Besluit van 23 september 2010, houdende de methode van vaststelling van de minimale sterkte van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 juni 2010, nr. 2010-0000413734, CZW/WSG, gedaan mede namens de Minister van Justitie;

Gelet op artikel 49 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 14 juli 2010, nr. W04.10.0257/I/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 september 2010, nr. 2010-0000598920, uitgebracht mede namens de Minister van Justitie;

De bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De minimale sterkte van de politie van een land wordt vastgesteld op een percentage van het volgens het door de Slot Ronde Tafel Conferentie bekrachtigde inrichtingsplan van het politiekorps van dat land beoogde aantal ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, onder a, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Tot de minimale sterkte van de politie van een land behoren niet de aspiranten.

Artikel 2

Het percentage bedraagt na de inwerkingtreding van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten minste:

  • a. in het eerste jaar 60 procent;

  • b. in het tweede jaar 65 procent; en

  • c. in de daaropvolgende jaren 75 procent.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op het krachtens artikel 58, eerste lid, van Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba vastgestelde tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 23 september 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De algemene maatregel van rijksbestuur (amvrb) geeft uitvoering aan artikel 49 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet politie). Op grond van deze bepaling stelt de Minister van Justitie van Curaçao, de Minister van Justitie van Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland in overeenstemming met de Minister van Justitie van Nederland voor de politie van zijn land de minimale sterkte vast overeenkomstig de bij dit besluit vastgestelde methode.

Met artikel 49 van de Rijkswet politie wordt beoogd te garanderen dat de nieuwe (zelfstandige) korpsen ook na transitie alle politietaken naar behoren kunnen uitvoeren en daartoe in ieder geval over voldoende capaciteit beschikken.

De minister van het betrokken land stelt daartoe de minimumsterkte van het korps vast volgens een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen methode.

Voor het ontwikkelen van een rekenmethode op basis van een (dynamisch) model voor de nieuwe korpsen is het bestaande Nederlandse systeem als uitgangspunt niet bijzonder geschikt. Het Nederlandse model is immers een budgetverdeelsysteem. Het is derhalve een rekenmodel dat op basis van een bepaald aantal parameters komt tot een verdeling van één totaalbudget voor 25 regionale politiekorpsen. De methode leidt tot bepaling van relatieve aandelen in het vooraf bepaalde totaal. De norm wordt in dit systeem primair bepaald door het beschikbare budget.

In het geval van de korpsen van de landen Curaçao en Sint Maarten en van het korps van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius, is sprake van drie afzonderlijke budgetten die geen onderlinge relatie hebben maar onderdeel uit maken van drie gescheiden begrotingssystemen en bijbehorende budgetrechten van Staten en Staten-Generaal. Daarbij komt dat per korps zodanig verschillende uitgangssituaties gelden, met name ook in sociaal-geografisch opzicht, dat algemene indicatoren als oppervlakte en inwonertal slechts in beperkte mate recht kunnen doen aan de eisen die aan de bedrijfsvoering per korps worden gesteld.

Gezien het bovenstaande heeft het de voorkeur om de formatie van de korpsen zoals beschreven in de inrichtingsplannen van de nieuwe korpsen als norm te zien voor de sterkte van de korpsen. Omdat de vaststelling van de inrichtingsplannen niet bij Rijkswet politie is geregeld, is in artikel 1 van dit besluit bepaald dat deze plannen worden bekrachtigd door de Slot Ronde Tafel Conferentie. Met «bekrachtigen» wordt bedoeld dat de inrichtingsplannen niet inhoudelijk door de Slot Ronde Tafel Conferentie worden getoetst.

Bij het opstellen van de inrichtingsplannen heeft het beginsel van artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet politie als uitgangspunt gediend, namelijk de inrichting van een kwalitatief en volwaardig en professioneel politiekorps. Daarbij is voor ieder korps rekening gehouden met relevante aspecten voor het specifieke korps en heeft tot op zekere hoogte het bestaande niveau van politiezorg in kwantitatieve zin en het daarmee samenhangende budgettaire niveau als referentiekader gediend.

Voor de bepaling van de minimumsterkte wordt alleen het personeel gerekend dat valt onder de definitie van artikel 3, onder a, van de rijkswet, met uitzondering van de aspirant. De ambtenaren die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar worden gesteld aan de andere korpsen, vallen hieronder. Politieambtenaren die door Nederland ter beschikking worden gesteld op grond van artikel 20, tweede lid, van de rijkswet, maken geen deel uit van de personele sterkte van een korps en vallen niet onder artikel 3, onder a, van de rijkswet. De vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (artikel 3, onder c, van de rijkswet) en – voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba – de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de rijkswet) vallen hier evenmin onder.

De inrichtingsplannen voor de nieuwe korpsen zullen worden bekrachtigd door de Slot Ronde Tafel Conferentie. Daaraan voorafgaand worden de inrichtingsplannen besproken in een vergadering van de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen.

De te hanteren percentages zijn ingegeven door de bestaande bezetting van de korpsen in combinatie met de toekomstige formatie, zoals voorgesteld in de inrichtingsplannen van de korpsen en derhalve de groei die de korpsen moeten gaan realiseren. De percentages zijn zodanig gekozen dat ze uitdrukking geven aan de ambities voor de korpsen en tegelijkertijd realistisch en haalbaar zijn. Bij het bepalen van de minimumsterkte dient rekening gehouden te worden met het feit dat de nieuwe korpsen vanaf het moment van transitie nog enige jaren nodig zullen hebben om de thans voorliggende inrichtingsplannen te (kunnen) realiseren.

De amvrb voorziet daarom in een gefaseerde opbouw. Vanaf drie jaar na inwerkingtreding van de rijkswet zal het onder artikel 3, onder c, genoemde percentage gelden als ondergrens voor het niveau waarop de minister het niveau mag vaststellen.

De totstandkoming van de amvrb is gebaseerd op artikel 38, eerste en tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. De amvrb is grotendeels voorbereid in de Projectgroep rechtspleging, rechtshandhaving en constitutionele zaken (PRRC). Deze ambtelijke projectgroep bestaat uit afgevaardigden van de Nederlandse Antillen, Curaçao, Sint Maarten en Nederland.

Afstemming op politiek niveau vond plaats in de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen.

Deze nota van toelichting is ondertekend mede namens de Minister van Justitie.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven