Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 354 | RijksAMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 354 | RijksAMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 juni 2010, nr. 2010-0000343112, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Financiën en in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten;
Overwegende dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen, met instemming van de eilandgebieden Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zijn overeengekomen om te bewerkstelligen dat bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk sprake is van een gezonde financiële positie van de eilanden;
Dat is overeengekomen dat Nederland in dat kader de verplichting op zich neemt om de per 31 december 2005 bestaande schulden van de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, met inbegrip van de herfinanciering van die schulden en de financiering van de rente op die schulden, tot het niveau van de voor het jaar 2005 geldende rentelastnorm te saneren;
Dat die verplichting is vastgelegd in artikel 31, derde lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten;
Dat door de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen op 26 november 2008 nadere afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de sanering van genoemde schulden;
Dat daarbij met het oog op de positie van de betrokken crediteuren is besloten dat Nederland bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen de resterende hoofdsom van de te saneren schulden overneemt;
Dat, voor zover de waarde van de over te nemen schulden het door Nederland te saneren bedrag te boven gaat, Nederland een direct opeisbare vordering krijgt op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten, elk voor hun aandeel in de boven het saneringsbedrag overgenomen schulden;
Dat het om redenen van praktische uitvoerbaarheid wenselijk is om een wettelijke regeling tot stand te brengen op grond waarvan bedoelde schulden bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen van rechtswege onder algemene titel overgaan op de Staat der Nederlanden;
Dat het voorts wenselijk is om regels te stellen met betrekking tot de direct opeisbare vorderingen die Nederland in verband met de overgang van die schulden krijgt op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten;
Gelet op artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 30 juni 2010, nr. W04.10.0219/I/K);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 september 2010, nr. 2010-0000596718, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën en in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
obligatielening, schatkistpromesse of onderhandse lening;
het land de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk het eilandgebied Curaçao of Sint Maarten, tezamen met de ingevolge artikel 23 van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten als behorend tot de collectieve sector van het land, onderscheidenlijk eilandgebied, aangewezen rechtspersonen.
De door het land de Nederlandse Antillen, het eilandgebied Curaçao of het eilandgebied Sint Maarten aangegane geldleningen en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen gaan, voor zover die leningen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit nog niet of niet volledig zijn afgelost, met ingang van dat tijdstip over op de Staat der Nederlanden, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
Na de overgang van de in artikel 2 bedoelde geldleningen blijft op die leningen het recht van de Nederlandse Antillen, zoals dat onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit luidde, van toepassing.
1. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 63 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao bevoegd tot kennisneming van geschillen ter zake van de in artikel 2 bedoelde geldleningen, voor zover het betreft geldleningen die zijn aangegaan door het land de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Curaçao, en is het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten bevoegd tot kennisneming van geschillen, voor zover het betreft geldleningen die zijn aangegaan door het eilandgebied Sint Maarten.
2. Indien ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit het land de Nederlandse Antillen, het eilandgebied Curaçao of het eilandgebied Sint Maarten als partij betrokken is bij een geschil of rechtsgeding ter zake van een in artikel 2 bedoelde geldlening, treedt na de inwerkingtreding van dit besluit de Staat der Nederlanden als partij in de plaats van het land de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk het eilandgebied Curaçao of het eilandgebied Sint Maarten.
3. Ten aanzien van rechtsgedingen als bedoeld in het tweede lid, is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen, zoals die afdeling onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit luidde, van overeenkomstige toepassing.
1. In verband met de overgang van de in artikel 2 bedoelde geldleningen op de Staat der Nederlanden, verkrijgt de Staat der Nederlanden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit:
a. met betrekking tot de geldleningen, aangegaan door het land de Nederlandse Antillen:
1°. een vordering op het land Curaçao, gelijk aan 74,3 procent van het bedrag van de na sanering resterende schuldenlast;
2°. een vordering op het land Sint Maarten, gelijk aan 17,7 procent van het bedrag van de na sanering resterende schuldenlast;
b. met betrekking tot de geldleningen, aangegaan door het eilandgebied Curaçao of het eilandgebied Sint Maarten: een vordering op het land Curaçao, onderscheidenlijk het land Sint Maarten, gelijk aan het bedrag van de na sanering resterende schuldenlast.
2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vorderingen wordt vermenigvuldigd met de op grond van artikel 8 vastgestelde correctiefactor.
1. De in artikel 5 bedoelde vorderingen luiden in Nederlands-Antilliaanse guldens.
2. Voor zover de geldleningen die ingevolge artikel 2 op de Staat der Nederlanden overgaan, in euro luiden, wordt van die leningen de tegenwaarde in Nederlands-Antilliaanse guldens bepaald, overeenkomstig de op 31 december 2005 geldende wisselkoers van EUR 1 = NAf. 2,1011.
1. De na sanering resterende schuldenlast, bedoeld in artikel 5, eerste lid, is het bedrag waarmee de totale nominale waarde van de door de desbetreffende entiteit aangegane geldleningen die ingevolge artikel 2 overgaan op de Staat der Nederlanden, het bedrag waarvoor de Staat der Nederlanden de sanering van de door de collectieve sector van die entiteit aangegane geldleningen op zich neemt, te boven gaat.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag waarvoor de Staat der Nederlanden de sanering van de door de collectieve sector van de desbetreffende entiteit aangegane geldleningen op zich neemt, bedraagt:
a. voor het land de Nederlandse Antillen: NAf. 1.539.348.403;
b. voor het eilandgebied Curaçao: NAf. 1.894.555.638;
c. voor het eilandgebied Sint Maarten: nihil.
3. Alvorens de in het eerste lid bedoelde na sanering resterende schuldenlast te berekenen worden op de bedragen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, de reeds voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit door de Staat der Nederlanden betaalde aflossingen van geldleningen, aangegaan door de collectieve sector van de desbetreffende entiteit, in mindering gebracht.
4. Het derde lid geldt niet voor aflossingen van in geldleningen omgezette betalingsachterstanden.
1. De correctiefactor, bedoeld in artikel 5, tweede lid, is gelijk aan het volgende quotiënt: de contante waarde van alle door de betrokken entiteit in Nederlands-Antilliaanse guldens aangegane geldleningen die ingevolge artikel 2 overgaan op de Staat der Nederlanden, gedeeld door de nominale waarde van die leningen.
2. De contante waarde van de in het eerste lid bedoelde geldleningen is de som van alle uit die leningen voortvloeiende, per kalenderjaar contant gemaakte rente- en aflossingsverplichtingen. Als discontovoet worden de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldende renten, behorende bij in euro uitgegeven Nederlandse staatsleningen met vergelijkbare resterende looptijden, genomen.
1. Over het ingevolge artikel 5 door het land Curaçao, onderscheidenlijk het land Sint Maarten, verschuldigde bedrag is met ingang van de tweede werkdag na de dag waarop dit besluit in werking treedt, rente verschuldigd, gelijk aan de wettelijk rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van Nederland.
2. Betaling van de ingevolge artikel 5 verschuldigde bedragen, vermeerderd met de in voorkomend geval op grond van het eerste lid verschuldigde rente, geschiedt uiterlijk op de vijftiende werkdag na de dag waarop dit besluit in werking treedt, tenzij de landen Nederland en Curaçao, onderscheidenlijk Nederland en Sint Maarten, in onderling overleg anders overeenkomen.
1. Indien op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit de Nederlands-Antilliaanse gulden als munteenheid van Curaçao wordt vervangen door een andere munteenheid, komen de in artikel 2 bedoelde geldleningen, voor zover het geldleningen betreft die zijn aangegaan door het land de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Curaçao, en de in artikel 5 bedoelde vorderingen op het land Curaçao, voor zover die vorderingen nog niet zijn betaald, te luiden in de nieuwe munteenheid van Curaçao.
2. Indien op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit de Nederlands-Antilliaanse gulden als munteenheid van Sint Maarten wordt vervangen door een andere munteenheid, komen de in artikel 2 bedoelde geldleningen, voor zover het geldleningen betreft die zijn aangegaan door het eilandgebied Sint Maarten, en de in artikel 5 bedoelde vorderingen op het land Sint Maarten, voor zover die vorderingen nog niet zijn betaald, te luiden in de nieuwe munteenheid van Sint Maarten.
3. Indien voor de toepassing van het eerste of tweede lid een omrekening van bedragen in Nederlands-Antilliaanse guldens naar bedragen in de nieuwe munteenheid nodig is, geschiedt die omrekening overeenkomstig de voor een ieder geldende omrekenregels die met het oog op de invoering van de nieuwe munteenheid door de wetgever van Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten, zijn vastgesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 27 september 2010
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
De Minister van Financiën,
J. C. de Jager
Uitgegeven de eerste oktober 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Het onderhavige besluit geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt over de sanering van de schuldenlast van de Nederlandse Antillen en regelt de overgang onder algemene titel van de door het land de Nederlandse Antillen (hierna: Land) en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten uitgegeven schuldtitels. Deze schuldtitels zullen bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen op grond van dit besluit van rechtswege overgaan op de Staat der Nederlanden. Omdat de totale omvang van de schuldpositie die door Nederland wordt overgenomen het bedrag waarvoor Nederland bijdraagt aan de schuldsanering te boven gaat, regelt het besluit voor dat meerdere tevens de vorderingen die Nederland bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen op de landen Curaçao en Sint Maarten krijgt.
De bevolkingen van de eilanden van de Nederlandse Antillen hebben zich in 2000 en 2005 uitgesproken om te komen tot een nieuwe staatkundige status van die eilanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden. In het proces van staatkundige hervorming dat vervolgens van start is gegaan, is voor Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten (als aankomende landen) en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (als toekomstige openbare lichamen binnen het Nederlands staatsbestel) het gezamenlijk uitgangspunt dat de beoogde nieuwe entiteiten in een gezonde financiële positie komen bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen.
Op de start-Rondetafelconferentie van 26 november 2005 is geconstateerd dat de schuldpositie van de Nederlandse Antillen, inclusief die van de eilandgebieden, een obstakel vormt om te komen tot een gezonde financiële startpositie van de beoogde nieuwe entiteiten. Afgesproken werd dat Nederland een oplossing zal bieden voor de schuldenproblematiek. Verder werd geconstateerd dat het voor een gezonde financiële startpositie uiteraard ook van belang is dat de financiële huishouding op orde komt en blijft. Met het oog hierop zijn in onderling overleg reeds twee gezamenlijke regelingen voor financieel toezicht tot stand gebracht, het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten en het Besluit tijdelijk financieel toezicht BES. Bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen zal het financieel toezicht op Curaçao en Sint Maarten worden geregeld bij rijkswet: de eveneens als onderlinge regeling tot stand gekomen Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten.
In de Slotverklaring van 2 november 2006 heeft Nederland zich met het oog op een gezonde financiële positie bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen bereid verklaard om de schulden van (de collectieve sector van) het Land en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten grotendeels te saneren. Het gaat daarbij om de schulden per 31 december 2005, die in de vorm van openbare of onderhandse geldleningen zijn aangegaan jegens derden buiten de desbetreffende collectieve sector (inclusief de leningen die jegens Nederland zijn aangegaan). Deze leningen worden, voor zover zij in omvang boven de rentelastnorm van dat jaar uitgaan, door Nederland gesaneerd. Ook de herfinanciering van deze leningen en de financiering van de rentelasten op deze leningen vallen onder de regeling van de schuldsanering.
Nederland heeft zich ook bereid verklaard de op 31 december 2005 bestaande betalingsachterstanden (de onbetaalde rekeningen van crediteuren) te saneren, voor zover die althans sindsdien zijn blijven openstaan. Het onderhavige besluit heeft echter geen betrekking op deze betalingsachterstanden. Daarvoor geldt een apart afwikkelingstraject, dat niet onder dit besluit valt. Het onderhavige besluit heeft betrekking op de sanering van de (openbare en onderhandse) geldleningen die door Land en eilandgebieden zijn aangegaan: de «schuldtitels». Uitgangspunt daarbij vormt de geconsolideerde schuld van de collectieve sector. Onderlinge schuldverhoudingen binnen de collectieve sector vallen tegen elkaar weg, zodat alleen schulden jegens derden voor sanering in aanmerking komen.
Op basis van de Slotverklaring van 2 november 2006 en verdere akkoorden is door Nederland met het Land en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten nader gesproken over de daadwerkelijke praktische invulling, de modaliteiten, van de schuldsanering. Deze invulling is vastgelegd in het document «Voorstel schuldsanering», dat op 22 januari 2008 tijdens het bestuurlijk overleg tussen Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten is vastgesteld en in het eindrapport van de werkgroep verdeling schuldtitels dat op 26 november 2008 door de Politieke Stuurgroep Staatkundige Verandering is aanvaard.
De bereidheid van Nederland om de schuldenlast van het land de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten grotendeels te saneren, is tevens vastgelegd in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. In artikel 31, derde lid, van die wet is bepaald: «De Staat der Nederlanden saneert de per 31 december 2005 bestaande schulden van de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, met inbegrip van de herfinanciering van die schulden en de financiering van de rente op die schulden, tot het niveau van de voor het jaar 2005 geldende rentelastnorm».
Voor de schuldsanering kunnen twee fasen worden onderscheiden, die elk een eigen methodiek kennen. De eerste fase is de transitiefase. Dit is de fase tussen de start van de schuldsanering en het moment van transitie (de ingangsdatum van de nieuwe staatkundige verhoudingen). Als startpunt voor de eerste fase van schuldsanering gold de eis dat het College Financieel Toezicht een positief advies bij de begroting van de betreffende entiteit moest afgeven. Voor het Land is de transitiefase begonnen op 1 januari 2009, voor het eilandgebied Curaçao op 1 april 2009. Voor Sint Maarten is de transitiefase van start gegaan op de datum van inwerkingtreding van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, te weten 10 december 2008.
Gedurende de transitiefase betaalt Nederland voor het land de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao 100% van de aflossingen en 70% van de rente op de te saneren schuldtitels. Deze 70% komt overeen met het door Nederland te saneren deel. Dat Nederland in deze fase 100% van de aflossingen betaalt in plaats van 70%, heeft geen effect op het totaal door Nederland te saneren bedrag. Het enige gevolg is dat Nederland een groter deel van de sanering eerder betaalt. De schuldtitels blijven in deze fase juridisch schulden van de desbetreffende entiteiten. Met deze betalingen ontstaat in de transitiefase overigens geen afzonderlijke vordering van Nederland op het land de Nederlandse Antillen of de eilandgebieden Curaçao of Sint Maarten, noch op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten. Wel tellen deze betalingen mee voor de berekening van de vorderingen die Nederland per transitiedatum op beide nieuwe landen krijgt (zie hierover verder paragraaf 3.5). Aangezien het eilandgebied Sint Maarten geen leningsbevoegdheid bezat, zijn er geen schuldtitels ten laste van dat eilandgebied die onder de schuldsanering vallen. Voor Sint Maarten is de sanering wel van belang voor wat betreft het aandeel van het land Sint Maarten in de te saneren schuldtitels van het Land.
De tweede fase van de schuldsanering houdt in dat Nederland bij de start van de nieuwe staatkundige verhoudingen de dan resterende hoofdsom van de te saneren schuldtitels in een keer, zonder enige vorm van fasering overneemt. Het onderhavige besluit heeft betrekking op die tweede fase van de schuldsanering.
De afspraken in de Politieke Stuurgroep Staatkundige Verandering worden voorbereid in ambtelijke projectgroepen. Eén van deze projectgroepen is de projectgroep Financiën die zich met alle financiële vraagstukken bezig houdt, zoals het financieel toezicht, het financieel beheer en de schuldsanering. Begin 2008 heeft de projectgroep Financiën de werkgroep Verdeling Schuldtitels ingesteld ter nadere uitwerking van de uitgangspunten zoals neergelegd in het eerdergenoemde «Voorstel schuldsanering». In deze werkgroep zaten vertegenwoordigers van Nederland, het Land, de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten en van de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA).
Voordat met de schuldsanering kon worden begonnen, zijn eerst alle schuldtitels gecontroleerd. Dit is gedaan door de Stichting Overheids Accountants Bureau (SOAB). Ook moest de rentelastnorm voor de verschillende entiteiten worden uitgerekend. Hiertoe is aan de SOAB de opdracht verstrekt en deze stichting heeft op 1 juli 2008 haar rapport ingediend. Op basis van dit rapport is bepaald welke schuldomvang bij de entiteiten kan blijven volgens de rentelastnorm, en daarmee ook welke schuldomvang Nederland zal overnemen.
In de Slotverklaring van 2 november 2006 is vastgelegd dat de rentelastnorm 5% bedraagt, en dat door Nederland wordt gesaneerd tot de rentelastnorm per ultimo 2005. De rentelastnorm houdt in dat de jaarlijkse uitgaven aan rente van de collectieve sector als geheel, niet hoger mogen zijn dan 5% van de gemiddeld gerealiseerde inkomsten van de collectieve sector in de drie jaren voorafgaande aan het begrotingsjaar waarin de betreffende begroting werd ingediend. Aangezien de begroting voor 2005 is ingediend in 2004, gaat het bij de rentelastnorm per ultimo 2005 om de gemiddelde inkomsten over de jaren 2001–2003.
Volgens het SOAB-rapport bedroeg de rentelastnorm per ultimo 2005 voor het Land NAf. 43,5 miljoen, voor het eilandgebied Curaçao NAf. 41,3 miljoen en voor het eilandgebied Sint Maarten NAf. 7,8 miljoen. Hierbij behoort – op basis van een gemiddelde rente per entiteit – een maximale leningenportefeuille van respectievelijk NAf. 629 miljoen, NAf. 660 miljoen en NAf. 98,8 miljoen. Overigens ligt de feitelijke schuldpositie van het eilandgebied Sint Maarten lager dan het bedrag dat overeenkomt met de rentelastnorm.
De zojuist genoemde bedragen betreffen de rentelastnormen (per ultimo 2005) zoals die gelden voor de schuldsanering tijdens de transitiefase in de aanloop naar de staatkundige vernieuwing.
Na de transitiefase houdt het Land op te bestaan. Dit betekent dat de Landsinkomsten afhankelijk van waar ze opkomen, gaan toevallen aan de landen Curaçao, Sint Maarten, respectievelijk Nederland (voor zover het betreft de BES). Hierdoor wordt de maximaal toegestane rentelast (en de bijbehorende maximale schuldomvang die bij de nieuwe landen kan blijven) voor Curaçao en Sint Maarten navenant hoger, in vergelijking tot de rentelastnormen die golden voor de eilandgebieden. Voor het land Curaçao bedraagt de rentelastnorm bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen NAf. 78,2 miljoen met een bijbehorende maximale schuld van ca. NAf. 1.200 miljoen. Voor Sint Maarten zijn de bedragen NAf. 12,2 miljoen en NAf. 160 miljoen.
Begin november 2008 heeft de werkgroep Verdeling schuldtitels haar eindrapport opgeleverd. Op basis van de toen meest actueel berekende schuldpositie (van augustus 2008), zou Nederland in totaal voor een bedrag van NAf. 3,1 miljard aan uitstaande schuldtitels overnemen. Dit bedrag is sinds die tijd opgelopen tot NAf 3,4 miljard, als gevolg van de afspraak dat Nederland ook financiering van de rentelasten op de schuld per ultimo 2005 zou saneren. Inmiddels is met schuldsanering voor zowel Land als Curaçao begonnen (zie hierna). De totale omvang van de sanering van de hoofdsommen van de schuldtitels kan vastgesteld worden op NAf. 3,4 miljard (dit is inclusief de schuld die kan worden toegerekend aan de BES). Omgerekend naar euro’s is dit een bedrag van ca. € 1,476 miljard.1 Dit bedrag is exclusief de door Nederland te betalen rentelasten over de schuldtitels.
De tweede fase begint wanneer de nieuwe staatkundige verhoudingen ingaan, het moment waarop ook dit besluit in werking treedt. Op basis van het eindrapport van de werkgroep Verdeling schuldtitels is tijdens de politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen van 26 november 2008 afgesproken dat Nederland bij de transitie alle dan uitstaande schuldtitels integraal overneemt – dat wil zeggen voor 100% – in plaats van alleen het deel dat boven de rentelastnorm uitgaat (70%). Hiervoor is een aantal redenen.
Ten eerste uit praktische overwegingen. Tijdens de besprekingen in de werkgroep Verdeling schuldtitels bleek dat het verdelen van alle schuldtitels over de drie entiteiten (Nederland, Curaçao en Sint Maarten), tot een zeer moeizaam iteratief proces zou leiden. Gegeven het feit dat de diverse schuldtitels verschillende looptijden en rentepercentages hebben, zou het een ingewikkelde exercitie zijn geworden om de schuldtitels op een evenwichtige en eerlijke manier (voor wat betreft resterende looptijden en couponrentes) over de drie betrokken entiteiten te verdelen.
Een tweede, belangrijkere reden is gelegen in het voorkomen van een ongelijke behandeling van crediteuren (houders van de schuldtitels), waartoe een verdeling van de diverse schuldtitels over de drie betrokken entiteiten – in elk geval in de beleving van de crediteuren – vermoedelijk zou hebben geleid. Schuldtitels die aan Nederland worden toegewezen, zouden crediteuren een relatief grotere zekerheid kunnen verschaffen en daardoor een hogere markwaarde kunnen hebben dan schuldtitels die aan Curaçao of Sint Maarten worden toegewezen. Om ongelijkheid en daarmee samenhangende onrust onder crediteuren te vermijden, is er daarom voor gekozen om alle schuldtitels op Nederland te laten overgaan. Hiermee wordt bewerkstelligd dat alle crediteuren op dezelfde wijze worden behandeld en allen met dezelfde debiteur te maken krijgen.
Dat Nederland alle schuldtitels overneemt, betekent uiteraard niet dat Nederland een grotere schuldomvang gaat saneren dan is afgesproken. Voor de 30% van de schuldtitels die Nederland teveel overneemt, krijgt Nederland direct opeisbare vorderingen op Curaçao en Sint Maarten. Omdat Nederland door de hoge couponrentes relatief hogere rentelasten op zich neemt, zal de vordering van Nederland op Curaçao en Sint Maarten groter zijn dan het nominale bedrag van de extra over te nemen schuld. De vordering van Nederland zal worden bepaald door de jaarlijkse schuldendiensten die Nederland extra overneemt contant te maken, met als discontovoeten de bijbehorende Nederlandse renteniveaus.
Aan de direct opeisbare vordering van Nederland wordt door Curaçao en Sint Maarten voldaan rond het moment van de overname van alle schuldtitels door Nederland. De nieuwe landen zullen waarschijnlijk aan hun verplichting voldoen door nieuwe schuld te emitteren en de opbrengsten hiervan aan Nederland af te dragen. Op die wijze kunnen Curaçao en Sint Maarten verantwoordelijkheid nemen voor hun aandeel in de schuldpositie per eind 2005 tot aan de rentelastnorm en is het netto door Nederland over te nemen schuldbedrag gelijk aan de omvang die is afgesproken.
De werkgroep Verdeling schuldtitels heeft de verschillende opties voor de juridische overgang van de schuldtitels in kaart gebracht. Uitgangspunt daarbij is geweest dat op de schuldtitels thans het recht van de Nederlandse Antillen van toepassing is. In grote lijnen bleken er twee mogelijkheden te bestaan om de overgang van de schuldtitels te effectueren. De eerste is om de schuldtitels langs contractuele weg te doen overgaan; de tweede mogelijkheid is die van een algemene wettelijke voorziening. Onderstaand wordt uiteengezet waarom voor de laatste methode is gekozen.
Het Nederlands-Antilliaanse burgerlijk recht kent meerdere contractuele vormen voor overname van de schulden. De meest voor de hand liggende vormen zijn die van schuldoverneming (artikelen 6:155 tot en met 6:158 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen) en contractsoverneming (artikel 6:159 van genoemd wetboek). Bij schuldoverneming neemt een derde de schuld van de oorspronkelijke debiteur over. Jegens de crediteur krijgt deze overneming echter pas effect, nadat de crediteur de nieuwe debiteur heeft aanvaard en de oorspronkelijke debiteur uit diens schuld heeft ontslagen. Zonder deze (in beginsel vormvrije) instemming met de schuldoverneming ontstaat slechts tussen de oorspronkelijke debiteur en de nieuwe debiteur een rechtsbetrekking. De oorspronkelijke debiteur blijft jegens de crediteur gehouden tot delging van de schuld.
Er zijn ook vormen van schuldoverneming mogelijk waarbij de crediteur de nieuwe debiteur aanvaardt zonder de oorspronkelijke debiteur décharge te verlenen. De crediteur kan de nieuwe debiteur als hoofdelijk medeschuldenaar aanvaarden (zonder de oorspronkelijke debiteur te ontslaan) of hij kan instemmen met een te zijnen behoeve gemaakt derdenbeding, inhoudende dat hij ter delging van de schuld ook de nieuwe debiteur kan aanspreken. Na de opheffing van het land de Nederlandse Antillen zou de crediteur voor de landsschulden dan nog slechts Nederland als debiteur kunnen aanspreken. Bij deze varianten geldt echter eveneens dat steeds de instemming of medewerking van de crediteur is vereist.
Ook voor contractsoverneming is de medewerking of instemming van de crediteur vereist. Contractsoverneming is een driepartijenovereenkomst, waarbij partijen overeenkomen om de rechtsverhouding tussen de crediteur en de oorspronkelijke debiteur over te dragen aan een derde partij. Hierdoor gaan in beginsel alle rechten en verplichtingen van de overdragende partij over op de overnemende partij. Dit is slechts mogelijk met medewerking van de contractuele wederpartij, te weten de crediteur.
Het is ook mogelijk om de overgang van de schuldtitels door middel van een wettelijke voorziening te effectueren. In dat geval gaan de uit de schuldtitels voortvloeiende rechten en verplichten bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen van rechtswege en onder algemene titel over op de nieuwe debiteur, Nederland. Omdat de rechtsopvolging krachtens wettelijk voorschrift plaatsvindt, zijn geen bijzondere (rechts)handelingen zoals akten, medewerking of toestemming nodig. Deze constructie wordt bijvoorbeeld toegepast bij gemeentelijke herindelingen: op grond van artikel 44 van de (Nederlandse) Wet algemene regels herindeling gaan bij herindeling alle rechten en verplichtingen van de op te heffen gemeente van rechtswege en onder algemene titel over op de ontvangende gemeente, i.e. de gemeente waaraan het grondgebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd. Ook bij het ingaan van de status aparte van Aruba in 1986 vond rechtsopvolging onder algemene titel krachtens wettelijk voorschrift plaats, zij het dat in die situatie geen sprake was van de opheffing van een entiteit. Naast het nieuwe land Aruba bleef het land de Nederlandse Antillen immers gewoon bestaan.
In paragraaf 4.2 is aangegeven dat voor een contractueel geregelde overgang van de schuldtitels steeds de instemming of medewerking van de crediteur vereist is. Dit zou betekenen dat alle houders van schuldtitels afzonderlijk moeten worden benaderd om de overneming te effectueren. Het moge duidelijk zijn dat dit vanuit een oogpunt van praktische uitvoerbaarheid onwenselijk is. Ook zou deze weg er strikt genomen toe kunnen leiden dat het land de Nederlandse Antillen niet kan worden opgeheven, zolang niet alle individuele crediteuren met de overname van de schuldtitels hebben ingestemd. Aan rechtsopvolging onder algemene titel krachtens wettelijk voorschrift kleven deze bezwaren niet, reden waarom in navolging van artikel 44 van de Wet algemene regels herindeling de weg van een wettelijke voorziening is gekozen.
Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba kunnen in onderling overleg regelingen treffen. Artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk maakt het mogelijk dat een dergelijke onderling getroffen regeling bij rijkswet of bij algemene maatregel van rijksbestuur wordt vastgesteld. De op die bepaling gebaseerde rijkswetgeving kan, anders dan de rijkswetgeving ter zake van aangelegenheden van het Koninkrijk, alleen tot stand komen en worden gewijzigd indien de betrokken landen daarmee instemmen.
Het voorliggende besluit is gebaseerd op artikel 38, tweede lid, van het Statuut en is derhalve op basis van consensus tot stand gekomen. De hiervoor genoemde Slotverklaring van 2 november 2006 en het op 22 januari 2008 vastgestelde Voorstel schuldsanering zijn het vertrekpunt voor de uiteindelijke overeenstemming tussen Nederland en de Nederlandse Antillen over het onderhavige besluit. Met de procedure, neergelegd in de zogenoemde Politieke Verklaring van 12 november 2007, is gewaarborgd dat dit besluit niet tot stand kan komen zonder de instemming van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten.
