daartoe aangewezen vice-presidenten.

  • 3. De president voert het functioneringsgesprek met de vice-presidenten.

  • 4. Een functioneringsgesprek kan op verzoek van een rechter plaatsvinden.

  • 5. Van het functioneringsgesprek wordt verslag gelegd en de rechter wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit verslag kenbaar te maken. Nadat de zienswijze van de rechter aan het verslag is toegevoegd wordt het verslag in zijn personeelsdossier gevoegd en ontvangt de rechter een afschrift van het verslag.

  • 6. Indien de rechter zich niet kan verenigen met de inhoud van het verslag van het functioneringsgesprek, kan hij een beoordelingsgesprek aanvragen.

Artikel 29
  • 1. Een schriftelijke beoordeling wordt opgemaakt indien:

    • a. een rechter hierom verzoekt;

    • b. het functioneren van een rechter hiertoe aanleiding geeft.

  • 2. Een beoordelingsgesprek dat wordt gevoerd op grond van artikel 28, zesde lid, wordt gevoerd door de president.

  • 3. Een beoordelingsgesprek dat op grond van het eerste lid, onderdeel b, wordt gevoerd, vindt niet eerder plaats dan drie maanden nadat een functioneringsgesprek met de betrokken rechter heeft plaatsgevonden.

  • 4. Ten aanzien van het opmaken van de beoordeling en het voeren van een beoordelingsgesprek zijn de leden 2, 3 en 5, van artikel 28, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

In de functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken met rechters wordt niet gesproken over de:

  • a. procesrechtelijke behandeling van zaken;

  • b. inhoudelijke beoordeling in concrete zaken;

  • c. beslissing in een concrete zaak of categorieën van zaken.

Paragraaf 3 Het ambtskostuum

Artikel 31
  • 1. Rechters zijn ter terechtzitting of bij vervulling van een ambtsverrichting, waarbij het dragen van een ambtskostuum gepast is, gekleed in een ambtskostuum.

  • 2. Het ambtskostuum bestaat uit een toga en een bef.

Artikel 32
  • 1. De toga is een lange wijde mantel met een staande kraag ter hoogte van ongeveer 4 cm, welke kraag aan de voorzijde in het midden een opening heeft van 8 cm. De toga is geheel gemaakt van zwarte stof, neerhangende tot ongeveer 10 cm boven de grond, in het midden van de achterzijde onder de kraag, evenals zijwaarts aan de bovenkant van de wijde mouwen, geplooid ingenomen, met aan de onderkant der mouwen omslagen ter breedte van ongeveer 20 cm en aan de voorzijde in het midden van boven tot onder om de 5 cm voorzien van een niet glimmende kleine zwarte knoop.

  • 2. De toga wordt gesloten gedragen.

  • 3. Voor zover de toga is voorzien van banen, zijn deze ter breedte van ongeveer 18 cm evenwijdig aan elkaar met een tussenruimte van ongeveer 8 cm verticaal aan de voorzijde aangebracht en wel van de bovenkant van elke schouder af tot aan de onderkant der toga.

  • 4. De toga is van dof grein of van een hierop gelijkende stof met banen en mouwomslagen van zwarte zijde.

Artikel 33
  • 1. De bef bestaat uit twee aan de bovenzijde aan elkaar bevestigde stukken geplooid wit batist of een hierop gelijkende stof, beide stukken tezamen in geplooide toestand aan de bovenzijde 8 cm breed.

  • 2. De bef heeft een lengte van 30 cm en mag aan de onderzijde niet breder zijn dan 15 cm.

HOOFDSTUK 4 RECHTERLIJK AMBTENAAR IN OPLEIDING

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 34
  • 1. Een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan niet tevens zijn:

    • a. Gouverneur;

    • b. minister of staatssecretaris;

    • c. commissaris der Koningin of gedeputeerde;

    • d. lid van de vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, van de Staten-Generaal of van een eilandsraad;

    • e. rijksvertegenwoordiger, gezaghebber of eilandgedeputeerde;

    • f. burgemeester of wethouder;

    • g. lid van de Beheerraad;

    • h. lid van de Raad voor rechtshandhaving;

    • i. lid van de Raad van Advies van Aruba, Curaçao of Sint Maarten;

    • j. lid van de Algemene of Nationale Rekenkamer van een land;

    • k. nationale of eilandelijke ombudsman of substituut-ombudsman.

  • 2. Een rechterlijk ambtenaar in opleiding geeft het bestuur van het Hof kennis van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult. Zo mogelijk geschiedt de kennisgeving zodra het voornemen bestaat tot het aangaan van de betrekking.

  • 3. De betrekkingen die een rechterlijk ambtenaar in opleiding buiten zijn functie vervult, worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26, vierde lid, van de rijkswet.

Paragraaf 2 Selectie

Artikel 35

Er is een opleiding die ten doel heeft toekomstige rechters en officieren van justitie de kennis, de vaardigheden en de ervaring te verschaffen, die nodig zijn om een rechtsprekende functie, dan wel de functie van officier van justitie uit te oefenen.

Artikel 36
  • 1. Ten minste éénmaal per jaar maakt het bestuur van het Hof in ten minste twee van de in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba en Nederland verschijnende dagbladen bekend dat zich bij hen personen kunnen melden die bij voorkeur aan de vereisten van artikel 24, eerste en tweede lid, van de rijkswet voldoen, teneinde in aanmerking te komen voor een aanstelling in een opleidingsfunctie tot rechter of officier van justitie.

  • 2. Het bestuur van het Hof draagt er zorg voor dat personen die zich hebben aangemeld een assessment en een integriteitsonderzoek ondergaan.

  • 3. Het bestuur van het Hof stelt vervolgens de ontvangen aanmeldingen in handen van de selectiecommissie.

Artikel 37
  • 1. Er wordt een selectiecommissie ingesteld, die bestaat uit vijf leden, te weten:

    • a. de president van het Hof;

    • b. de procureur-generaal van een van de landen;

    • c. de decaan van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de universiteit in Curaçaoof Aruba;

    • d. twee door de president van het Hof en de procureurs-generaal van de landen voor de duur van vijf jaar te benoemen leden, die niet tot de rechterlijke macht behoren.

  • 2. Bij belet of ontstentenis:

    • a. wordt de president van het Hof vervangen door een daartoe aangewezen vice-president;

    • b. wordt de procureur-generaal van één van de landen vervangen door een daartoe aangewezen plaatsvervanger;

    • c. wordt de decaan van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de universiteit in Curaçao of Aruba vervangen door zijn plaatsvervanger;

    • d. worden beide door de president van het Hof en de procureurs-generaal van de landen benoemde leden elk vervangen door een voor gelijke duur en onder gelijke beperking tot hun vervanging benoemd lid.

Artikel 38
  • 1. De selectiecommissie onderzoekt wie in aanmerking komen voor een aanstelling en zendt daartoe een aanbeveling aan het bestuur van het Hof.

  • 2. De selectiecommissie kan ook personen die zich anders dan ingevolge de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekendmaking bij het bestuur van het Hof hebben aangemeld voor aanstelling aanbevelen.

Paragraaf 3 Aanstelling en opleiding

Artikel 39
  • 1. De daartoe ingevolge artikel 38 door de selectiecommissie aanbevolene kan worden toegelaten tot de opleiding voor rechterlijk ambtenaar in opleiding door aanstelling bij het Hof in de functie van rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 2. Het aanstellingsbesluit van een rechterlijk ambtenaar in opleiding vermeldt in elk geval:

    • a. zijn naam, voorletter(s), geboortedatum;

    • b. zijn functie;

    • c. de dag van ingang van de aanstelling;

    • d. zijn salaris;

    • e. zijn arbeidsduur;

    • f. zijn standplaats.

Artikel 40
  • 1. Het bestuur van het Hof en de procureurs-generaal van de landen stellen, gehoord de hofvergadering, gezamenlijk een opleidingsreglement voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding vast.

  • 2. Het opleidingsreglement voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding bevat in elk geval nadere regels over de:

    • a. inhoud van de opleiding;

    • b. duur van de opleiding;

    • c. mogelijkheden tot verlenging of verkorting van de opleiding;

    • d. normen voor het functioneren;

    • e. periodieke beoordeling.

Artikel 41
  • 1. De rechterlijk ambtenaar in opleiding legt bij aanvang van de opleiding de eed of belofte af overeenkomstig het als bijlage bij deze algemene maatregel van rijksbestuur gehechte formulier.

  • 2. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de eerste periode van de opleiding tewerk wordt gesteld ter griffie van het Hof, legt hij de eed of belofte af ten overstaan van een lid van het Hof. Indien de rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de eerste periode van de opleiding tewerk wordt gesteld ten parkette van het openbaar ministerie, dan legt hij de eed of belofte af ten overstaan van de hoofdofficier van justitie.

  • 3. Het formulier wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de rechterlijk ambtenaar in opleiding, het lid van het Hof respectievelijk de hoofdofficier van justitie.

  • 4. Het origineel van het formulier wordt bewaard in het personeelsdossier van de betreffende rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 5. Een gewaarmerkt afschrift van het origineel van het formulier wordt aan de rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgereikt.

Artikel 42

Nadat een rechterlijk ambtenaar in opleiding, de opleiding met gunstig resultaat heeft voltooid, kan hij op grond van de artikelen 23 en 25 van de rijkswet of op grond van artikel 17, derde lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voorgedragen worden voor benoeming tot rechter of substituut-officier van justitie.

Paragraaf 4 Schorsing en ontslag

Artikel 43
  • 1. Het bestuur van het Hof, gehoord de procureurs-generaal van de landen, schorst een rechterlijk ambtenaar in opleiding indien hij:

    • a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.

  • 2. Het bestuur van het Hof, gehoord de procureurs-generaal van de landen, kan een rechterlijk ambtenaar in opleiding schorsen indien:

    • a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld;

    • b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 44, onderdeel a, of artikel 45, onderdeel c, zouden kunnen leiden.

  • 3. De schorsing, bedoeld in de voorgaande leden, eindigt na drie maanden. Het bestuur van het Hof kan, gehoord de procureurs-generaal van de landen, de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 4. Het bestuur van het Hof beëindigt de schorsing zodra de grond voor deze maatregel is vervallen.

  • 5. Het bestuur van het Hof kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing geen salaris of slechts een daarbij te bepalen gedeelte van het salaris zal worden genoten.

  • 6. Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan het bestuur van het Hof beslissen dat het niet genoten salaris geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte alsnog zal worden uitbetaald.

Artikel 44

Het bestuur van het Hof, gehoord de procureurs-generaal van de landen, ontslaat een rechterlijk ambtenaar in opleiding:

  • a. op eigen verzoek;

  • b. indien hij een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens artikel 34, eerste lid, onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;

  • c. binnen zes maanden nadat de opleiding beëindigd is vanwege een ongunstige beoordeling;

  • d. bij gebleken ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan wegens ziekte.

Artikel 45

Het bestuur van het Hof, gehoord de procureurs-generaal van de landen, kan een rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslaan:

  • a. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

  • b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

  • c. indien hij uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is om zijn functie te vervullen;

  • d. wegens handelen of nalaten, dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak dan wel openbaar ministerie of aan het in haar dan wel hem te stellen vertrouwen;

  • e. na eerder wegens gelijke overtreding te zijn gewaarschuwd, de bepalingen overtreedt waarbij hem:

    • 1°. verboden wordt zich in enig onderhoud of gesprek in te laten met partijen of haar advocaten of gemachtigden, of enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen;

    • 2°. de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren.

Artikel 46

Alvorens een besluit op grond van de artikelen 43, tweede lid, 44, onderdeel d, en 45 wordt genomen wordt de rechterlijk ambtenaar in opleiding door het bestuur van het Hof in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen.

Paragraaf 5 Arbeidsvoorwaarden

Artikel 47
  • 1. De artikelen 7, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, tweede tot en met vijfde lid, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, en de artikelen 31 tot en met 33, zijn van overeenkomstige toepassing op de rechterlijke ambtenaren in opleiding.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft in het eerste opleidingsjaar aanspraak op 176 uren vakantie en met ingang van het tweede opleidingsjaar aanspraak op 200 uren vakantie, met behoud van salaris en toelagen.

Artikel 48
  • 1. Bij ministeriële rijksregeling kunnen regels worden gesteld over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren in opleiding.

  • 2. In geval de in het eerste lid bedoelde ministeriële rijksregeling over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren in opleiding nog niet tot stand is gekomen en er op korte termijn een regeling getroffen moet worden inzake een rechtspositionele aangelegenheid, voorziet het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad, in een tijdelijke regeling.

HOOFDSTUK 5 LEDEN BEHEERRAAD

Artikel 49

  • 1. Alvorens zitting te nemen leggen de leden van de Beheerraad de eed of belofte af volgens het formulier zoals vastgesteld in de bijlage bij deze algemene maatregel rijksbestuur.

  • 2. De leden van de Beheerraad leggen de eed of belofte af ten overstaan van de president van het Hof.

  • 3. Bij herbenoeming is het afleggen van een nieuwe eed of het uitspreken van een nieuwe belofte niet vereist.

Artikel 50

  • 1. Voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van de Beheerraad ontvangen de leden van de Beheerraad een vergoeding.

  • 2. In de bij deze algemene maatregel van rijksbestuur behorende bijlage is de vergoeding van de leden van de Beheerraad vastgesteld.

  • 3. De reis- en verblijfskostenregeling voor rechters is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Beheerraad.

Artikel 51

  • 1. Een lid van de Beheerraad wordt door Onze Ministers geschorst, indien hij:

    • a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.

  • 2. Onze Ministers kunnen een lid van de Beheerraad schorsen, indien:

    • a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld;

    • b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 52, eerste lid of artikel 52, derde lid, onderdeel c, zou kunnen leiden.

  • 3. De schorsing, bedoeld in de voorgaande leden, eindigt na drie maanden. Onze Ministers kunnen de maatregel telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 4. De schorsing wordt beëindigd zodra de grond voor deze maatregel is vervallen.

Artikel 52

  • 1. Een lid van de Beheerraad wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.

  • 2. Op voorstel van Onze Ministers wordt een lid van de Beheerraad bij koninklijk besluit ontslagen, indien hij:

    • a. een ambt of betrekking aanvaardt die onderscheidenlijk dat volgens artikel 50, vierde lid, van de rijkswet onverenigbaar is met de door hem beklede functie;

    • b. bij gebleken ongeschiktheid voor de functie, anders dan wegens ziekte.

  • 3. Op voorstel van Onze Ministers kan een lid van de Beheerraad bij koninklijk besluit worden ontslagen:

    • a. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • c. indien hij uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is om zijn functie te vervullen;

    • d. wegens handelen of nalaten, dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen.

HOOFDSTUK 6 KLACHTEN

Artikel 53

  • 1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een rechter van het Hof zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, bij het bestuur van het Hof een klacht in te dienen. Niet geklaagd kan worden over de inhoud en de motivering van een beslissing van een rechter noch over de totstandkoming van een rechterlijke beslissing met inbegrip van de in dat kader genomen beslissingen van procedurele aard.

  • 2. Een gedraging van een rechter wordt aangemerkt als een gedraging van het Hof, voor zover deze gedraging aan het Hof kan worden toegerekend.

  • 3. Het bestuur van het Hof draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten.

  • 4. Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van het Hof kan geen beroep worden ingesteld.

Artikel 54

  • 1. Een klaagschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • a. de naam en het adres van de klager;

    • b. de dagtekening;

    • c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht en zo mogelijk het tijdstip van de gedraging.

  • 2. Klaagschriften, die niet gedagtekend zijn, worden geacht gedagtekend te zijn op de dag van ontvangst.

  • 3. Indien het klaagschrift in een andere taal dan het Nederlands, Papiaments of Engels is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, dient de klager zorg te dragen voor een vertaling.

  • 4. Indien de klager minderjarig is of onder curatele gesteld, moet de klacht worden ondertekend door de met het gezag beklede ouder of voogd of de curator.

  • 5. Het bestuur van het Hof kan besluiten het klaagschrift dat niet aan de vereisten genoemd in het eerste, derde, en of vierde lid voldoet, niet te behandelen, mits de klager in de gelegenheid is gesteld het klaagschrift binnen een door het bestuur van het Hof te stellen termijn aan te vullen.

Artikel 55

  • 1. Het bestuur van het Hof is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

    • a. waarover door de klager reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van dit hoofdstuk is afgedaan;

    • b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;

    • c. die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een rechterlijke instantie kon of had kunnen worden onderworpen;

    • d. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van een lid van het openbaar ministerie van één van de landen of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van een lid van het openbaar ministerie van een van de landen of een vervolging gaande is.

  • 2. Het bestuur van het Hof is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.

  • 3. Van het niet in behandeling nemen van de klacht stelt het bestuur van het Hof de klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis.

Artikel 56

  • 1. Het bestuur van het Hof bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk onder de mededeling van de datum van ontvangst van het klaagschrift.

  • 2. Het bestuur van het Hof zendt de beklaagde een afschrift van het klaagschrift en de daarbij meegezonden stukken.

  • 3. Het bestuur van het Hof zendt een klaagschrift tot behandeling waarvan kennelijk een andere instantie bevoegd is, onverwijld naar die instantie door onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de klager.

  • 4. Het bestuur van het Hof zendt een klaagschrift dat niet voor het bestuur van het Hof bestemd is en dat ook niet wordt doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug naar de klager.

  • 5. Het bestuur van het Hof registreert en administreert binnengekomen klaagschriften en zorgt voor een goede voortgangscontrole.

  • 6. Het aantal geregistreerde klachten wordt jaarlijks gepubliceerd met vermelding van de aard van de klacht.

Artikel 57

  • 1. Het bestuur van het Hof stelt de klager en de beklaagde in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

  • 3. Van het horen van beklaagde kan worden afgezien indien de klacht niet in behandeling wordt genomen, indien de klacht kennelijk ongegrond is of indien betrokkene heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

  • 4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel 58

  • 1. De klager en de beklaagde kunnen zich door een gemachtigde laten bijstaan of laten vertegenwoordigen.

  • 2. Het bestuur van het Hof kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op advocaten.

Artikel 59

  • 1. In elke fase van de klachtbehandeling kan het bestuur van het Hof nagaan of de klager door middel van een informele afhandeling van zijn klacht tevreden gesteld kan worden.

  • 2. Zodra het bestuur van het Hof naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, kan de klachtprocedure worden afgesloten. De klager ontvangt in dat geval een schriftelijke kennisgeving van de afsluiting van deze procedure. Aan de beklaagde wordt een kopie van deze kennisgeving verstrekt.

Artikel 60

  • 1. Het bestuur van het Hof handelt de klacht binnen zes weken of, – indien aan het bepaalde in artikel 62, eerste lid, toepassing wordt gegeven – binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift af.

  • 2. Het bestuur van het Hof kan de behandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en beklaagde.

  • 3. Wanneer de klacht een lid van het bestuur van het Hof betreft, neemt dit lid niet aan de behandeling van de klacht deel. Dit lid wordt vervangen door een ander lid van het Hof.

Artikel 61

Het bestuur van het Hof stelt de klager en de beklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 62

  • 1. Het bestuur van het Hof kan een klachtadviescommissie met de advisering over een klacht belasten. Een klachtadviescommissie bestaat uit drie leden.

  • 2. Het bestuur van het Hof benoemt de leden van een klachtadviescommissie, waaronder een voorzitter en een secretaris, alsmede hun plaatsvervangers.

  • 3. Ten minste één lid van de klachtadviescommissie is geen rechter.

  • 4. Degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, maakt geen deel uit van de klachtadviescommissie.

  • 5. Het bestuur van het Hof kan de klachtadviescommissie alleen algemene aanwijzingen geven.

Artikel 63

  • 1. Zodra het bestuur van het Hof besluit de klachtadviescommissie in te schakelen, deelt het bestuur de klager en de beklaagde mee dat een klachtadviescommissie met de advisering over de klacht is belast.

  • 2. Het horen geschiedt door de klachtadviescommissie.

  • 3. De klachtadviescommissie kan het horen aan de voorzitter of een lid opdragen.

  • 4. De klachtadviescommissie beslist over de toepassing van artikel 57, tweede lid.

  • 5. De klachtadviescommissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuur.

  • 6. Het rapport bevat het verslag van het horen.

Artikel 64

Indien de conclusies van het bestuur van het Hof afwijken van het advies van de klachtadviescommissie, wordt in die conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 61.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 65

  • 1. Degene die op grond van artikel 60, eerste lid, van de rijkswet benoemd wordt tot president van het Hof, behoudt zijn rechtspositie zoals die gold voor de functie van president van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba op de dag vóór inwerkingtreding van de rijkswet, tenzij anders overeengekomen.

  • 2. Voor degene die op grond van artikel 60, eerste lid, van de rijkswet benoemd wordt tot president van het Hof, blijft de rechtspositie als bedoeld in het eerste lid eveneens behouden in geval van herbenoeming op grond van artikel 40, vijfde lid, van de rijkswet, tenzij anders overeengekomen.

  • 3. Voor wat betreft de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van degene die op grond van artikel 60, eerste lid, van de rijkswet wordt benoemd, wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van de ambtenaren van het land Curaçao.

Artikel 66

  • 1. Indien een rechter of een rechterlijk ambtenaar in opleiding voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze algemene maatregel van rijksbestuur is benoemd, dan behoudt deze rechter of rechterlijk ambtenaar in opleiding de rechtspositie zoals die gold op de dag vóór inwerkingtreding van dit rijksbesluit, tenzij anders overeengekomen.

  • 2. Voor wat betreft de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van de rechter of de rechterlijk ambtenaar in opleiding, bedoeld in het eerste lid, wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van de ambtenaren van het land Curaçao.

Artikel 67

Deze algemene maatregel van rijksbestuur treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van de rijkswet.

Artikel 68

Deze algemene maatregel van rijksbestuur wordt aangehaald als: Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 september 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Ik zweer/ Ik beloof dat ik als directeur bedrijfsvoering van het Gemeenschappelijk Hof overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de rijkswet of enige andere wet gegeven, nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen.

Ik zweer/ Ik verklaar dat ik om tot directeur bedrijfsvoering van het Gemeenschappelijk Hof te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd.

Ik zweer/ Ik verklaar dat ik om iets als directeur bedrijfsvoering van het Gemeenschappelijk Hof te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig/ Dit verklaar en beloof ik.

Op .......... werd te .............................

ten overstaan van ..............................

de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ....................

1. .....................

2. .....................

Bijlage bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Ik zweer/ Ik beloof trouw aan de Koning en gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen.

Ik zweer/ Ik verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/ Ik beloof dat ik nimmer enige giften of geschenken, hoe ook genaamd, zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij in enige rechtszaak is of zal worden betrokken, waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/ Dat verklaar en beloof ik!

Op .......... werd te .............................

ten overstaan van ..............................

de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ....................

1. .....................

2. .....................

De rechterlijk ambtenaar in opleiding is verplicht tot geheimhouding van gevoelens die in raadkamer zijn geuit. De rechterlijk ambtenaar mag zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten of gemachtigden over enig voor hem aanhangig geschil of een geschil waarvan hij weet of vermoedt dat deze voor hem aanhangig wordt.

Bijlage bedoeld in artikel 49, eerste lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Ik zweer/ Ik beloof dat ik het ambt van voorzitter van de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof/ dat ik het ambt van lid van de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de rijkswet of enige andere wet gegeven, nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen.

Ik zweer/ Ik verklaar dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd.

Ik zweer/ Ik verklaar dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig/ Dit verklaar en beloof ik.

Op .......... werd te .............................

ten overstaan van ..............................

de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ....................

1. .....................

2. .....................

Bijlage bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 10, derde lid, 12, tweede lid, en 50, tweede lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Leden van het Bestuur van het Gemeenschappelijk Hof

De bedragen in deze bijlage zijn vermeld in AWG en ANG1.

Toelage president en vice-president 2010

President

1

2240

2

2303

3

2363

4

2427

5

2494

6

2564

7

2634

8

2702

9

2780

Vice-president

1

1120

2

1153

3

1181

4

1213

5

1248

6

1282

7

1316

8

1351

9

1390

Salaris Directeur Bedrijfsvoering 2010

1

12131

2

12466

3

12809

4

13161

5

13524

6

13894

7

14278

8

14670

9

15071

Salaris leden Gemeenschappelijk Hof 2010

1

14477

2

14875

3

15286

4

15706

5

16139

6

16581

7

17037

8

17508

9

17988

Salaris plaatsvervangend leden Gemeenschappelijk Hof 2010

1

13030

2

13387

3

13756

4

14136

5

14525

6

14922

7

15335

8

15753

9

16189

Salaris rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg 2010

1

10310

2

10595

3

10886

4

11186

5

11491

6

11808

7

12131

8

12466

9

12809

Salaris rechterlijke ambtenaren in opleiding 2010

Schaal 12

Schaal 13

1

6265

1

7176

2

6438

2

7373

3

6615

3

7576

4

6797

4

7784

5

6984

5

7998

6

7176

6

8218

7

7373

7

8444

8

7576

8

8676

9

7784

9

8915

Vergoeding plaatsvervangers 2010

Plaatsvervangend lid Gemeenschappelijk Hof per zitting

: 561,47

Rechter plaatsvervanger in eerste aanleg per uur

: 55,53

Vergoeding per vergadering leden Beheerraad 2010

Voorzitter

: 830,72

Lid

: 623,04

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De organisatie van de rechtspraak en die van het openbaar ministerie is in afzonderlijke consensusrijkswetten neergelegd op basis van artikel 38, tweede lid, Statuut. Het besluit om tot afzonderlijke rijkswetten voor de organisatie van de rechtspraak en het openbaar ministerie te komen, is onder meer gelegen in het feit dat de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna de rijkswet) de rechtspraak in alle Caribische delen van het Koninkrijk regelt, terwijl de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen betrekking heeft op het openbaar ministerie van Aruba. Dit besluit heeft tot gevolg gehad dat ook de regeling van de rechtspositie van onder andere rechters bij het Hof en de leden van het openbaar ministerie in afzonderlijke consensus algemene maatregelen van rijksbestuur zijn neergelegd.

Bij het opstellen van dit rijksbesluit is, evenals bij het opstellen van het Rijksbesluit openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving. Zo is paragraaf 1 «rechten en verplichtingen» van hoofdstuk 3 «De rechtspositie van rechters» grotendeels gebaseerd op de Landsverordening materieel ambtenarenrecht2.

Op punten waar de geldende Nederlands-Antilliaanse wetgeving geactualiseerd diende te worden is tevens gekeken naar de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de regeling van het ambtskostuum. Het voor de inwerkingtreding van dit rijksbesluit geldende Besluit van 12 februari 1869 houdende vaststelling van het costuum der regterlyke ambtenarenwas toe aan actualisering. Op basis van het Kostuum- en Titulatuurbesluit rechterlijke organisatie zijn de artikelen 31 tot en met 33 van dit rijksbesluit tot stand gekomen.

Dit rijksbesluit bevat de regeling van de rechtspositie van leden van het bestuur van het Hof, de directeur bedrijfsvoering, rechters, leden Beheerraad en rechterlijke ambtenaren in opleiding bij het Hof. Het Hof is een gemeenschappelijke voorziening van de landen van het Koninkrijk en is bovenlandelijk vorm gegeven. De (plaatsvervangend) leden van het Hof en de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg en de directeur bedrijfsvoering worden aangesteld bij de rechtspersoon Hof en zijn dus niet in dienst van een van de landen. De (plaatsvervangend) leden van het Hof, rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg en de directeur bedrijfsvoering worden benoemd bij koninklijk besluit. De kern van hun rechtspositie wordt geregeld in de rijkswet (benoeming, schorsing en ontslag). De overige aspecten van de rechtspositie worden geregeld bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur.

Ook de leden van de Beheerraad worden bij koninklijk besluit benoemd. Regels over het ontslag, de schorsing, de bezoldiging en andere rechtspositionele aangelegenheden van de leden van de Beheerraad worden bij dit rijksbesluit gesteld.

Rechterlijke ambtenaren in opleiding worden aangesteld door het bestuur van het Hof. Het bestuur is het bevoegd gezag van de rechterlijke ambtenaren in opleiding. Hun rechtspositie is nader geregeld bij of krachtens dit rijksbesluit.

Een ontwerp van dit rijksbesluit is tot stand gekomen met behulp van de inhoudelijke inbreng van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. In Hoofdstuk 4 «Rechterlijk ambtenaar in opleiding» is tevens de inhoudelijke inbreng van de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen verwerkt. De procureur-generaal van Aruba is eveneens in de gelegenheid gesteld om zijn bevindingen naar voren te brengen. De reden dat zowel de procureur-generaal van Aruba als de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen is geconsulteerd is gelegen in het feit dat genoemd hoofdstuk ook ziet op de opleiding van de rechterlijk ambtenaar tot officier van justitie.

De financiële aspecten, met als onderdeel de verdeling van de kosten over de landen, van het Hof zijn opgenomen in het Rijksbesluit financiering Gemeenschappelijk Hof.

Aan dit rijksbesluit zijn geen administratieve lasten voor burger of bedrijfsleven verbonden. Dit rijksbesluit ziet op interne aangelegenheden van de rechtspraak.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 van de rijkswet is een begripsbepaling opgenomen die geldt voor zowel de rijkswet als de daarop rustende bepalingen, waaronder dit rijksbesluit. De begripsbepalingen die gelden voor de rijkswet gelden dus ook voor dit rijksbesluit. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen die niet voorkomen in de rijkswet, maar wel in dit rijksbesluit.

Artikel 2

In de Slotverklaring van 2 november 2006 van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten hebben de regeringen van Nederland, de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten afspraken gemaakt over samenwerkingsregelingen op onder meer het gebied van de rechtspleging en de rechtshandhaving. In de Slotverklaring is onder meer afgesproken dat er kort gezegd één rechterlijke organisatie zal zijn voor het Caribische deel van het Koninkrijk, te weten de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat regeling hiervan geschiedt bij een zogenoemde consensusrijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, Statuut. Evenals de rijkswet is ook het rijksbesluit Gemeenschappelijk Hof van Justitie in consensus tot stand gekomen. Op grond van onderhavig artikel dient tussen de landen overeenstemming te bestaan over de inhoud van de nadere regels die op grond van dit rijksbesluit, bij ministeriële rijksregeling, worden gesteld.

Artikel 3

Onderdeel a van het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het bestuur van het Hof een werkreglement vaststelt. In dit werkreglement worden regels van procedurele aard neergelegd, zoals regels over het begin- en einde van werktijden, flexibele werktijden, de wijze van indiening van verlof, het aanvragen van dienstreizen en de wijze van indienen van declaraties.

Onderdeel b van het eerste lid bevat de verplichting tot het vaststellen van een gedragscode door het bestuur van het Hof. De reden hiervoor is dat zowel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland de waarborgen voor een adequate professionele en zorgvuldige uitoefening met inachtneming van de verantwoordelijkheden en geldende regels van het beroep van rechter een bijzonder punt van aandacht zijn als bouwsteen van een kwalitatief hoogwaardige zittende magistratuur. In het tweede lid wordt aangegeven welke onderwerpen in elk geval deel uitmaken van deze gedragscode. Eén van de onderwerpen die deel uitmaakt van de gedragscode is functiegerelateerde uitgaven en declaraties. In de gedragscode wordt door het bestuur van het Hof omschreven welke uitgaven aan een bepaalde functie verbonden zijn en onder welke voorwaarden deze uitgaven gedeclareerd kunnen worden. Een voorbeeld van een functiegerelateerde uitgave is de kosten voor het ambtskostuum waarin een rechter ter terechtzitting of bij vervulling van een ambtsverrichting in gekleed is (zie artikel 31).

Artikel 4

Het salaris (zie de artikelen 5, 11 en 12), de bestuurderstoelage en de vergoedingen (zie artikelen 10 en 50) zijn gebaseerd op de vóór dit rijksbesluit tot stand gekomen bezoldigingstabellen van de leden Hof/ OM per 1 januari 2010 en van de landsambtenaren van de Nederlandse Antillen3. In de bezoldigingstabellen van de leden van het Hof/ OM komt de gelijkheid van het functieniveau van de leden van de zittende en de staande magistratuur tot uiting in gelijkstelling van de honorering. De volgende functies kennen thans eenzelfde honorering: de president en de procureur-generaal, de advocaat-generaal en de hoofdofficier van justitie, lid van het Hof en de officier van justitie, plaatsvervangend lid van het Hof en de substituut-officier van justitie. De inwerkingtreding van de consensusrijksregelingen voor het Gemeenschappelijk Hof en de openbare ministeries van de landen geven vooralsnog geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de hoogte van de honorering. De inwerkingtreding van de rijkswet noopt wel tot het toevoegen van de functies van vice-president, directeur bedrijfsvoering, plaatsvervangend rechter in eerste aanleg, de rechterlijk ambtenaar in opleiding en de leden van de Beheerraad.

Artikel 40, eerste lid, rijkswet bepaalt dat het Hof een bestuur heeft dat bestaat uit een president, drie vice-presidenten en een directeur bedrijfsvoering. De bestuursfunctie van president is een bestaande functie (zie artikel 65 in verband met de overgangsregeling) en de bestuursfuncties van vice-president en de directeur bedrijfsvoering zijn nieuwe functies. De president en de vice-presidenten zijn lid van het Hof (zie artikel 40, tweede lid, rijkswet). De bestuursfunctie is op grond van artikel 40, vijfde lid, rijkswet een tijdelijke functie voor een periode van vijf jaar met de mogelijkheid van herbenoeming. Indien geen herbenoeming plaatsvindt, zijn de president en vice-president na ommekomst van de benoemingstermijn van vijf jaar nog steeds lid van het Hof. Daarom is ervoor gekozen om deze leden van het bestuur van het Hof gedurende hun benoeming als bestuurslid een toelage toe te kennen boven op het salaris dat de leden van het Hof ingevolge artikel 12 genieten. In geval geen herbenoeming plaatsvindt, vervalt de toelage na vijf jaar.

Voor de directeur bedrijfsvoering ligt dit anders. De directeur bedrijfsvoering heeft, indien geen herbenoeming plaatsvindt, na ommekomst van de benoemingsperiode geen andere functie binnen het Hof. Derhalve geniet de directeur bedrijfsvoering gedurende de benoemingsperiode een salaris. De toelagen van de president en vice-presidenten en het salaris van de directeur bedrijfsvoering (zie verder de toelichting op artikel 5) zijn opgenomen in de bijlage bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 10, derde lid, 12, tweede lid, en 50, tweede lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Voor de hoogte van de bestuurderstoelage van de president is uitgegaan van het verschil tussen de salarisschaal van een lid van het Hof en de salarisschaal van de huidige president. Voor de hoogte van de bestuurderstoelage van de vice-presidenten is uitgegaan van het verschil tussen de salarisschaal van een lid van het Hof en de salarisschaal van de advocaat-generaal/ hoofdofficier van Justitie.

Het derde lid bepaalt dat de toelage van de leden van het bestuur jaarlijks aangepast wordt op basis van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen in het voorafgaande kalenderjaar. Indien in twee van de vier landen de salarissen van de ambtenaren niet geïndexeerd worden, wordt het gemiddelde berekend over de som van de indexcijfers gedeeld door het aantal van 4 landen.

Artikel 5

Artikel 41, vierde lid, rijkswet biedt de grondslag om de rechtspositie van de leden van het bestuur van het Hof te regelen, waaronder de directeur bedrijfsvoering. De rechtspositie van de directeur bedrijfsvoering kan niet worden opgenomen in de regeling van de rechtspositie van de gerechtsambtenaren die door de Beheerraad wordt opgesteld, nu de directeur bedrijfsvoering geen gerechtsambtenaar is (artikel 54, derde lid, en artikel 1, onderdeel g, van de rijkswet).

Ten aanzien van de rechtspositie van de directeur bedrijfsvoering, zijnde lid van het bestuur van het Hof, zijn in de rijkswet al enkele bepalingen opgenomen. Zo bepaalt artikel 40, vijfde lid, rijkswet onder andere dat de leden van het bestuur van het Hof bij koninklijk besluit voor vijf jaar worden benoemd. Daarnaast bepaalt artikel 40, zesde lid, van de rijkswet dat de leden van het bestuur van het Hof worden benoemd op basis van deskundigheid die voor de uitoefening van de taken van het bestuur nodig is. Voorts wordt op het niveau van rijkswet bepaald welke betrekkingen niet verenigbaar zijn met de functie van de directeur bedrijfsvoering (zie artikel 40, derde lid, rijkswet). Tot slot ziet artikel 41, tweede en derde lid, rijkswet op het ontslag van de leden van het bestuur van het Hof. Ingevolge het eerste lid van onderhavig artikel wordt voor wat betreft de nadere regels inzake de rechtspositie van de directeur bedrijfsvoering, voor zover mogelijk, aangesloten bij regeling van de rechtspositie van rechters. In de bijlage bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 10, derde lid, 12, tweede lid, en 50, tweede lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie is een salaristabel opgenomen voor de directeur bedrijfsvoering. Zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven zijn de salarissen gebaseerd op de bestaande bezoldigingstabellen van de leden Hof/ OM per 1 januari 2010 en die van de landsambtenaren van de Nederlandse Antillen.

De salaristabel voor de directeur bedrijfsvoering is gebaseerd op de bestaande salaristabel van de zittende griffier bij het Hof die, op grond van artikel 60, tweede lid, rijkswet, de eerste directeur bedrijfsvoering wordt.

De aanspraak op 224 uren vakantie per kalenderjaar is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren.

Artikel 6

Bij ministeriële rijksregeling kunnen nadere regels worden gesteld over de rechtspositie van de leden van het bestuur van het Hof. Deze regels komen in consensus tussen de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, tot stand (zie ook de toelichting op artikel 2 van dit rijksbesluit).

Artikel 7

De grondslag voor onderhavig artikel is gelegen in artikel 24 van de rijkswet. Voor degene die benoemd wil worden tot lid of plaatsvervangend lid van het Hof en zijn opleiding op het gebied van het recht met goed gevolg in Nederland heeft afgelegd, is aangesloten bij de algemene opleidingsvereisten die gelden voor de benoeming van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in Nederland. Voor zover het de opleidingen op het gebied van het recht in Nederland betreft, is de inhoud van dit artikel gebaseerd op artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 2b, eerste en tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Voor degene die benoemd wil worden tot lid of plaatsvervangend lid van het Hof en het doctoraal examen van de opleiding op het gebied van het recht met goed gevolg in Aruba heeft afgelegd4, is aangesloten bij de algemene opleidingsvereisten die golden voor de benoeming van rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in Aruba en de Nederlandse Antillen vóór de inwerkingtreding van dit rijksbesluit.

Tot slot is voor degene die benoemd wil worden tot lid of plaatsvervangend lid van het Hof en het master examen van de opleiding op het gebied van het recht met goed gevolg in Curaçao heeft afgelegd5, aangesloten bij de algemene opleidingsvereisten die golden voor de benoeming van rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in Aruba en de Nederlandse Antillen vóór de inwerkingtreding van dit rijksbesluit.

Op dit moment bestaat nog geen duidelijkheid op welk moment en op welke onderdelen de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen gewijzigd wordt. Om deze reden is er voor gekozen om in het eerste lid zowel de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen, als de Landsverordening die de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen vervangt en waarbij geen wijzigingen zijn aangebracht in de bepalingen die zien op de opleiding op het gebied van het recht, op te nemen.

Artikel 8

Zowel de leden en plaatsvervangend- leden van het Hof en de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg worden bij koninklijk besluit voor het leven bij het Hof benoemd (zie artikelen 23, eerste lid, en 25, eerste lid van de rijkswet). Het eerste lid van artikel 8 schrijft voor welke gegevens, waaronder persoonsgegevens, moeten worden opgenomen in het benoemingsbesluit van rechters. Het dienstverband tussen de rechter en het Hof wordt nader geregeld in een aanstellingsbesluit. De opname van de standplaats in het aanstellingsbesluit heeft geenszins tot doel de mobiliteit van een rechter in het Caribisch gebied te beperken. De opname van de standplaats in het aanstellingsbesluit dient met name als ijkpunt voor de berekening en vergoeding van bepaalde kosten, zoals reis- of verhuiskosten. Zoals het bestuur van het Hof de leden van het Hof op grond van artikel 35 rijkswet kan verplichten te gaan wonen of blijven wonen in een van de landen, is het ook mogelijk dat een rechter na de totstandkoming van het aanstellingsbesluit in aanmerking wil komen voor een wijziging van standplaats. De rechter kan, op grond van het vierde lid, hiertoe een verzoek indienen bij het bestuur van het Hof. De leden van het Hof kunnen, op grond van het vijfde lid, tevens een verzoek om wijziging van de arbeidsduur indienen. Het bestuur van het Hof besluit in beide gevallen binnen redelijke termijn en stelt de verzoeker schriftelijk, met redenen omkleed, in kennis van het besluit.

Artikel 9

Evenals voor de leden van de openbare ministeries (zie artikel 7 Rijksbesluit rechtspositie leden openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is de volledige arbeidsduur bij een volledige vervulling van een functie 40 uur per week.

Artikel 10

Een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg wordt niet aangesteld voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke functie. Een plaatsvervangend lid van het Hof kan per zitting worden opgeroepen. Het begrip zitting moet hier ruim worden uitgelegd en begint met de voorbereiding van de zitting en eindigt met de uitspraak. Evenals in Nederland het geval is, wordt voor een zitting standaard uitgegaan van een tijdbelasting van 8 uur. Voor de plaatsvervangend rechters in Nederland wordt de vergoeding per zitting berekend op basis van de hoogste salaristrede van de betreffende functie gedeeld door de arbeidsduur per maand en vermenigvuldigd met de zittingsduur en 0,75%. Zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven zijn de vergoedingen gebaseerd op de bestaande bezoldigingstabellen van de leden Hof/ OM per 1 januari 2010 en op die van de landsambtenaren van de Nederlandse Antillen.

Op een zelfde wijze als in Nederland de vergoeding per zitting is vastgesteld, is de vergoeding per zitting voor de plaatsvervangend leden van het Hof en de vergoeding per uur voor de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg berekend. Voor de plaatsvervangend leden van het Hof is hierbij uitgegaan van de hoogste salaristrede van de huidige salaristabel van een plaatsvervangend lid van het Hof en voor de rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg van de hoogste salaristrede van de huidige salariëring van de rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg die is ingeschaald op basis van schaal 15 van de salaristabellen die vóór de transitie gelden voor de landsambtenaren van de Nederlandse Antillen.

De vergoeding die aan het plaatsvervangend lid van het Hof of de rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg wordt toegekend is opgenomen in de bijlage bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 10, derde lid, 12, tweede lid, en 50, tweede lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie. In verband met het feit dat plaatsvervangers tijdelijk kunnen worden aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke functie (zie artikel 11), is tevens een salaristabel voor de plaatsvervangend leden van het Hof en de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg opgenomen.

Op grond van het vierde lid wordt de vergoeding van de plaatsvervangend leden van het Hof en de rechter-plaatsvervangers jaarlijks aangepast op basis van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen over het voorafgaande kalenderjaar (zie ook de toelichting op artikel 4, derde lid).

Artikel 11

Een plaatsvervangend lid van het Hof dan wel een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg zal het ambt van rechter doorgaans uitoefenen naast een andere functie. Hoewel een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg niet wordt aangesteld voor een volledige of gedeeltelijke vervulling van de functie, kan hij echter, op grond van het eerste lid, het bestuur van het Hof wel verzoeken om hiertoe aangewezen te worden. Voor het bestuur van het Hof ontstaat op deze wijze de mogelijkheid om een tijdelijk tekort aan capaciteit op te vangen. Gedurende de periode dat een plaatsvervangend lid van het Hof of een rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg is aangewezen voor een volledige of gedeeltelijke functievervulling zijn de arbeidsvoorwaarden die gelden voor de leden van het Hof, met uitzondering van de hoogte van het salaris (zie de toelichting op artikel 10), van overeenkomstige toepassing. De aanwijzing geschiedt voor bepaalde tijd tot maximaal drie jaar. Na ommekomst van deze termijn kan besloten worden de aanwijzing voor drie jaar te verlengen. De aanwijzing kan meerdere malen voor drie jaar worden verlengd.

Artikel 12

Het salaris dat bij de vervulling van een volledige functie aan de leden van het Hof wordt uitbetaald, is opgenomen in de bijlage bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 10, derde lid, 12, tweede lid, en 50, tweede lid, van het Rijksbesluit rechtspositie Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven is het salaris van een lid van het Hof gebaseerd op de bestaande bezoldigingstabellen van de leden Hof/ OM per 1 januari 2010. De leden van het Hof die zijn aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke functie, ontvangen een salaris naar rato.