Er is, zoals gezegd, gekozen voor een op artikel 38, tweede lid, van het Statuut gebaseerde regeling op grond waarvan alle schuldtitels bij het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen overgaan op de Staat der Nederlanden. Hiermee wordt op de meest doelmatige wijze voorzien in de in verband met de staatkundige vernieuwingen benodigde overgang van de schuldtitels, terwijl tevens de gelijkheid van de crediteuren wordt gewaarborgd. Vanwege het bijzondere en eenmalige karakter van de schuldovername is afgezien van regeling door middel van een consensusrijkswet.
Centraal in dit besluit staat het begrip «geldlening». Met dit begrip wordt aangesloten bij de in de comptabiliteitswetgeving van de Nederlandse Antillen en de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten gebruikelijke terminologie. Met het begrip geldlening is niet beoogd een materieel andere invulling te geven aan het informele begrip «schuldtitels». Het gaat om alle soorten geldleningen, van openbare leningen (in de vorm van obligatieleningen of schatkistpromessen) tot onderhandse leningen.
Het begrip «collectieve sector» is gebaseerd op het gelijknamige begrip uit het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, dat qua strekking overeenkomt met hetzelfde begrip uit de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Omdat het onderhavige besluit betrekking heeft op geldleningen die voor de transitiedatum zijn aangegaan, kan echter niet naar die rijkswet worden verwezen. Het in die rijkswet gehanteerde begrip verwijst immers naar de collectieve sector van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten, terwijl voor de toepassing van dit besluit de collectieve sectoren van het land de Nederlandse Antillen en van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten relevant zijn.
Het onderhavige artikel vormt de kern van het onderhavige besluit. Op grond van dit artikel gaan alle op het moment van transitie (zie artikel 10) bestaande geldleningen van rechtswege en onder algemene titel over op de Staat der Nederlanden. De formulering is ontleend aan artikel 44, eerste en tweede lid, van de in Nederland geldende Wet algemene regels herindeling. De toevoeging «zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd» benadrukt dat het onderhavige besluit de enige titel voor de rechtsovergang vormt.
Artikel 2 heeft alleen betrekking op de geldleningen die zijn aangegaan door de rechtspersonen het land de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten. Schulden van de overige entiteiten binnen de collectieve sector die eveneens voor sanering in aanmerking komen zijn voorafgaande aan de transitiedatum reeds door Nederland gesaneerd. Dat is gedaan door een bedrag ineens over te maken aan het Land en het eilandgebied Curaçao. Hiermee zijn deze schulden als het ware «afgekocht». Schulden van de overige collectieve sector vallen hierdoor buiten de reikwijdte van dit artikel. Deze schulden worden echter wel meegenomen bij de berekening van de vorderingen die Nederland op grond van artikel 5 krijgt op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten, in die zin dat de reeds afgekochte schulden van de overige collectieve sector behoren tot het totaal door Nederland te saneren bedrag (zie artikel 7, derde lid).
Opgemerkt zij nog dat een deel van de geldleningen die op grond van dit artikel overgaan op de Staat der Nederlanden, zijn aangegaan bij diezelfde Staat. Na overgang gaan deze geldleningen door vermenging teniet, omdat de Staat der Nederlanden dan zowel schuldenaar als schuldeiser van die leningen wordt en een vordering op zichzelf krijgt. Voor de bepaling van de omvang van de vorderingen die Nederland op grond van artikel 5 op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten krijgt, tellen deze geldleningen uiteraard wel mee.
Op de in artikel 2 bedoelde geldleningen is thans het recht van de Nederlandse Antillen van toepassing. Met de opheffing van het land de Nederlandse Antillen houdt formeel ook dit recht op te bestaan. Het is daarom nodig een voorziening te treffen ter bepaling van het recht dat na transitie op de geldleningen van toepassing zal zijn. Overwogen is om bij het recht van de nieuwe landen of bij het recht van Nederland aan te sluiten. Een keuze voor Nederlands recht zou ertoe leiden dat de voor de schuldeisers vertrouwde band met het Caribische deel van het Koninkrijk verloren gaat, terwijl een keuze voor hetzij het nieuwe Curaçaose recht, hetzij het nieuwe Sint-Maartense recht moeilijk te motiveren is. Geen van beide nieuwe landen is immers de logische opvolger van de Nederlandse Antillen. Om die reden is ervoor gekozen het Nederlands-Antilliaanse recht, zoals dat op het moment van transitie gold en waarmee de schuldeisers vertrouwd zijn, van toepassing te laten. Een bijkomende overweging is geweest dat de keuze voor Nederlands-Antilliaans recht ook beter bij de in artikel 4 ter zake van de na transitie bevoegde rechter opgenomen regeling aansluit dan de keuze voor Nederlands recht zou hebben gedaan.
Behalve een regeling voor het na transitie toepasselijke recht dient het onderhavige besluit ook een regeling te bevatten ter bepaling van de rechter die na transitie bevoegd is om kennis te nemen van eventuele geschillen met betrekking tot de in artikel 2 bedoelde geldleningen. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: die van een bestaand geschil, ter zake waarvan op het moment van transitie reeds een gerechtelijke procedure loopt, en de situatie dat een (bestaand of nieuw) geschil in de toekomst tot een gerechtelijke procedure zou kunnen leiden. Voor de eerste situatie bevat artikel 60 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie reeds een voorziening. Voor de tweede situatie biedt artikel 4, eerste lid, een voorziening. Uitgangspunt voor de in artikel 4 opgenomen regeling is dat de toegang tot de rechter zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. Om die reden valt de Nederlandse rechter af. Een trans-Atlantische rechtsgang kan immers moeilijk als «laagdrempelig» worden aangemerkt. Voor geschillen met betrekking tot geldleningen die door de eilandgebieden Curaçao of Sint Maarten zijn aangegaan, ligt het voor de hand om die geschillen voor te leggen aan een rechter op het desbetreffende eiland. Voor geschillen met betrekking tot leningen die door het land de Nederlandse Antillen zijn aangegaan, is ervoor gekozen om die geschillen voor te leggen aan de rechter in Curaçao. De reden hiervoor is dat Curaçao relatief meer institutionele beleggers kent, die geldleningen hebben verstrekt aan het land.
Het tweede lid van artikel 4 regelt dat de Staat der Nederlanden, als nieuwe debiteur van de in artikel 2 bedoelde geldleningen, in de plaats treedt van de oorspronkelijke debiteur in eventuele geschillen of rechtsgedingen die op het moment van transitie tussen crediteur en oorspronkelijke debiteur bestaan. Een soortgelijke regeling is opgenomen in artikel 44, derde lid, van de in Nederland geldende Wet algemene regels herindeling. In navolging van dat artikel wordt in artikel 4, tweede lid, ook de Nederlands-Antilliaanse tegenhanger van de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het (Nederlandse) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing verklaard, waarin de schorsing en hervatting van rechtsgedingen is geregeld. Eén van de gronden voor schorsing is «het ophouden van de betrekking waarin een der partijen het geding voerde», bijvoorbeeld ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel (zie artikel 225 van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; artikel 185 van het Nederlands-Antilliaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
In het algemeen deel is reeds aangegeven dat Nederland een vordering krijgt op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten, voor zover de waarde van alle op grond van artikel 2 door Nederland over te nemen geldleningen het door Nederland te saneren bedrag te boven gaat. Deze vorderingen zijn vastgelegd in artikel 5, eerste lid. Onderdeel a van dat lid heeft betrekking op de vordering die Nederland op de nieuwe landen krijgt voor hun aandeel in de na sanering resterende schuldenlast van het land de Nederlandse Antillen. Onderdeel b heeft vervolgens betrekking op de na sanering resterende schuldenlasten van de onderscheiden eilandgebieden. Op welke wijze het bedrag van de «na sanering resterende schuldenlast» voor elk van de entiteiten moet worden berekend, is geregeld in artikel 7.
Voor de na sanering resterende schuldenlast van het Land geldt dat deze moet worden omgeslagen over de erfgenamen van het land de Nederlandse Antillen, te weten Curaçao, Sint Maarten en – voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba – Nederland. Met het oog hierop is in het eerste lid, onderdeel a, een verdeelsleutel opgenomen, op grond waarvan 74,3% van de na sanering resterende schuldenlast ten laste van het nieuwe land Curaçao komt en 17,7% ten laste van het nieuwe land Sint Maarten. De resterende 8% komt ten laste van Nederland.
Bij de vorderingen die Nederland heeft in verband met de door de eilandgebieden aangegane geldleningen (zie onderdeel b van het eerste lid) wordt geen verdeelsleutel gehanteerd. Voor de door de eilandgebieden aangegane geldleningen geldt dat de vordering in verband met de door Nederland teveel overgenomen leningen geheel ten laste komt van het eiland dat de desbetreffende geldleningen is aangegaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bedrag van de op grond van het eerste lid berekende vorderingen dient te worden vermenigvuldigd met een op grond van artikel 8 vast te stellen correctiefactor. Door middel van deze factor (die voor elk van de entiteiten afzonderlijk wordt berekend) wordt gecorrigeerd voor de ten opzichte van de rente op Nederlandse staatsleningen hogere rentelasten die aan de op grond van artikel 2 door Nederland over te nemen geldleningen zijn verbonden. Op deze correctiefactor wordt nader ingegaan in de toelichting bij artikel 8.
Een deel van de geldleningen die Nederland op grond van artikel 2 overneemt, luidt in euro. Om te voorkomen dat de vorderingen die Nederland op grond van artikel 5 op de nieuwe entiteiten verkrijgt, deels in Nederlands-Antilliaanse guldens en deels in euro zouden moeten worden berekend, is ervoor gekozen om de in artikel 5 bedoelde vorderingen volledig in Nederlands-Antilliaanse guldens te laten luiden. Dit is vastgelegd in het eerste lid.
Het tweede lid regelt tegen welke wisselkoers de tegenwaarde in Nederlands-Antilliaanse guldens van de in euro afgesloten leningen moet worden bepaald. Omdat is afgesproken dat Nederland de schulden saneert tot aan de rentelastnorm per ultimo 2005, is ervoor gekozen om die schulden, voor zover het geldleningen in euro betreft, tegen de op dat moment geldende wisselkoers te waarderen. Dit is ook de koers die bepalend is geweest voor de rentelastnorm per ultimo 2005.
Dit artikel regelt de wijze waarop de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bedragen van de na sanering resterende schuldenlasten voor elk van de betrokken entiteiten moet worden berekend. In het tweede lid van het artikel zijn de bedragen genoemd, waarvoor Nederland de sanering van de schuldenlast van het Land, onderscheidenlijk de beide eilandgebieden, op zich neemt. Het gaat daarbij om het deel van de schuld per ultimo 2005 dat de rentelastnorm van de betrokken entiteit te boven gaat, vermeerderd met de voor sanering in aanmerking komende rentelasten. Op deze «schuldsaneringsplafonds» worden de reeds voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit door Nederland betaalde aflossingen op geldleningen in mindering gebracht (zie het derde lid). Wat resteert, is het nog niet gebruikte deel van de Nederlandse bijdrage aan de schuldsanering. Het bedrag van dat niet gebruikte deel wordt vervolgens afgetrokken van de totale nominale waarde van de ingevolge artikel 2 per entiteit overgenomen geldleningen (zie het eerste lid). Het resulterende bedrag is de (nominale) waarde van de schuld die uitgaat boven het door Nederland te saneren bedrag: de na sanering resterende schuldenlast.
Het gaat in het derde lid alleen om aflossingen op geldleningen die reeds op 31 december 2005 bestonden, en om aflossingen op geldleningen die sindsdien zijn aangegaan ter financiering van rentebetalingen over bestaande leningen of ter herfinanciering van bestaande leningen. Aflossingen die zijn betaald op sinds 31 december 2005 in geldleningen omgezette betalingsachterstanden, worden niet op het schuldsaneringsplafond in mindering gebracht (zie het vierde lid). De reden hiervoor is dat voor de sanering van de betalingsachterstanden (met inbegrip van de betalingsachterstanden die sinds 2005 in leningen zijn omgezet) een afzonderlijk saneringsbudget is vastgesteld.