De ontwikkelingen in het salaris van de leden van het Hof worden jaarlijks door Onze Ministers aangepast aan de hand van het gemiddelde van de ontwikkeling van de salarissen van de ambtenaren van de landen over het voorafgaande kalenderjaar (zie ook de toelichting op artikel 4, derde lid).

Artikel 13

De leden van het Hof kunnen op grond van de artikelen 4, 14 en 17, onder voorwaarden, in aanmerking komen voor toelagen. Een aanspraak op de toelage bestaat indien en zolang aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de toelage wordt voldaan. Ingevolge het vierde lid wordt een toelage tegelijkertijd met het salaris uitbetaald.

Artikel 14

Vanwege mogelijke verschillen in koopkracht tussen de landen wordt in onderhavig artikel de bevoegdheid neergelegd om afhankelijk van de standplaats een toelage toe te kennen aan de leden van het Hof. Het doel van deze toelage is om de verschillen in kosten van levensonderhoud te compenseren6. Indien van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt een standplaatstoelage toe te kennen, wordt deze jaarlijks herijkt. Op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad, wordt de hoogte van een toelage door Onze Ministers vastgesteld. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht.

Artikel 15

Indien de rechter uit hoofde van zijn functie een binnenlandse of buitenlandse dienstreis maakt, worden de door hem gemaakte reis- en verblijfskosten vergoed. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval de leden en plaatsvervangend leden van het Hof dan wel de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg als rechter in eerste aanleg, op grond van artikel 10, vierde lid, rijkswet, in een ander land, dan het land van standplaats, optreden.

Een regeling over reis- en verblijfskosten wordt door Onze Ministers vastgesteld, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Het bestuur van het Hof stelt de regeling over reis- en verblijfskosten zoveel mogelijk in overeenstemming met de daartoe strekkende regelingen die gelden voor ambtenaren van de landen op.

Artikel 16

Indien een lid van het Hof verplicht wordt te verhuizen op grond van artikel 35, eerste lid, van de rijkswet, is het vanzelfsprekend dat daar een vergoeding tegenover staat. Daarnaast kan het voorkomen dat in verband met de veiligheid, een lid van het Hof, verplicht wordt van woning te wisselen. De verhuiskostenregeling wordt vastgesteld door Onze Ministers, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring van de Beheerraad. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Het bestuur van het Hof stelt de verhuiskostenregeling zoveel mogelijk in overeenstemming met de daartoe strekkende regelingen die gelden voor ambtenaren van de landen op. Het onderhavige artikel is deels gebaseerd op artikel 72 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Artikel 17

Artikel 29 Landsverordening materieel ambtenarenrecht vormt de basis voor onderhavig artikel. Een lid van het Hof krijgt voor zijn ongehuwde kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar een kindertoelage, tenzij voor deze kinderen reeds een kindertoelage uit andere hoofde genoten wordt. Ditzelfde geldt ten aanzien van ongehuwde stiefkinderen van een lid van het Hof die jonger zijn dan achttien jaar. Onder bepaalde voorwaarden, genoemd in het tweede lid, krijgt een lid van het Hof een kindertoelage indien hij een kind onderhoudt en opvoedt, waarmee hij niet in een familierechtelijke betrekking staat. Voorts krijgt een lid van het Hof de kindertoelage voor zijn ongehuwde niet-erkende kind, indien hij voor dit kind onderhoudsplichtig is gesteld. In het laatste geval bestaat de aanspraak ook indien het lid van het Hof de onderhoudsplicht blijkens authentieke akte heeft erkend. In Aruba wordt in de praktijk ook een verklaring van de Voogdijraad geaccepteerd als voldoende bewijs voor de onderhoudsplicht.

De hoogte van de kindertoelage wordt vastgesteld door Onze Ministers, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Het bestuur van het Hof stelt de regeling over de toekenning van een kindertoelage zoveel mogelijk in overeenstemming met de daartoe strekkende regelingen die gelden voor ambtenaren van de landen op.

Artikel 18

Het eerste lid van onderhavig artikel bevat de aanspraak van een lid van het Hof op jaarlijks 240 doorbetaalde uren vakantie. Een lid van het Hof dat is aangesteld voor een gedeeltelijke functie krijgt het aantal vakantieuren naar rato.

Aangezien het bestuur van het Hof overzicht nodig heeft van de aanwezigheid van rechters in verband met het inplannen van zittingen, neemt een rechter zijn vakantie pas op na overleg met een lid van het bestuur van het Hof of een door het bestuur van het Hof aangewezen functionaris.

De inhoud van dit artikel is grotendeels gebaseerd op de artikelen 5, 7 en 8 van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren en de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren7.

Artikel 19

Op de dagen dat de overheidsdienst in het land van standplaats is gesloten wegens een zaterdag, zondag of erkende feestdag heeft een lid van het Hof verlof. Voorts kan verlof, al dan niet met behoud van salaris, door het bestuur van het Hof worden verleend op grond van ziekte, zwangerschap en bevalling en andere bijzondere omstandigheden. De verlening van dit verlof vindt in beginsel plaats met behoud van salaris. Voor verlof op grond van ziekte wordt hierop na verloop van tijd een uitzondering gemaakt (zie de toelichting onder artikel 20). Het derde en vierde lid bevatten de regeling over het zwangerschaps-en bevallingsverlof. In dit kader geldt ook dat het bestuur van het Gemeenschappelijk Hof de vrouwelijke rechter die haar kind borstvoeding geeft in de gelegenheid stelt haar kind te voeden. De in het tweede lid genoemde andere bijzondere omstandigheden zien bijvoorbeeld op ondertrouw of huwelijk van een lid van het Hof, de bevalling van de echtgenote van een lid van het Hof, bloedafgifte dan wel deelname namens het land door een lid van het Hof aan een sportontmoeting.

Op grond van het vijfde lid kan een lid van het Hof dat de maximum leeftijd van zeventig jaar nadert (zie artikel 30, tweede lid, rijkswet), aanspraak maken op een afbouwregeling. In het zesde lid is de verplichting voor de rechter neergelegd om onder opgave van redenen bij zijn werkgever het Hof aan te geven dat hij niet in staat is zijn dienst te verrichten. De rechter moet in dit geval zijn afwezigheid zo tijdig mogelijk, uiteraard het liefst voor aanvang van zijn normale werktijd, melden bij het bestuur van het Hof of een daartoe aangewezen functionaris. Het tijdig melden geeft de werkgever gelegenheid eventuele noodmaatregelen te treffen, zoals het overdragen van de voor die dag gepland staande zittingen aan een andere rechter. De inhoud van dit artikel is deels gebaseerd op artikel 26 van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren.

Artikel 20

De inhoud van artikel 20 is grotendeels gebaseerd op de artikelen 10 en 45 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en artikel 31, vierde lid, van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren. Een lid van het Hof, kan op grond van het eerste lid, verplicht worden zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek. Op grond van het tweede lid kan het bestuur van het Hof een werkgeversbijdrage toekennen ten behoeve van de ziektekostenverzekeringen van de leden van het Hof. Het doel van het toekennen van een werkgeversbijdrage is om de leden van het Hof voor wat betreft de werkgeversbijdrage en de eigen bijdrage in de premies onderling zoveel mogelijk in een gelijkwaardige positie te brengen, rekening houdend met de verschillen die tussen de landen op het terrein van ziektekosten kunnen bestaan. Het derde lid bepaalt dat de medische kosten die zijn ontstaan door een dienstongeval en die niet door de ziektekostenverzekering van een lid van het Hof worden gedekt, worden vergoed door het bestuur van het Hof.

Tot slot is in het vierde lid van onderhavig artikel geregeld op welke wijze de doorbetaling van salaris verloopt in geval van langdurig ziekteverlof.

Artikel 21

Op grond van artikel 30, tweede lid, van de rijkswet, wordt een lid van het Hof met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt bij koninklijk besluit ontslagen. Na het ontslag vanwege het bereiken van de maximum leeftijd gaat een lid van het Hof met pensioen. Op voorstel van het bestuur van het Hof waarover de Beheerraad is gehoord, stellen onze Ministers vast welke pensioenvoorziening getroffen wordt voor de leden van het Hof. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht.

Om reden van gewenste gelijkwaardigheid van de rechtspositie van de leden van het Hof ten aanzien hun pensioenopbouw, ongeacht hun woonland en standplaats, en om reden van administratieve beheersbaarheid heeft het de voorkeur dat alle leden van het Hof bij hetzelfde pensioenfonds zullen zijn aangesloten. Tot aan het moment van de inwerkingtreding van dit rijksbesluit zijn leden van het Hof in dienst van het land de Nederlandse Antillen en aangesloten bij het algemeen pensioenfonds van de Nederlands Antillen (APNA)8. Het APNA blijft tot aan het moment van transitie bestaan, maar wordt daarna verdeeld tussen de drie nieuwe landen. De verwachting bestaat dat het land Curaçao nauw zal aansluiten bij de Pensioenlandsverordening Overheidsdienaren en de Landsverordening APNA. Naar deze stand van zaken ligt aansluiting bij het pensioenfonds van de landsambtenaren van Curaçao het meest voor de hand.

Artikel 22

Dit artikel regelt dat de uitbetaling van het salaris en de toelagen na overlijden wordt stopgezet. Daarnaast wordt geregeld dat na het overlijden van een lid van het Hof, een som geld wordt uitgekeerd aan de nabestaanden.

De inhoud van dit artikel komt overeen met artikel 40 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht. Overigens is in de Nederlandse regelingen, zie artikel 18 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 102 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, een vergelijkbare regeling opgenomen.

Artikel 23

Indien een rechter overlijdt aan de gevolgen van een dienstongeval, welke niet aan zijn schuld of grove nalatigheid is te wijten, keert het Hof een bedrag uit aan de nabestaanden. Deze regeling is gebaseerd op de regeling die geldt voor de ambtenaren van het land Aruba. De uitkering op grond van een dergelijk dienstongeval ontvangen de leden van het Hof naast de uitkering die op grond van de regeling van artikel 22 wordt uitgekeerd.

Artikel 24

Dit artikel bevat regels ten aanzien van inhouding, beslag, korting op en overdracht of in pandgeving van het salaris dat het bestuur van het Hof aan een lid van het Hof verschuldigd is. De nadere regeling over het inhouden, het beslag en de korting op het salaris, dan wel overdracht of in pandgeving van het salaris wordt vastgesteld door Onze Ministers op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Het bestuur van het Hof stelt de regeling over het inhouden, het beslag en de korting op het salaris, dan wel overdracht of in pandgeving van het salaris zoveel mogelijk in overeenstemming met de daartoe strekkende regelingen die gelden voor ambtenaren van de landen op.

Onderhavig artikel komt inhoudelijk grotendeels overeen met de artikelen 111, eerste lid, 113, eerste lid, 114, eerste lid en 118, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Artikel 25

De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 46 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Een schadeloosstelling kan door het bestuur van het Hof worden toegekend indien de betrokken rechter naast de uitoefening van zijn normale functie bijzondere werkzaamheden ten behoeve van bijvoorbeeld de rechtspleging verricht. Een vergoeding van gemaakte kosten kan daarnaast worden verleend indien de rechter bij de uitoefening van zijn normale functie of bij het verrichten van de eerdergenoemde bijzondere werkzaamheden kosten maakt die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dienen te komen. Voorts kan een geldelijke tegemoetkoming aan de rechter worden verleend. Hierbij kan gedacht worden aan de tegemoetkoming in de kosten die een rechter, vanwege zijn functie, heeft moeten maken in verband met de beveiliging van zijn persoon of huis.