Opgemerkt zij nog dat het saneringsplafond voor Sint Maarten in het tweede lid op nihil is vastgesteld. Dit houdt verband met het feit dat het aandeel van Sint Maarten in de schulden van het land per ultimo 2005 kleiner is dan de over 2005 voor Sint Maarten geldende rentelastnorm, en het feit dat het eilandgebied Sint Maarten pas op het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten, te weten 10 december 2008, leningsbevoegdheid heeft gekregen, terwijl de schuldsanering betrekking heeft op de schulden die per ultimo 2005 bestonden. Om diezelfde reden is in het derde lid ook niet geregeld dat de reeds door Nederland betaalde aflossingen van door het eilandgebied Sint Maarten aangegane leningen zouden moeten worden verrekend met de Nederlandse saneringsbijdrage.
Nadat op grond van artikel 7 voor de onderscheiden entiteiten het bedrag van de na sanering resterende schuldenlast is berekend, wordt dit bedrag gecorrigeerd voor de (ten opzichte van Nederlandse staatsleningen) hogere rentelasten die, vanwege de relatief hoge couponrentes, aan de door Nederland over te nemen schuldtitels zijn verbonden. Dit gebeurt door het (nominale) bedrag van de na sanering resterende schuldenlast te vermenigvuldigen met een correctiefactor, die overeenkomt met het quotiënt van de contante waarde van alle (per entiteit) door Nederland op grond van artikel 2 overgenomen geldleningen, gedeeld door de nominale waarde van die geldleningen op de transitiedatum. Bij het bepalen van de contante waarde van die leningen wordt uitgegaan van de jaarlijks uit die leningen voortvloeiende rente- en aflossingsverplichtingen die Nederland overneemt, met als discontovoet de bijbehorende Nederlandse renteniveaus. Als verdisconteringsdatum wordt steeds 1 december van elk jaar genomen. Door de na sanering resterende schuldenlast op deze manier als het ware «contant» te maken, wordt in het bedrag van de vordering die Nederland op de nieuwe landen krijgt, het relatieve voordeel verdisconteerd dat die landen hebben doordat zij hun resterende schuldenlast tegen een lagere Nederlandse rente kunnen herfinancieren, evenals het relatieve nadeel dat Nederland heeft doordat het alle bestaande geldleningen met bijbehorende hogere renteniveaus heeft overgenomen.
Afgesproken is dat de vorderingen die Nederland op de nieuwe landen krijgt, direct opeisbaar zijn. In het onderhavige artikel wordt die afspraak verder uitgewerkt. Naar verwachting zullen Curaçao en Sint Maarten nieuwe schuld emitteren om de vorderingen van Nederland te betalen. Omdat het op praktische bezwaren kan stuiten om de nieuwe schuld meteen in zijn geheel op de eerste werkdag na transitie te moeten emitteren, stelt artikel 9 beide landen in staat om de nieuwe schuldemissie(s) over een periode van drie weken te spreiden: op grond van het tweede lid krijgen de nieuwe landen vijftien werkdagen om de vordering te betalen. Rekening houdend met bijvoorbeeld onvoorziene omstandigheden, biedt het tweede lid bovendien de mogelijkheid om in onderling overleg een andere (latere) dag te bepalen, waarop uiterlijk moet zijn betaald.
Om recht te doen aan het uitgangspunt van directe opeisbaarheid is in het eerste lid van artikel 9 wel bepaald dat over de aan Nederland verschuldigde hoofdsom met ingang van de tweede werkdag na transitie rente is verschuldigd. Daarbij is, omdat de kosten van de uitgestelde betaling door Nederland moeten worden gefinancierd, voor de hoogte van de rente aansluiting gezocht bij de Nederlandse wettelijke rente, die is gebaseerd op de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank. Opgemerkt zij nog dat de rente eerst vanaf de tweede werkdag na transitie verschuldigd is, om de nieuwe landen in staat te stellen het verschuldigde bedrag desgewenst reeds geheel of gedeeltelijk op de eerste werkdag na transitie te betalen, zonder dat daarover dan al rente behoeft te worden betaald.
Dit artikel bevat een voorziening voor het geval Curaçao en Sint Maarten, al dan niet gezamenlijk, zouden besluiten om de oude Nederlands-Antilliaanse munteenheid te vervangen door een nieuwe munteenheid. In dat geval dienen uiteraard ook de in Nederlands-Antilliaanse guldens luidende geldleningen die op grond van artikel 2 op de Staat der Nederlanden zijn overgegaan, aan die nieuwe munteenheid te worden aangepast. Het onderhavige artikel voorziet voor dat geval in een van rechtswege aanpassing van bedoelde leningen. Daarbij is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de nieuwe landen elk voor een eigen munteenheid kiezen in plaats van voor één gezamenlijke nieuwe munt. De verdeling van de geldleningen die in dat geval in de nieuwe munteenheid van Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten, zouden komen te luiden, komt overeen met de verdeling die ook in artikel 4 is gemaakt, waar het gaat om de ter zake van geschillen met betrekking tot die geldleningen bevoegde rechter.
Volledigheidshalve heeft artikel 10 ook betrekking op de vorderingen die Nederland ingevolge artikel 5 op Curaçao en Sint Maarten heeft, hoewel het in de lijn der verwachting ligt dat die vorderingen reeds zullen zijn voldaan, voordat beide nieuwe landen eventueel tot invoering van een nieuwe munteenheid zouden besluiten.
Het besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het land de Nederlandse Antillen wordt opgeheven. De opheffing van het Land komt tot uitdrukking in artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen. Zodra dat artikel in werking treedt, is de opheffing van de Nederlandse Antillen een feit.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
De Minister van Financiën,
J. C. de Jager
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-354.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.