In de beslissing van het bestuur van het Hof, wordt de hoogte van de toegekende vergoeding vermeld. Tevens wordt vermeld of er sprake is van een eenmalige of periodieke vergoeding. In het geval een periodieke vergoeding wordt toegekend, wordt expliciet aangegeven gedurende welke periode en eventueel onder welke voorwaarden de vergoeding wordt toegekend.

Artikel 26

De regeling over ambtsjubilea wordt vastgesteld door Onze Ministers, op voorstel van het bestuur van het Hof na goedkeuring door de Beheerraad. Hiermee is voorzien in een zorgvuldige procedure die recht doet aan de onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Het bestuur van het Hof stelt de regeling over ambtsjubilea zoveel mogelijk in overeenstemming met de daartoe strekkende regelingen die gelden voor ambtenaren van de landen op.

Artikel 27

Bij ministeriële rijksregeling kunnen nadere regels worden gesteld over de rechtspositie van rechters. Deze regels komen in consensus tussen de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, tot stand (zie ook de toelichting op artikel 2 van dit rijksbesluit).

Voor het geval er in de praktijk op korte termijn een regeling inzake rechtspositionele aangelegenheden van rechters tot stand moet worden gebracht, voorziet het tweede lid in de mogelijkheid dat het bestuur van het Hof een tijdelijke regeling treft. Het bestuur van het Hof stelt de tijdelijke regeling zoveel mogelijk op in overeenstemming met de regelingen die op dat rechtspositionele gebied gelden voor ambtenaren van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze tijdelijke regeling behoeft goedkeuring van de Beheerraad.

Artikel 28

Onderhavig artikel schrijft voor dat de wijze waarop de functie wordt vervuld regelmatig onderwerp van gesprek is tussen een rechter en een lid van het bestuur van het Hof. De regeling van het bespreken van het functioneren van een rechter komt zodoende niet in strijd met artikel 116, vierde lid, van de Grondwet, waarin immers wordt bepaald dat het toezicht op de ambtsvervulling door met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht moet geschieden door andere leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast. In dit verband zij ook gewezen op aanbeveling nr. R (94) 12 van de Raad van Europa (Recommendation no. R(94) 12 on the Independence, efficiency and role of judges; adopted by the Committee of Ministers on 13 October 1994). Deze bepaalt dat rechters weliswaar vooral in de zuiver rechtsprekende functie een grote vrijheid moeten hebben, maar sluit niet uit dat individuele rechters, althans binnen de rechtsprekende macht, een zekere verantwoording dienen af te leggen (zie ook de toelichting op artikel 30).

Het functioneringsgesprek is een formeel gesprek, waarin naast de samenwerking en de werkrelatie tevens gesproken wordt over het functioneren van de rechter in zijn algemeenheid, waarbij de onafhankelijke positie van de rechter in acht moet worden genomen. Op grond van het eerste lid wordt ten minste éénmaal per kalenderjaar een functioneringsgesprek gevoerd. Dit functioneringsgesprek vindt plaats op initiatief van de president dan wel de vice-president. Het derde lid biedt een rechter de mogelijkheid om op zijn initiatief een functioneringsgesprek plaats te laten vinden. Dit vindt plaats naast het functioneringsgesprek dat wordt gevoerd op grond van het eerste lid. Van een functioneringsgesprek wordt verslag gelegd. Indien de rechter zich niet kan verenigen met de inhoud van het gesprek of het verslag ervan, kan hij altijd een beoordelingsgesprek aanvragen of op grond van artikel 37 van de rijkswet beroep in stellen bij het Gerecht in eerste aanleg waar de rechter woont.

Artikel 29

Een schriftelijke beoordeling kan worden opgemaakt op initiatief van de rechter of het bestuur van het Hof. In het derde lid van onderhavig artikel wordt bepaald dat een beoordelingsgesprek dat op initiatief van het bestuur van het Hof gevoerd wordt, eerst kan plaatsvinden drie maanden nadat een functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden. Deze bepaling ziet op de situatie dat in een functioneringsgesprek punten naar voren zijn gekomen die voor verbetering vatbaar zijn. De termijn van drie maanden biedt de rechter de gelegenheid om deze punten te verbeteren alvorens een beoordeling wordt opgesteld.

Ingevolge het vierde lid wordt een beoordeling voor de leden, niet tevens zijnde lid van het bestuur van het Hof, opgemaakt door één van de daartoe aangewezen vice-presidenten, die tevens het beoordelingsgesprek voert. Voor wat de vice-presidenten betreft, maakt de president de beoordeling op en voert hij tevens het beoordelingsgesprek. Indien de rechter zich niet kan verenigen met de inhoud van het beoordelingsgesprek of het verslag daarvan dan kan hij op grond van artikel 37 van de rijkswet beroep in te stellen bij het Gerecht in eerste aanleg waar de rechter woont.

Artikel 30

In onderhavig artikel worden de onderwerpen, die in verband met de onafhankelijke positie van de rechter geen onderwerp van gesprek mogen zijn, expliciet uitgesloten. Zoals ook in de toelichting onder artikel 28 al is opgenomen is het functioneringsgesprek een formeel gesprek tussen het bestuur van het Hof enerzijds en de rechter anderzijds, waarin naast de samenwerking en de werkrelatie tevens gesproken wordt over het functioneren van de rechter in zijn algemeenheid, waarbij de onafhankelijke positie van de rechter in acht moet worden genomen.

Artikelen 31 tot en met 33

Voor de inwerkingtreding van dit rijksbesluit gold het Besluit van 12 februari 1869 houdende vaststelling van het costuum der regterlyke ambtenaren. De inhoud van het Besluit van 12 februari 1869 behoeft actualisering. De artikelen 31 tot en met 33 zijn gebaseerd op de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, 7, eerste lid, en artikel 10, eerste en tweede lid van het Nederlandse Kostuum- en Titulatuurbesluit rechterlijke organisatie. De regeling sluit aan bij het ambtskostuum dat in de praktijk wordt gedragen.

Artikel 34

Dit artikel regelt de onverenigbare betrekkingen voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding (eerste lid) en de melding van nevenfuncties (tweede lid). De limitatieve opsomming van onverenigbaarheden in het eerste lid is van toepassing op de rechterlijke ambtenaren in opleiding en is een combinatie van de opsommingen van de onverenigbare betrekkingen van die voor de leden van het Hof (zie artikel 26, eerste lid, rijkswet) en de leden van het openbaar ministerie (artikel 18, vijfde lid, Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Deze opsomming laat overigens onverlet dat het bestuur van het Hof, in het kader van een concrete aanstelling, oordeelt dat de combinatie met een bepaalde andere functie van een kandidaat ongewenst is bijvoorbeeld vanwege het tijdbeslag van die andere functie, hoewel die functie niet op grond van het eerste lid onverenigbaar is.

Alle rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn ingevolge het tweede lid verplicht alle buiten hun ambt vervulde dan wel te vervullen betrekkingen aan te melden bij het bestuur van het Hof. Het bestuur van het Hof draagt er zorg voor dat deze betrekkingen worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 26, vierde lid, van de rijkswet.

Artikel 35

Dit artikel maakt duidelijk wat het doel is van de opleiding van mogelijk toekomstige rechters en officieren van justitie. Hoewel zowel een toekomstige rechter als een officier van justitie rechterlijk ambtenaar in opleiding is, kan hun opleiding (op onderdelen) verschillen. Nadere regels over de opleiding worden neergelegd in het opleidingsreglement (zie artikel 40). De inhoud van dit artikel komt deels overeen met artikel 2 van het Nederlandse Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren.

Artikel 36

Het bestuur van het Hof draagt minimaal éénmaal per jaar zorg voor het plaatsen van de vacaturetekst voor de opleidingsfunctie tot rechter of officier van Justitie. Om in aanmerking te komen voor een opleidingsfunctie tot rechter of officier van justitie kunnen zich personen melden die bij voorkeur voldoen aan het benoemingsvereiste van een voltooide juridische opleiding. Het benoemingsvereiste van een voltooide juridische opleiding geldt op grond van artikel 24, eerste en tweede lid, rijkswet, in elk geval voor de leden en plaatsvervangend leden van het Hof.

Hoewel voor de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg op grond van artikel 25, derde lid, rijkswet, niet het benoemingsvereiste van een voltooide juridische opleiding geldt, gaat daar wel de voorkeur naar uit.

Het bestuur van het Hof zorgt er voor dat personen die hebben gereageerd op de advertentie een assesment ondergaan. Tevens wordt door de veiligheidsdienst van het land van woonplaats van de kandidaat een integriteitsonderzoek ingesteld. Vervolgens stelt het bestuur van het Hof de aanmeldingen en de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken in handen van de selectiecommissie. De inhoud van dit artikel komt gedeeltelijk overeen met artikel 1 Landsbesluit selectie en vorming van rechterlijke ambtenaren9.

Artikel 37

Om tot een evenwichtige keuze te komen is de selectiecommissie divers van samenstelling. Naast het Hof, openbaar ministerie en de wetenschap worden ook buitenstaanders in de selectiecommissie vertegenwoordigd. De president van het Hof is permanent lid van de selectiecommissie. Voor wat betreft de procureur-generaal geldt dat per wervingscampagne kan worden besloten welke procureur-generaal het openbaar ministerie vertegenwoordigt in de selectiecommissie. Ditzelfde geldt ten aanzien van de decanen van de faculteiten der rechtsgeleerdheid in Curaçao of Aruba. Twee leden van buiten de rechterlijke macht, bijvoorbeeld de deken van de Orde van Advocaten en iemand uit het bedrijfsleven, worden voor een periode van vijf jaar worden benoemd. Na ommekomst van deze periode kunnen deze leden opnieuw voor vijf jaar tot lid van de selectiecommissie worden benoemd. Dit artikel is gebaseerd op artikel 2 Landsbesluit selectie en vorming rechterlijke ambtenaren.

Artikel 38

Een toekomstig rechterlijk ambtenaar in opleiding kan op diverse manieren zijn belangstelling kenbaar maken. De eerste manier is om te reageren op de advertentie die is geplaatst in dagbladen (zie artikel 36). De andere manier is dat personen zich aanmelden bij het bestuur van het Hof. In beide gevallen wordt de aanmelding door de selectiecommissie onderzocht en zendt de selectiecommissie een aanbeveling aan het bestuur van het Hof. Dit artikel is gebaseerd op artikel 3 Landsbesluit selectie en vorming rechterlijke ambtenaren.

Artikel 39

Indien de aanbeveling van de selectiecommissie door het bestuur van het Hof gevolgd wordt, wordt de rechterlijk ambtenaar in opleiding toegelaten tot de opleiding door aanstelling bij het Hof. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de rijkswet kan het bestuur van het Hof de rechterlijke ambtenaren in opleiding aanstellen. Voorts bepaalt onderhavig artikel dat in het aanstellingsbesluit onder andere de standplaats van de rechterlijk ambtenaar in opleiding moet worden opgenomen. Dit komt voort uit het feit dat plaatsing kan geschieden bij het parket van het Hof en de griffie van de openbare ministeries van Aruba, van Curaçao, van Sint Maarten, van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het aanstellingsbesluit wordt op schrift gesteld en de rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt een origineel exemplaar. Eventuele latere wijzigingen in het aanstellingsbesluit worden de rechterlijk ambtenaar in opleiding schriftelijk medegedeeld. Dit artikel is gebaseerd op artikel 4 Landsbesluit selectie en vorming rechterlijke ambtenaren en artikel 11 Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Artikel 40

Dit artikel bepaalt dat nadere regels over de opleiding voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding in een opleidingsreglement worden neergelegd. Dit opleidingsreglement wordt door het bestuur van het Hof en de procureurs-generaal van de landen gezamenlijk vastgesteld, aangezien de opleiding op zowel rechters als officieren van justitie ziet. Het opleidingsreglement bevat in elk geval regels over de duur en inhoud van de opleiding, mogelijkheden tot verlenging of verkorting van de opleiding alsmede over de normen van het functioneren en de periodieke beoordeling van de rechterlijke ambtenaren in opleiding. De opleiding van de rechterlijk ambtenaar in opleiding duurt in beginsel zes jaar, maar kan verlengd of verkort worden. De mogelijkheid tot verlenging van de opleiding kan bijvoorbeeld gelegen zijn in het feit dat de betreffende rechterlijk ambtenaar in opleiding door ziekte een aanzienlijk deel van de opleiding heeft moeten missen. Ten aanzien van de inhoud van de opleiding zal het opleidingsreglement nadere regels stellen over de stages ter griffie van het Hof, ten parkette van het openbaar ministerie van een van de landen, bij een rechtbank in Nederland en een theoretisch vormingsprogramma. Het theoretisch vormingsprogramma bevat vaardigheidsleergangen en studiebijeenkomsten.

Artikel 41

De rechter en de leden van het openbaar ministerie leggen voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af (zie artikel 28, eerste lid, rijkswet en artikel 19, eerste lid, Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Op grond van onderhavig artikel is de rechterlijk ambtenaar in opleiding aan het begin van de opleiding verplicht tot het afleggen van een eed of belofte.

Artikel 42

De voordracht tot benoeming als rechter of substituut-officier van justitie kan volgens de procedure die is beschreven in de artikelen 23 of 25 van de rijkswet of artikel 17, derde lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, plaatsvinden als de rechterlijk ambtenaar in opleiding, de opleiding met gunstig resultaat heeft voltooid.

Artikelen 43 tot en met 45

De gronden voor schorsing en ontslag van de rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn in deze artikelen limitatief geregeld. Zij beschermen de rechterlijke ambtenaren in opleiding tegen schorsing en ontslag op oneigenlijke gronden. Buiten de grond genoemd in artikel 44, onderdeel c, komen de gronden overeen met de gronden voor schorsing en ontslag van leden en plaatsvervangend leden van het Hof en leden van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en zijn de gebruikelijke gronden voor schorsing en ontslag van functionarissen die in belangrijke mate onafhankelijk moeten kunnen functioneren.

De grond genoemd in artikel 44, onderdeel c, is specifiek verbonden aan de rechterlijke ambtenaar in opleiding en houdt verband met de beoordeling die na afronding van een stage wordt opgesteld. Een ongunstige beoordeling kan tot gevolg hebben dat de opleiding van de rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt beëindigd. Binnen zes maanden nadat de opleiding in geval van een ongunstige beoordeling is beëindigd wordt de rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslagen. Deze termijn stelt de rechterlijk ambtenaar in opleiding in de gelegenheid uit te zien naar een andere werkkring.

Het bestuur van het Hof beslist over schorsing en ontslag, nadat de procureurs-generaal van de landen zijn gehoord. Het horen van de procureurs-generaal van de landen heeft te maken met het feit dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden opgeleid tot zowel rechter als officier van justitie.

De voorschriften in dit artikel zijn grotendeels ontleend aan de artikelen 20 tot en met 22 van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de artikelen 29 tot en met 32 van de rijkswet, die op hun beurt weer zijn ontleend aan de voorschriften in de artikelen 52 tot en met 57 Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba10. Voor een nadere toelichting van de gronden voor schorsing en ontslag wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de hiervoor genoemde rijkswetten.

Artikel 46

Op grond van dit artikel dient de betrokken rechterlijk ambtenaar in opleiding de mogelijkheid te krijgen zijn zienswijze naar voren te brengen over een voorgenomen besluit tot schorsing of ontslag, tenzij de grond van schorsing of ontslag geen ruimte laat voor discussie over de vraag of die grond van toepassing is. In de artikelen 43, eerste lid, 44, onderdelen a, b en c, zijn de gronden van schorsing of ontslag genoemd die geen ruimte voor discussie laten, zoals bijvoorbeeld ontslag op eigen verzoek.

Artikel 47

Voor wat betreft de nadere regels inzake de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren in opleiding wordt, voor zover mogelijk, aangesloten bij de rechtspositie zoals die voor rechters geldt. Voor wat betreft het salaris van de rechterlijke ambtenaren in opleiding is aangesloten bij de salarisschalen die voor de gerechtssecretaris en senior gerechtssecretaris van het Gemeenschappelijk Hof gelden. De rechterlijke ambtenaren in opleiding en de gerechtssecretarissen dienen in aanvang immers aan dezelfde vereisten te voldoen. In het profiel van de functie van gerechtssecretaris wordt aangegeven dat een werkervaring van tenminste 5 jaar vereist is in een juridische functie. Aan deze functie is schaal 12 verbonden. In het profiel van de senior gerechtssecretaris wordt aangegeven dat een werkervaring van tenminste 7 jaar in een juridische functie vereist is. Aan deze functie is schaal 13 verbonden.

De rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt bij aanvang van de opleiding ingeschaald in schaal 12. Bij goed functioneren en een werkervaring van tenminste 7 jaar in een juridische functie kan een bevordering naar schaal 13 plaatsvinden. Zo kan een gerechtssecretaris die deze werkzaamheden gedurende 4 jaar heeft verricht, 3 jaar na zijn aanstelling als rechterlijk ambtenaar in opleiding bij goed functioneren bevorderd worden naar schaal 13.

De in het tweede lid geregelde aanspraak op 200 uren vakantie per kalenderjaar is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren.

Artikel 48

Bij ministeriële rijksregeling kunnen nadere regels worden gesteld over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren in opleiding. Deze regels komen in consensus tussen de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba, tot stand (zie ook de toelichting op artikel 2 van dit rijksbesluit).

Voor het geval er in de praktijk op korte termijn een regeling inzake rechtspositionele aangelegenheden van rechterlijke ambtenaren in opleiding tot stand moet worden gebracht, voorziet het tweede lid in de mogelijkheid dat het bestuur van het Hof een tijdelijke regeling treft. Het bestuur van het Hof stelt de tijdelijke regeling zoveel mogelijk op in overeenstemming met de regelingen die op dat rechtspositionele gebied gelden voor ambtenaren van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze tijdelijke regeling behoeft goedkeuring van de Beheerraad.

Artikel 49

Dit artikel bevat de gebruikelijke voorschriften voor het afleggen van de eed of de belofte voor de voorzitter en leden van de Beheerraad.

Artikel 50

De Beheerraad heeft een belangrijk maar relatief gering takenpakket. Gezien het bescheiden takenpakket van de Beheerraad is het niet de bedoeling dat de Beheerraad wordt ingericht als een orgaan dat permanent zitting heeft en beschikt over een omvangrijk secretariaat. De taken van de Beheerraad zullen een relatief kort beslag leggen op de arbeidstijd van de leden. De leden van de Beheerraad zullen het ambt van voorzitter of lid van de Beheerraad doorgaans uitoefenen naast een andere functie.

Op het moment van totstandkoming van dit rijksbesluit bestaat de verwachting dat de leden van de Beheerraad minimaal twee keer per jaar in vergadering in één van de landen bijeenkomen. Naast vergaderingen waar de leden van de Beheerraad allen fysiek aanwezig zijn, zullen de leden van de Beheerraad ook op andere wijze vergaderen, zoals door middel van videovergadering. De voorzitter van de Beheerraad kan bepalen dat ook de uitwisseling van emails gedurende een bepaalde periode als vergadering telt.

De leden van de Beheerraad ontvangen een vergoeding per vergadering. Eén jaar na inwerkingtreding van dit rijksbesluit wordt bezien of deze vergoedingsregeling past bij het takenpakket van de leden van de Beheerraad.

De vergoedingsregeling van de leden van de Beheerraad is gebaseerd op de regeling die in Nederland wordt toegepast voor de vaststelling van de vergoeding voor voorzitters en leden van adviescolleges en commissies van het Rijk die tot taak hebben de regering te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid11. Voor de leden van de Beheerraad bedraagt de vergoeding per vergadering 3% van het maximum van de huidige salarisschaal van de president van het Hof, met dien verstande dat aan de voorzitter van de Beheerraad een vergoeding per vergadering wordt toegekend van 130% van de hoogte van de vergoeding van de andere leden van de Beheerraad.

De periodieke indexering van salaris en bestuurderstoelage van de president en vice-president (zie artikelen 4, derde lid, en 12, vierde lid, van dit rijksbesluit) leiden automatisch tot periodieke indexering van de vergoeding van de voorzitter en leden van de Beheerraad.

Het derde lid bepaalt dat voor wat betreft de vergoeding van reis- en verblijfskosten van de leden van de Beheerraad wordt aangesloten bij reis-en verblijfskostenregeling die op grond van artikel 15 voor rechters wordt vastgesteld.

Artikelen 51 en 52

De leden van de Beheerraad kunnen slechts op de in deze algemene maatregel van rijksbestuur genoemde gronden worden geschorst en ontslagen (artikel 50, zevende lid, rijkswet).

Voor wat betreft de gronden voor schorsing en ontslag van de leden van de Beheerraad is nauw aangesloten bij de gronden voor schorsing en ontslag van rechters (zie de artikelen 29 tot en met 31 rijkswet). De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de leden van de Beheerraad van het Hof eveneens essentieel zijn voor een deskundige, vertrouwenwekkende en onafhankelijke rechterlijke macht (zie ook de memorie van toelichting op de rijkswet).

Schorsing van de leden van de Beheerraad geschiedt bij besluit van Onze Ministers.

Ontslag van leden van de Beheerraad geschiedt bij koninklijk besluit op voorstel van Onze Ministers, tenzij ontslag bij koninklijk besluit niet op bezwaren kan stuiten. Dat laatste is het geval indien geen enkel misverstand kan bestaan over de aanleiding van het ontslag. Daarom is op grond van artikel 52, eerste lid, ontslag zonder voorstel van Onze Ministers mogelijk indien betrokkene zelf om ontslag verzoekt.

Artikel 53

De grondslag voor een klachtenregeling is neergelegd in artikel 39, tweede lid, rijkswet. De reikwijdte van de klachtregeling wordt bepaald door artikel 53 en artikel 55. Artikel 53, tweede lid, bepaalt dat geklaagd kan worden over gedragingen van rechters waarvoor het bestuur van het Hof verantwoordelijk is. Daaronder zijn volgens deze regeling ook begrepen de president en vice-presidenten van het Hof.

Artikel 55 bevat de regeling om niet in te gaan op kennelijk lichtvaardige klachten.

Rechterlijke beslissingen, waaronder begrepen die van procedurele (procesrechtelijke) aard, die de rechter tijdens of buiten een terechtzitting neemt, vallen buiten het bereik van deze regeling. Te denken valt hier aan kwesties als ordemaatregelen ter zitting (bijvoorbeeld het ontnemen van het woord aan een verdachte) en beslissingen buiten de zitting zoals het ondanks protest van een partij toch door laten gaan van een zitting.

Het derde lid bevat een algemene zorgplicht voor het bestuur van het Hof om klachten behoorlijk af te doen. Het bestuur van het Hof dient er voor te zorgen dat er voldoende gelegenheid is een klacht in te dienen, ook telefonisch. Het derde lid impliceert dat op alle klachten waarop niet aanstonds een bevredigend antwoord kan worden gegeven, enigerlei reactie van het bestuur moet volgen. Bij een mondeling ingediende klacht kan het geven van een nadere uitleg of het aanbieden van verontschuldigingen vaak een goede reactie zijn. Een schriftelijke reactie op een mondelinge klacht is niet vereist. Als de klager uitdrukkelijk een schriftelijke reactie eist, ligt het in de rede om hieraan tegemoet te komen.

De artikelen 54 tot en met 64 zien op schriftelijk ingediende klachten.

Artikel 54

Het bestuur van het Hof is verantwoordelijk voor de wijze van afhandeling van de ingediende klacht. De vereisten waaraan een klaagschrift moet voldoen worden in het eerste, derde en vierde lid, vermeld. Het vijfde lid van onderhavig artikel bevat de verplichting voor het bestuur van het Hof een termijn voor herstel van verzuim te stellen, indien het klaagschrift niet aan de in die leden genoemde vereisten voldoet.

Artikel 55

Dit artikel bepaalt in welke gevallen de klacht niet behandeld hoeft te worden. Zo hoeft op grond van het eerste lid een klacht niet behandeld te worden als de klacht ziet op een gedraging die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden of die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een rechterlijke instantie had kunnen worden voorgelegd. Daarnaast kan op grond van het tweede lid van onderhavig artikel besloten worden om niet in te gaan op kennelijk lichtvaardige klachten (zie ook de toelichting op artikel 53). Dit is in overeenstemming met de laagdrempeligheid van deze regeling.

Artikel 56

Dit artikel bevat procedurele bepalingen die zien op de ontvangstbevestiging van het klaagschrift, de berichtgeving aan beklaagde, de doorzend- of terugzendplicht in geval een klaagschrift voor een andere organisatie bestemd is en registratie en administratie van binnengekomen klaagschriften. Tevens wordt bepaald dat jaarlijks publicatie plaatsvindt van het aantal geregistreerde klachten. De aard van de klacht wordt hierbij vermeld.

Artikel 57

In beginsel worden zowel de klager als de beklaagde in de gelegenheid gesteld om over de klacht te worden gehoord. Het horen wordt schriftelijk vastgelegd. De regeling laat de mogelijkheid open dat de klager en degene over wie geklaagd wordt buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord.

Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is of indien de klager aangeeft er geen gebruik te van willen maken.

Artikel 58

Dit artikel bevat bepalingen die zien op de eventuele bijstand van klager en beklaagde.

Artikel 59

Tot het moment dat het bestuur van het Hof formeel op de klacht heeft beslist kan de klachtprocedure door het bestuur van het Hof worden stopgezet als er een oplossing is gevonden waarmee de klager genoegen neemt. Daarmee maakt het artikel een snelle en informele klachtafhandeling mogelijk. Als er na ontvangst van een klaagschrift bijvoorbeeld telefonisch genoegdoening wordt geschaft en de klager daarmee tevreden is, kan de klachtprocedure worden afgesloten. De tevredenheid van de klager kan informeel kenbaar worden gemaakt en is niet aan enig vormvereiste verbonden. De bewijslast dat een klager tevreden is, berust op het bestuur van het Hof. Bij twijfel doet het bestuur van het Hof er goed aan om aan de klager een schriftelijke bevestiging van zijn tevredenheid te vragen.

Artikel 60

Een klacht dient binnen zes weken na ontvangst door het bestuur van het Hof te worden behandeld. Indien het bestuur van het Hof een klachtadviescommissie met de advisering van de klacht heeft belast geldt een termijn van tien weken. In beide gevallen kan de behandeling voor vier weken verdaagd worden.

Artikel 61

Zowel klager als beklaagde worden schriftelijk in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en de mogelijk daaruit voortvloeiende conclusies.

Artikel 62

Het bestuur van het Hof kan, indien de klacht daartoe aanleiding geeft, een klachtadviescommissie inschakelen. De beslissing om de klachtadviescommissie in te schakelen kan genomen worden op het moment dat de klacht ontvangen is of op een later tijdstip. Om de klachtadviescommissie zo evenwichtig mogelijk samen te kunnen stellen, is bepaald dat ten minste één van de leden van de klachtenadviescommissie een buitenstaander is. Doorgaans zullen de voorzitter en secretaris of rechter, rechterlijk ambtenaar in opleiding, directeur bedrijfsvoering, voorzitter of lid van de Beheerraad dan wel gerechtsambtenaar of buitengriffier zijn en zal het derde lid van buiten komen.

Artikel 63

In dit artikel worden de taken en bevoegdheden van de klachtadviescommissie omschreven. De klachtadviescommissie neemt het bestuur van het Hof een aantal taken, zoals het horen en het opstellen van het verslag van het horen, uit handen en bereidt de besluitvorming door het bestuur van het Hof voor.

Artikel 64

Indien het bestuur van het Hof het advies van de klachtadviescommissie overneemt behoeft het advies niet te worden meegezonden naar de klager en beklaagde. Dit is anders als de conclusies van het bestuur van het Hof afwijken van het advies van de klachtadviescommissie.

Artikel 65

Het verschil tussen rechters en de president van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba is dat de president naast de functie van rechter tevens een bestuursfunctie bekleed. Deze bestuursfunctie is permanent van aard. Het verschil tussen de functie van rechter en die van president wordt rechtspositioneel tot uitdrukking gebracht in een hogere salarisschaal voor de president van het Gemeenschappelijk Hof van Aruba en de Nederlandse Antillen.

Na inwerkingtreding van de rijkswet krijgt het Hof een bestuur, waarvan de leden op grond van artikel 40, vijfde lid, van de rijkswet voor een periode van vijf jaar benoemd worden. Nu er sprake is van een tijdelijke bestuursfunctie is gekozen voor een systeem van functiegebonden toelagen voor de bestuursleden die tevens lid zijn van het Hof. Aangezien de bestuursfuncties voor de drie vice-presidenten en de directeur bedrijfsvoering eerst met de inwerkingtreding van de rijkswet ontstaan en het geenszins de bedoeling is om door de inwerkingtreding van de rijkswet en het rijksbesluit een wijziging aan te brengen in de rechtspositie van de president van het Hof, is een overgangsbepaling nodig voor de functie van de president.

Artikel 65 bepaalt dat degene die van rechtswege op grond van artikel 60, eerste lid, van de rijkswet benoemd wordt tot president van het Gemeenschappelijk Hof zijn rechtspositie, zoals die gold op de dag vóór inwerkingtreding van de rijkswet, behoudt. De woorden «tenzij anders overeengekomen» zien op het geval dat de president er zelf voor kiest om aangesteld te worden op grond van artikel 8, tweede lid, van dit rijksbesluit, maar ook op het geval dat het bestuur van het Hof en de president hierover overeenstemming bereiken met het oog op een zo uniform mogelijke regeling van de rechtspositie van de leden van het Hof.

Indien niet anders wordt overeengekomen, geldt voorts dat de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van de ambtenaren van het land van standplaats gevolgd worden.

Artikel 66

Aangezien het niet de bedoeling is dat door de inwerkingtreding van de rijkswet en het rijksbesluit een wijziging aan te brengen in de rechtspositie van rechters en rechterlijke ambtenaren in opleiding is een overgangsbepaling noodzakelijk. Deze overgangsbepaling houdt in dat rechters en rechterlijke ambtenaren in opleiding die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit rijksbesluit als zodanig zijn benoemd, hun rechtspositie zoals die gold op de dag vóór inwerkingtreding van dit rijksbesluit behouden, tenzij anders overeengekomen.

De overgangsbepaling is bijvoorbeeld van belang voor de plaatsvervangend leden van het Hof en de rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg die in de praktijk van het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de rijkswet en dit rijksbesluit, voor onbepaalde tijd zijn aangesteld. Op grond van artikel 10 van dit rijksbesluit zouden zij niet worden aangesteld voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke functie. Zij worden voor het verrichten van werkzaamheden opgeroepen door het bestuur van het Hof.

Onderhavig artikel regelt dat de vóór inwerkingtreding van dit rijksbesluit verworven rechtspositie van deze plaatsvervangend leden van het Hof en rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg gecontinueerd wordt. De woorden «tenzij anders overeengekomen» zien op de mogelijkheid dat deze plaatsvervangend leden van het Hof en rechter-plaatsvervangers in eerste aanleg ervoor kiezen om aangesteld te worden op grond van artikel 10 van dit rijksbesluit, maar ook op het geval dat het bestuur van het Hof en het plaatsvervangend lid van het Hof dan wel rechter-plaatsvervanger in eerste aanleg hierover overeenstemming bereiken met het oog op een zo uniform mogelijke regeling van de rechtspositie van de leden van het Hof.

Indien niet anders wordt overeengekomen, geldt voorts dat de ontwikkelingen in de arbeidsvoorwaarden van de ambtenaren van het land van standplaats gevolgd worden.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

De munteenheid van het land de Nederlandse Antillen wordt op een nog nader te bepalen tijdstip vervangen door een nieuwe munteenheid van het land Curaçao en Sint Maarten. Deze nieuwe munteenheid zal een vaste wisselkoers kennen ten opzichte van de AWG en ANG. Tot 1 januari 2011 blijft de ANG de munteenheid van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Met ingang van 1 januari 2011 is de dollar de munteenheid van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie verder Wet geldstelsel BES, Kamerstukken II 2009/10, 32 217).

XNoot
2

P.B. 1964, 159.

XNoot
3

Bezoldigingslandsbesluit 1998 (P.B. 1997, 314).

XNoot
4

Landsverordening Universiteit van Aruba (A.B. 1988, 95).

XNoot
5

Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen (P.B. 2001, 95).

XNoot
6

Zie Landsbesluit, houdende algemene maatregelen van 26 maart 1973 tot vaststelling van een toelage ten behoeve van de ambtenaren in het eilandgebied de Bovenwindse Eilanden, verband houdende met het verschil tussen het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie in dat eilandgebied en in de overige eilandgebieden P.B. 1973, 60.

XNoot
7

P.B. 1969, 44 en A.B. 1998, GT22.

XNoot
8

Pensioenlandsverordening Overheidsdienaren en de Landsverordening APNA, P.B. 1997, 312.

XNoot
9

P.B. 1977, 353.

XNoot
10

Staatsblad 1985, 542, P.B. 1985, 88, A.B. 1985, 28.

XNoot
11

Zie artikel 2 Besluit vergoedingen adviescolleges en commisies, Stb. 2009, 50.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven