Besluit van 23 augustus 2010 betreffende nieuwe regels inzake de financiering van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijksbesluit financiering Gemeenschappelijk Hof van Justitie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2 december 2009, nr. 5630762/09/6, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 55, eerste en tweede lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 23 december 2009, nr. W03.09.0518/II/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 17 augustus 2010, nr. 5636986/10, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

instroom:

instroom van te behandelen rechtszaken in een jaar onderverdeeld naar afzonderlijke zaakscategorieën;

kostprijs:

de naar de zaakscluster gedifferentieerde kosten per product die worden gebruikt voor de vaststelling van instroomgerelateerde bijdrage van de landen aan het Hof;

zaakscategorie:

een deel van de instroom dat door het Hof en de gerechten op gelijksoortige wijze wordt behandeld;

zaakscluster:

een aantal op basis van de werklast samenhangende zaakscategorieën.

HOOFDSTUK 2. ONDERSTEUNENDE SYSTEMEN EN MODELLEN

Artikel 2

  • 1. Er is een systeem van meting van inkomende zaken naar zaakscluster. Dit systeem houdt in het meten van het aantal inkomende zaken per zaakscategorie en daarbinnen per afzonderlijk Gerecht in eerste aanleg.

  • 2. De meting gebeurt op het niveau van de afzonderlijke zaakscategorieën.

  • 3. Het Hof draagt zorg voor de indeling van de zaakscategorieën en de zaaksclusters.

  • 4. Het Hof beheert de aan de indeling in zaakscategorieën en zaaksclusters ten grondslag liggende definities en modellen.

  • 5. De indeling en de daaraan ten grondslag liggende definities en modellen van zaakscategorieën en -clusters, alsmede belangrijke wijzigingen daarin, behoeven de instemming van Onze Ministers.

Artikel 3

  • 1. Er is een systeem van kostprijsberekening voor het Hof. Dit systeem houdt in het toerekenen van directe en indirecte kosten aan aantallen inkomende zaken per zaakscluster voor het Hof en de Gerechten in eerste aanleg gezamenlijk en daaruit eenduidig afgeleid voor het Hof en elk Gerecht in eerste aanleg afzonderlijk.

  • 2. De meting gebeurt op het niveau van de zaakscluster.

  • 3. Het Hof beheert de aan de kostprijsmeting ten grondslag liggende definities en modellen

  • 4. De definities en modellen als bedoeld in het derde lid, en belangrijke wijzigingen daarin, behoeven de instemming van Onze Ministers.

Artikel 4

  • 1. Er is een werklastmetingssysteem voor de rechtspraak. Dit systeem houdt in het meten van de werklast van het direct personeel bij het Hof en de Gerechten in eerste aanleg gemoeid met de behandeling van instromende zaken.

  • 2. De meting gebeurt op het niveau van de afzonderlijke zaakscategorieën.

  • 3. Het Hof beheert het werklastmetingssysteem.

HOOFDSTUK 3. BIJDRAGETOEKENNING DOOR ONZE MINISTERS AAN HET HOF

Artikel 5

De jaarlijks door de landen aan het Hof toe te kennen bijdrage ten behoeve van de activiteiten van het Hof, de Gerechten in eerste aanleg en de Beheerraad is gelijk aan het bedrag dat ten behoeve van het Hof is opgenomen voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde begroting van de respectievelijke Ministeries van Justitie.

Artikel 6

De door de landen aan het Hof toe te kennen bijdrage bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. een instroomgerelateerde bijdrage;

  • b. een bijdrage voor de gerechtskosten;

  • c. een bijdrage voor de kosten voor de Beheerraad;

  • d. een bijdrage voor de kosten voor de huisvesting;

  • e. een bijdrage voor de overige kosten.

Artikel 7

  • 1. De instroomgerelateerde bijdrage wordt bepaald door de voor het desbetreffende jaar geldende kostprijzen te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de twee begrotingsjaren voorafgaand aan het jaar vóór het bedoelde begrotingsjaar aantal ingestroomde zaken per zaakscluster eventueel verminderd of vermeerderd met een door de beheerraad op voorstel van het Hof vastgesteld aantal zaken per zaakscluster. Het aantal zaken wordt per zaakscluster opgenomen in de begroting van het Hof.

  • 2. Het aantal in de begroting van het Hof opgenomen zaken per zaakscluster is onderverdeeld naar de landen.

  • 3. Door de landen kan, nadat daarover door tussenkomst van de Beheerraad overleg is gevoerd door Onze Ministers, gemotiveerd worden afgeweken van het in de begroting van het Hof opgenomen aantal instromende en te financieren zaken.

  • 4. Onze Ministers informeren de raad van ministers van het Koninkrijk over de uitkomst van het overleg, bedoeld in het derde lid.

Artikel 8

  • 1. De kostprijzen worden voor drie opeenvolgende jaren vastgesteld en opgenomen in de begroting van de respectievelijke Ministeries van Justitie.

  • 2. De prijzen zijn gebaseerd op:

    • a. de in het verleden gerealiseerde prijs per zaakscluster;

    • b. veranderingen in de verhouding van de zaakscategorieën binnen de onderscheiden zaaksclusters;

    • c. de uitkomsten van de werklastmeting, bedoeld in artikel 4.

    • d. overwegingen van doelmatigheid;

    • e. majeure beleids- en wetswijzigingen of noodzakelijke organisatorische aanpassingen.

  • 3. Jaarlijks worden de prijzen aangepast in verband met algemene salaris- en prijsontwikkelingen.

Artikel 9

  • 1. Het Hof baseert in de meerjarenraming het aantal zaken per zaakscluster op de gemiddelde instroom per zaakscluster van de vier jaar aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft voorafgaand.

  • 2. Bij de meerjarenraming kan rekening worden gehouden met gevolgen van economische ontwikkelingen of wetswijzigingen.

  • 3. Over de in het eerste lid genoemde raming kunnen nadere afspraken worden gemaakt tussen het Hof en de landen door tussenkomst van de Beheerraad.

Artikel 10

  • 1. De bijdrage voor gerechtskosten per land wordt bepaald door de gemiddelde gerechtskosten per zaakscluster te vermenigvuldigen met het aantal in de begroting van Onze Ministers opgenomen aantal zaken, onderverdeeld naar zaakscluster.

  • 2. Onder gerechtskosten per zaak wordt verstaan: de gerealiseerde kosten in zaaksclusters in het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar gedeeld door het aantal afgehandelde straf, civiele en bestuursrechtelijke zaken in dat jaar.

  • 3. Indien het in het eerste lid bedoelde bedrag niet toereikend is, stellen Onze Ministers aanvullende financiële middelen ter beschikking aan het Hof teneinde de met de gerechtskosten gemoeide uitgaven van de gerechten te bekostigen. Hierover worden door Onze Ministers met het Hof door tussenkomst van de Beheerraad, nadere afspraken gemaakt.

Artikel 11

  • 1. De bijdrage voor de kosten voor de Beheerraad is gelijk aan het bedrag dat hiervoor is opgenomen in de begroting van het desbetreffende land.

  • 2. De in het begrotingsvoorstel van het Hof opgenomen bedrag voor de kosten van de Beheerraad wordt gelijk over de landen verdeeld.

Artikel 12

  • 1. De bijdrage voor de kosten voor de huisvesting van het Hof en de gerechten is gelijk aan het bedrag dat hiervoor is opgenomen in de begroting van het desbetreffende land.

  • 2. Het in het begrotingsvoorstel van het Hof opgenomen bedrag voor de huisvesting van het Hof en de gerechten is onderverdeeld naar de landen. Hierover kunnen door het Hof en de landen nadere afspraken worden gemaakt door tussenkomst van de beheerraad.

Artikel 13

  • 1. De bijdrage voor overige uitgaven is gelijk aan het bedrag dat hiervoor is opgenomen in de begroting van het desbetreffende land.

  • 2. Het Hof neemt in zijn begrotingsvoorstel een plan op met daarin een raming van de overige uitgaven voor het begrotingsjaar, een omschrijving van de activiteiten en de daarmee nagestreefde concrete doelstellingen. Het totale bedrag voor de overige uitgaven opgenomen in het begrotingsvoorstel van het Hof wordt in gelijke delen over de landen verdeeld, tenzij daarover andere afspraken worden gemaakt.

  • 3. In de raming worden incidentele en structurele kosten zichtbaar gemaakt.

Artikel 14

  • 1. Onze Ministers kunnen gezamenlijk voorschriften aan het Hof stellen met betrekking tot de jaarlijkse bijdragetoekenning, door tussenkomst van de beheerraad.

  • 2. De door Onze Ministers gezamenlijk aan de jaarlijkse bijdrage te verbinden voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a. de door de Gerechten in eerste aanleg en het Hof gezamenlijk in behandeling te nemen en af te handelen zaaksaantallen per zaakscluster;

    • b. te realiseren doelstellingen zoals opgenomen in het artikel 13 bedoelde plan;

    • c. het realiseren van afspraken op het terrein van arbeidsvoorwaarden;

    • d. beheersmatige aspecten.

Artikel 15

  • 1. In de balans worden onder het eigen vermogen van het Hof slechts opgenomen:

    • a. een exploitatiereserve, dat wil zeggen een reserve die wordt aangehouden om jaarlijkse fluctuaties in de exploitatie en risico’s in de bedrijfsvoering op te vangen;

    • b. een verplichte reserve, dat wil zeggen een reserve die wordt aangehouden als gevolg van activering van immateriële vaste activa;

    • c. het onverdeeld resultaat, zijnde het exploitatieresultaat over het jaar waarop de verslaglegging betrekking heeft.

  • 2. Het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van het Hof bedraagt ten hoogste 10% van de gemiddelde jaarlijkse baten van het Hof, berekend over de laatste drie jaar.

  • 3. Het eigen vermogen van het Hof is minimaal nul.

  • 4. Een positief exploitatieresultaat van het Hof komt tot de in het tweede lid bedoelde grens ten goede aan de exploitatiereserve van het Hof. Het meerdere keert het Hof uit aan Onze Ministers naar rato van de bijdrage van het desbetreffende land.

  • 5. Een negatief exploitatieresultaat van het Hof komt ten laste van de exploitatiereserve van het Hof. In het uitzonderlijke geval dat dit leidt tot een negatief vermogen wordt dit aangezuiverd door Onze Ministers naar rato van de bijdrage van het gemiddelde over de afgelopen vijf jaar van elk van de landen en vindt overleg plaats over de te nemen maatregelen als bedoeld in artikel 17.

  • 6. Voor het tegen een financiële vergoeding verrichten van activiteiten die niet in een wettelijke regeling aan het Hof zijn opgedragen voor anderen dan Onze Ministers, behoeft het Hof instemming van Onze Ministers.

Artikel 16

  • 1. Het Hof heeft een eigen vermogen bestaande uit een exploitatiereserve, een verplichte reserve en het onverdeeld resultaat.

  • 2. De exploitatiereserve van het Hof is bestemd om risico’s in de bedrijfsvoering van het Hof als geheel op te vangen.

  • 3. Onze Ministers kunnen met inachtneming van artikel 15, tweede lid, om niet een toevoeging doen aan de exploitatiereserve van het Hof teneinde het eigen vermogen van het Hof te versterken.

  • 4. Het is het Hof niet toegestaan bijdragen in de vorm van een lening te aanvaarden van anderen dan Onze Minister van Financiën van Nederland. Bijdragen van anderen worden toegevoegd aan de exploitatiereserve van het Hof.

Artikel 17

Bij een dreigend exploitatieverlies dat leidt tot een negatief vermogen van het Hof, een exploitatiewinst die uitkomt boven de in artikel 15, tweede lid, bedoelde grens dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de instroom, overleggen Onze Ministers, de Beheerraad en het Hof over de te nemen maatregelen en passen zonodig, onverminderd artikel 15, vierde lid, tweede volzin, de gefinancierde instroomaantallen van het Hof en de kostprijs aan.

Artikel 18

  • 1. Het Hof verstrekt Onze Ministers en de Beheerraad de voor de uitoefening van hun taak met betrekking tot de financiering van het Hof benodigde informatie. Daartoe behoren in elk geval:

    • a. gegevens over de instroomgerelateerde bijdrage, de gerechtskosten, de kosten voor de beheerraad, de kosten voor de huisvesting en de overige kosten;

    • b. kostprijsgegevens, waaronder de uitkomsten van de werklastmeting;

    • c. gegevens over de instroom van zaken, de afgehandelde zaken en de doorlooptijden;

    • d. balansgegevens, waaronder gegevens over het eigen vermogen.

  • 2. De Beheerraad en het Hof maken in een informatieprotocol nadere afspraken over de ten behoeve van de financiering te verstrekken informatie. Daarin wordt in ieder geval vastgelegd de verplichting tot het uitwisselen van informatie met betrekking tot de uitstroom van zaken.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19

Het met ingang van de inwerkingtreding van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie door het Hof toe te passen begrotings- en verantwoordingsstelsel is het baten-lastenstelsel.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op het krachtens artikel 66 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie vastgestelde tijdstip.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Rijksbesluit financiering Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 23 augustus 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit bevat regels inzake de financiering van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Het besluit is gebaseerd op artikel 55, eerste en tweede lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie. In het eerste lid is bepaald dat bij algemene maatregel van rijksbestuur regels worden gesteld met betrekking tot de bekostiging van het Hof. Daartoe behoren in ieder geval regels betreffende de financieringsgrondslag. In het tweede lid is bepaald dat de kosten van het Hof, de Gerechten in eerste aanleg en de Beheerraad worden vergoed uit een door de landen beschikbaar te stellen bijdrage die volgens een bij algemene maatregel van rijksbestuur vast te stellen sleutel over de landen wordt verdeeld.

2. Voorbereiding van de algemene maatregel van rijksbestuur

Een concept voor deze algemene maatregel van rijksbestuur is voorbereid door de Projectgroep Rechtspleging, Rechtshandhaving en Constitutionele Zaken (PRRC). Het concept is in nauwe samenwerking met het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba tot stand gekomen. Op verzoek van de PRRC heeft het Hof de toekomstige financiering van de rechtspraak in het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk uitgewerkt op een dusdanig detailniveau dat daarover afspraken voor een algemene maatregel van rijksbestuur konden worden gemaakt tussen Aruba, de toekomstige landen Curaçao en Sint Maarten, en Nederland voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het voorstel van het Hof is tot stand gekomen in samenwerking met deskundigen van de Stichting Overheidsaccountants Bureau van de Nederlandse Antillen (SOAB) en deskundigen van het Ministerie van Justitie van Nederland.

3. Voorgeschiedenis

In de Slotverklaring van 2 november 2006 van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten hebben de regeringen van Nederland, de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten afspraken gemaakt over samenwerkingsregelingen op onder meer het gebied van de rechtspleging en de rechtshandhaving. Deze verklaring heeft de eilandsraad van Sint Maarten bekrachtigd op 15 november 2006. Curaçao is op 28 augustus 2007 tot deze verklaring toegetreden bij het bestuursakkoord houdende de toetreding van Curaçao tot het overgangsakkoord van 12 februari 2007. In de Slotverklaring is onder meer afgesproken dat er kort gezegd één rechterlijke organisatie zal zijn voor het Caribische deel van het Koninkrijk, te weten de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen bij een zogenoemde consensusrijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, Statuut.

Ter voorbereiding van de uitvoering van deel I van de Slotverklaring (rechtspleging en rechtshandhaving) is bij genoemd overgangsakkoord van 12 februari 2007 de PRRC in het leven geroepen. De PRRC is onder meer belast met de voorbereiding van het onderhavige voorstel. Het voorstel en deze toelichting zijn onderwerpen van overleg in deze projectgroep geweest.

De PRRC heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in samenwerking met deskundigen van de SOAB en van het Ministerie van Justitie van Nederland gevraagd een model te ontwikkelen voor de financiering van de rechtspraak in de nieuwe staatkundige constellatie. In maart 2009 is door het Hof een presentatie gegeven aan de PRRC over het door het Hof uitgedachte financieringsmodel. Met dat model heeft de Politieke stuurgroep in mei 2009 ingestemd. Dat model dient als basis voor deze algemene maatregel van rijksbestuur.

4. Hoofdlijnen van de algemene maatregel van rijksbestuur

Na inwerkingtreding van dit besluit zal het Hof het baten-lastenstelsel als begrotingsstelsel gaan hanteren. Dit betekent dat sprake is van administratie met een balans en een verlies- en winstrekening. In dit stelsel is het mogelijk de gemaakte kosten te koppelen aan de prestaties en zijn er mogelijkheden voor het aanhouden van eigen vermogen/reserves.

In het nieuwe systeem wordt het Hof grotendeels bekostigd op een zo integraal mogelijke kostprijs per groep zaakscluster. De zaaksclusters worden gevormd door zaakscategorieën. Zaakscategorieën zijn categorieën van zaken die door het Hof op gelijksoortige wijze worden behandeld. Voorbeelden van zaaksclusters zijn: civiele bodemprocedure, kort geding, ambtenarenzaken, bestuursrechtelijke zaken, misdrijfzaken regulier en belastingzaken. In deze kostprijs per zaakscluster wordt een opslag opgenomen voor de behandeling van zaken in hoger beroep. Voor de kosten van huisvesting, de Beheerraad, de gerechtskosten en overige kosten worden aparte bedragen toegekend.

In de voorgestelde systematiek wordt een groot deel van de bijdrage per land bepaald op basis van de kostprijs per zaakscluster vermenigvuldigd met het instroomvolume per land. De verschillende zaaksclusters zijn tot stand gekomen na een analyse van de resultaten van de directe kosten per zaak van alle zaakscategorieën. Het betreft de volgende clusters: zaakscluster zeer licht, zaakscluster licht, zaakscluster gemiddeld en zaakscluster zwaar.

Voor elke zaakscluster geldt een bepaalde kostprijs per inkomende zaak. De prijs zal in de nieuwe systematiek elke drie jaar opnieuw worden geijkt en vastgesteld. Bij deze herijking maken het Hof en de Ministers van Justitie afwegingen over doelmatigheid en kwaliteit. Ten grondslag aan de afwegingen liggen gegevens over de gerealiseerde prijs in de afgelopen periode, wijzigingen in de verhoudingen van de zaakscategorieën binnen de onderscheiden zaaksclusters, uitkomsten van de werklastmeting als bedoeld in artikel 4 en majeure wets- of beleidswijzigingen (artikel 8).

Er zijn twee mechanismen in het voorstel opgenomen die ervoor zorgen dat als meer of minder zaken worden behandeld dan was opgenomen in de begrotingsvoorstellen de financiële consequenties worden beperkt. Ten eerste wordt van een gemiddeld aantal zaken van de afgelopen twee jaar uitgegaan bij de bepaling van de instroomgerelateerde bijdrage (artikel 7, eerste lid). Ten tweede is het zo dat het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van het Hof ten hoogste 10% van de gemiddelde jaarlijkse baten van het Hof bedraagt, berekend over de laatste drie jaar. Een positief exploitatieresultaat van het Hof komt tot de in het tweede lid bedoelde grens ten goede aan de exploitatiereserve van het Hof. Het meerdere keert het Hof uit aan Onze Ministers naar rato van de bijdrage van het desbetreffende land. Bij tegenvallende resultaten, waardoor een negatief eigen vermogen ontstaat, zal aanvulling van het eigen vermogen plaatsvinden.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 2. Ondersteunende systemen en modellen

In dit hoofdstuk worden de systemen en modellen beschreven die een ondersteunende rol vervullen in het financieringssysteem van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Artikel 2

Dit onderdeel beschrijft het systeem van meting van inkomende zaken naar zaakscluster. De meting gebeurt op het niveau van de zaakscategorieën. Met het in het derde lid bedoelde systeem van definities en modellen wordt gedoeld op het indelingsmodel van zaakscategorieën naar zaaksclusters met onderliggende gegevensmodellen, bijbehorende definities en administratief organisatorische en controletechnische eisen. Het indelen van de zaakscategorieën en -clusters, alsmede het beheer van de definities en modellen die aan de indeling ten grondslag liggen, is aan het Hof opgedragen. De indeling en de daaraan ten grondslag liggende definities en modellen van zaakscategorieën en -clusters, alsmede latere belangrijke wijzigingen daarin, behoeven de instemming van Onze Ministers. Dit omdat het systeem van instroom aan de basis ligt van de te maken afspraken tussen Onze Ministers en het Hof. Een belangrijke wijziging betreft een substantiële of inhoudelijke wijziging in het systeem van indeling of de onderliggende modellen en definities.

Artikel 3

Dit artikel regelt de wijze waarop de kostprijs van zaken bij het Hof wordt gemeten. De methodiek komt neer op een toerekening van directe en indirecte kosten aan aantallen inkomende zaken per zaakscategorie voor het Hof en de Gerechten in eerste aanleg gezamenlijk en daaruit afgeleid het Hof en de Gerechten in eerste aanleg afzonderlijk. In het tweede lid wordt aangegeven dat de meting gebeurt op het niveau van het afzonderlijke zaakscluster. Met het in het derde lid bedoelde systeem van definities en modellen wordt gedoeld op het model waarmee per zaakscluster de kostprijs per zaak wordt bepaald. De definities en modellen, en belangrijke wijzigingen daarin, behoeven instemming van onze Ministers. Dit omdat het systeem van prijsmeting aan de basis ligt van de te maken driejaarlijkse afspraken tussen Onze Ministers en het Hof. Een belangrijke wijziging heeft betrekking op een substantiële of inhoudelijke wijziging in het systeem van indeling of de onderliggende modellen en definities.

Artikel 4

Dit artikel beschrijft het werklastmetingssysteem. Dit systeem houdt in het meten van de werklast van het direct personeel bij het Hof en de Gerechten in eerste aanleg. Het direct personeel is het personeel dat direct betrokken is bij het verwerken van rechtszaken. Deze meting van de werklast is in het nieuwe financieringssysteem met name van belang voor een analyse van de gerealiseerde kosten van de behandeling van de instroom en voor de periodieke herijking van de prijzen, waarover Onze Ministers driejaarlijks afspraken maken (artikel 8). Om nieuwe prijsafspraken te maken is een inzicht in de achtergronden van de gerealiseerde prijsveranderingen noodzakelijk.

Hoofdstuk 3. Bijdragetoekenning door Onze Ministers aan het Hof

Artikel 5

In artikel 57, eerste lid, van de wet is bepaald dat Onze Ministers jaarlijks voor 15 april overleg voeren over de ontwerpbegroting en stellen de hoogte van het bedrag vast dat Onze Ministers ten behoeve van het Hof zullen opnemen in de begroting van het desbetreffende land. Daarbij nemen zij de verdeelsleutel bedoeld in artikel 55, tweede lid, in acht. Dit artikel voegt eraan toe dat de jaarlijkse bijdrage gelijk is aan het bedrag dat ten behoeve van het Hof is opgenomen in de voor het desbetreffende jaar vastgestelde begroting van de respectievelijke Ministeries van Justitie.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt dat de aan het Hof toe te kennen bijdrage bestaat uit vijf onderdelen, te weten een instroom gerelateerde bijdrage, een bijdrage voor de gerechtskosten, een bijdrage voor de kosten voor de Beheerraad, een bijdrage voor de kosten voor de huisvestiging en een bijdrage voor de overige kosten. Onder instroom gerelateerde kosten wordt verstaan een bijdrage die wordt bepaald door het gemiddelde van de twee begrotingsjaren voorafgaande aan het jaar vóór het bedoelde begrotingsjaar aantal ingestroomde zaken, eventueel verminderd of vermeerderd met een door de beheerraad op voorstel van het Hof vastgesteld aantal zaken per zaakscluster. Dit voorstel tot vermindering of vermeerdering dient voort te vloeien uit een aanmerkelijke voorziene wijziging in het aantal in te stromen zaken. De bijdrage voor de gerechtskosten heeft betrekking op de gemiddelde gerechtskosten in de onderscheiden zaaksclusters. Onder de kosten voor de Beheerraad wordt verstaan de kosten die nodig zijn om de Beheerraad op een adequate wijze te laten functioneren. De kosten voor de huisvesting is als een apart onderdeel opgenomen in de bijdragetoekenning aan het Hof. Dit heeft te maken met het feit dat er een grote diversiteit is aan kosten voor huisvesting op de verschillende eilanden. De landen betalen de kosten voor de huisvesting in hun land. Omdat de kosten voor groot onderhoud heel situationeel bepaald zijn en sterk kunnen wisselen per jaar en per land, worden deze kosten onder de definitie van huisvestingskosten meegenomen. Onder de bijdrage voor overige kosten wordt verstaan kosten voor zaken die niet met een instroomgerelateerde bijdrage gefinancierd kunnen worden, zoals megazaken of de kosten voor het in opleiding nemen van Rechterlijke ambtenaren in opleiding en Rechters in opleiding.

Artikel 7

Dit artikel regelt de wijze waarop de hoogte van de instroomgerelateerde bijdrage aan het Hof wordt bepaald. De bijdrage wordt berekend door de voor het desbetreffende jaar geldende kostprijzen te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de twee jaar voorafgaande aan het jaar vóór het bedoelde begrotingsjaar aantal ingestroomde zaken, eventueel verminderd of vermeerderd met een door de beheerraad op voorstel van het Hof vastgesteld aantal per zaakscluster. Dit voorstel tot vermindering of vermeerdering dient voort te vloeien uit een aanmerkelijke voorziene wijziging in het aantal in te stromen zaken. De aantallen zaken worden opgenomen in de begroting van het Hof en worden onderverdeeld naar de landen. Als voorbeeld kan hier worden genoemd dat in het geval de kostprijs voor een lichte zaak is vastgesteld op Naf. 13,–, en een land heeft in de begroting 15 lichte zaken opgenomen, het betreffende land als bijdrage voor lichte zaken (als onderdeel van de instroomgerelateerde bijdrage) 15 maal Naf. 13,– zal moeten bijdragen. Deze rekenmethode geldt ook voor de andere zaaksclusters. Indien de landen van het aantal in de begroting opgenomen zaken wensen af te wijken nadat de begroting van het Hof is vastgesteld, dan dient dit gemotiveerd te gebeuren en pas nadat daarover door tussenkomst van de Beheerraad overleg is gevoerd door Onze Ministers. Onze Ministers informeren de raad van ministers van het Koninkrijk over de uitkomst van het overleg, bedoeld in het derde lid. Het Hof en de Beheerraad zullen deze afwijking verwerken in de te maken afspraken over het aantal in behandeling te nemen en/of af te handelen zaken door het Hof.

Artikel 8

Dit artikel regelt op welke wijze de kostprijzen tot stand komen. De kostprijzen worden voor drie opeenvolgende jaren vastgesteld en opgenomen in de begroting van de respectievelijke Ministeries van Justitie. Voor een periode van drie jaar is gekozen omdat dit meerjarig helderheid geeft aan het Hof over de te ontvangen geldbedragen per zaak, hetgeen zal bijdragen aan goede bedrijfsvoering.

In het tweede lid wordt bepaald welke aspecten worden betrokken bij de totstandkoming van de prijzen. Een eerste aspect betreft de in het verleden gerealiseerde prijs per zaakscluster. De gerealiseerde prijs is een belangrijk kengetal omdat hiermee inzichtelijk wordt of de eerder afgesproken prijs evenwichtig is geweest. Is er sprake van een forse afwijking dan is het van belang de achtergronden van deze afwijking te analyseren en mee te nemen bij de bepaling van de nieuwe prijs. Een tweede aspect is de verhouding van de zaakscategorieën die binnen de zaaksclusters worden onderscheiden. Een aantal zaakscategorieën vormen een zaakscluster. Een in de afgelopen periode opgelopen verandering in de verhouding kan gevolgen hebben voor de gerealiseerde prijs. Het is dan van belang daarmee rekening te houden bij de bepaling van de prijs voor een volgende periode.

Een derde aspect betreft de uitkomsten van de werklastmeting, bedoeld in artikel 4. De behandeltijden van de zaakscategorieën kunnen in de loop van de tijd zijn veranderd door onder andere wetswijziging, maar ook door bijvoorbeeld verbeterde werkprocessen. Een vierde aspect betreffen overwegingen van doelmatigheid; deze overwegingen zullen bij prijsbesprekingen altijd een belangrijk onderwerp van gesprek zijn. Dit zal echter altijd in samenhang met de handhaving van de kwaliteit moeten worden beoordeeld. Tot slot spelen majeure wets- of beleidswijzigingen of noodzakelijke organisatorische aanpassingen een rol bij het bepalen van de prijs. Belangrijke wijzigingen in de wet of in het rechtsbestel en grote organisatorische aanpassingen kunnen invloed hebben op de vaststelling van de hoogte van de kostprijzen.

Artikel 9

In dit artikel wordt de raming van het aantal zaken per zaakscluster bepaald. De raming is gebaseerd op de gemiddelde instroom van de vier voorafgaande jaren. De raming vormt de basis van het begrotingsvoorstel voor het uitvoeringsjaar en de daaropvolgende jaren van het Hof. Bij de raming kan ingevolge het tweede lid ook rekening gehouden worden met gevolgen van economische ontwikkelingen of wetswijzigingen die leiden tot substantiële afwijkingen van de verwachte instroom.

Artikel 10

Dit artikel regelt de financieringsgrondslag voor de component gerechtskosten en heeft betrekking op de gerechtskosten van zaken in de onderscheiden zaaksclusters. Onder de gerechtskosten worden verstaan de kosten die het Hof maakt voor voorzieningen in verband met een procesgang door de Gerechten in eerste aanleg en het Hof en die niet gefinancierd worden met de aan de instroom van zaken gerelateerde bijdrage.

Zij hebben rechtstreeks betrekking op de uitoefening van procesbevoegdheden, zoals het oproepen van getuigen, het inschakelen van deskundigen, het gebruikmaken van tolken en vertalers, reiskosten om getuigen te kunnen horen die niet ter zitting kunnen of willen verschijnen of om plaatsopneming te doen. Omdat deze handelingen direct raken aan de uitoefening van de rechterlijke functie dient een toereikende vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten te zijn verzekerd opdat de kwaliteit van de rechterlijke procedure – mede in het licht van artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat in het gehele Koninkrijk van toepassing is – kan worden gewaarborgd. Het eerste lid bepaalt dat de voor het Hof te verwerven bijdrage voor de gerechtskosten wordt bepaald door de gemiddelde gerechtskosten per zaakscluster te vermenigvuldigen met het aantal in de begroting van Onze Ministers opgenomen aantal zaken, onderverdeeld naar zaakscluster. Het tweede lid geeft de definitie van het begrip gerechtskosten per zaak. In het licht van artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden garanderen Onze Ministers dat bij overschrijding van de aldus bepaalde bijdrage, aanvullende financiële middelen aan het Hof ter beschikking worden gesteld. Deze garantie is in het derde lid neergelegd.

Artikel 11

Dit artikel regelt de financiering voor het onderdeel Beheerraad. In het tweede lid is bepaald dat de in het begrotingsvoorstel van het Hof opgenomen bedrag voor de kosten van de Beheerraad gelijk wordt verdeeld over de landen.

Artikel 12

De kosten voor de huisvesting is als een apart onderdeel opgenomen in de bijdragetoekenning aan het Hof. Dit heeft te maken met het feit dat er een grote diversiteit is aan deze kosten op de verschillende eilanden. De landen betalen de kosten voor de huisvesting in hun land ieder voor zich.

Artikel 13

Dit artikel regelt de financieringsgrondslag voor de bijdrage voor overige uitgaven. Het betreft een bijdrage voor zaken die nog niet zijn voorzien, bijvoorbeeld megazaken. Voor deze uitgaven geldt dat het Hof hiervoor een aparte raming opstelt. De raming dient een specificatie te bevatten van de verschillende soorten uitgaven en een onderscheid te maken in incidentele en structurele kosten.

Artikel 14

Dit artikel geeft aan welke voorschriften Onze Ministers door tussenkomst van de Beheerraad aan de jaarlijkse bijdrage toekenning kan verbinden. Deze voorschriften dienen een relatie te hebben met de activiteiten van het Hof en de daaraan verbonden werklast. Onderdeel a noemt de door de Gerechten in eerste aanleg en het Hof gezamenlijk te realiseren zaaksaantallen per zaakscluster. Onderdeel b noemt de te realiseren doelstellingen zoals opgenomen in het in artikel 13, tweede lid, genoemde plan. In onderdeel c worden genoemd de afspraken die worden gemaakt op het terrein van arbeidsvoorwaarden. De rechtspositie van leden van het Hof wordt geregeld in een algemene maatregel van rijksbestuur. De rechtspositie van het overige personeel van het Hof wordt geregeld door de Beheerraad onder goedkeuring van Onze Ministers. In onderdeel d worden genoemd afspraken over beheersmatige aspecten.

Artikel 15

Dit artikel geeft regels aan die gelden voor het vermogen van het Hof. In het eerste lid wordt bepaald dat in de balans bij het eigen vermogen slechts een exploitatiereserve, een verplichte reserve en het onverdeelde resultaat wordt opgenomen. Een exploitatiereserve wordt aangehouden om jaarlijkse fluctuaties in de exploitatie en risico’s in de bedrijfsvoering op te vangen. Een verplichte reserve wordt aangehouden als gevolg van activering van immateriële vaste activa. Onder immateriële activa wordt verstaan vaste activa die niet tastbaar zijn, zoals kosten voor onderzoek en ontwikkeling. Het onverdeeld resultaat is het exploitatieresultaat over het jaar waarop de verslaglegging betrekking heeft.

Het gestelde in dit lid is gelijk aan wat voor baten-lasten diensten in Nederland geldt. Ook de in het tweede lid bepaalde bovengrens van 10% voor de totale exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van het Hof is min of meer gebruikelijk wat voor baten-lasten diensten in Nederland geldt. In het derde lid is aangegeven dat het Hof geen negatief vermogen kan hebben. Wanneer het eigen vermogen van het Hof onder de nulstand komt, vindt aanvulling plaats (lid 5). Indien een dergelijke aanvulling nodig blijkt te zijn is er sprake van een uitzonderlijke situatie. Het is de taak van het Hof om alle noodzakelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat een negatief eigen vermogen ontstaat.

Het is uitzonderlijk als de rechtspraak een niet wettelijk opgedragen activiteit uitvoert voor anderen dan Onze Ministers. Is dat wel het geval dan bepaalt lid 6 dat instemming nodig van Onze Ministers.

Artikel 16

Dit artikel regelt dat het Hof een eigen vermogen heeft dat is opgebouwd uit een exploitatiereserve, een verplichte reserve en het onverdeeld resultaat. Het tweede lid geeft aan dat de exploitatiereserve van het Hof bestaat om de risico’s in de bedrijfsvoering van het Hof als geheel op te vangen. Onder risico’s in de bedrijfsvoering van het Hof als geheel zijn begrepen de risico’s in de uitvoering die gepaard gaan met de activiteiten die onder verantwoordelijkheid van het Hof plaatsvinden. Er kunnen voor Onze Ministers beleidsmatige redenen zijn om ter vorming van een exploitatiereserve van het Hof een bijdrage te verstrekken. Dat kan zowel bij de start als in een latere periode. Daartoe zou reden kunnen zijn als het Hof niet in staat wordt geacht op relatief korte termijn uit de normale exploitatie een exploitatiereserve van een redelijke omvang als vermogensbuffer te vormen. In het derde lid wordt daartoe de bevoegdheid van Onze Ministers geregeld. Deze financiële bijdrage wordt gedaan in de vorm van een directe storting in de exploitatiereserve.

In het vierde lid wordt bepaald dat het Hof voor zijn lange termijn vreemd vermogen alleen terecht kan bij Onze Minister van Financiën van Nederland. Deze minister is hiervoor exclusief bevoegd. Indien een derde een bijdrage verstrekt voor de financiering van de aanschaf van een vast actief, wordt deze bijdrage aan de exploitatiereserve toegevoegd.

Artikel 17

Dit artikel bepaalt dat er in bijzondere omstandigheden tussentijds overleg zal plaatsvinden tussen het Hof en Onze Ministers. Als bijzondere omstandigheden worden gezien een dreigend exploitatieverlies dat leidt tot een negatief eigen vermogen of een exploitatiewinst van boven de grens van 10% als bedoeld in artikel 15, tweede lid. In het eerste (negatieve) geval zal in het overleg worden bezien welke beheersmaatregelen het Hof zal nemen om het dreigende tekort te keren. Indien dit niet volstaat kan in het uiterste geval worden overeengekomen de instroomaantallen en/of de kostprijzen aan te passen. In het tweede (positieve) geval vindt de in artikel 15, vierde lid, geregelde afroming plaats. Daarnaast wordt bezien wat de achtergronden zijn van de exploitatiewinst en of deze structureel van aard is. Is dit het geval dan kan dat leiden tot een tussentijdse verlaging van de overeengekomen prijzen.

Artikel 18

In dit artikel wordt bepaald dat over de in het begrotingsvoorstel, het jaarplan en het jaarverslag van het Hof op te nemen informatie nadere afspraken zullen worden gemaakt tussen Onze Ministers en het Hof. Deze afspraken zullen worden opgenomen in een informatieprotocol. Een goede informatievoorziening is de pijler van de bestuurlijke relatie tussen Onze Ministers en het Hof. In het eerste lid wordt vermeld welke informatie-uitwisseling plaats moet vinden voor de uitoefening van de taak van Onze Ministers met betrekking tot de financiering:

  • a. gegevens over de bijdrage toekenning van Onze Ministers aan het Hof;

  • b. gegevens over de kostprijzen, waaronder de uitkomsten van de werklastmeting;

  • c. gegevens over de instroom van zaken, de afgehandelde zaken en de doorlooptijden;

  • d. gegevens over de balans en een specificatie van het eigen vermogen.

Voor een groot deel van deze gegevens geldt dat deze in de vorm van een raming, voorstel of afspraak komen in het begrotingsvoorstel en het jaarplan van het Hof.

In het tweede lid bedoelde informatieprotocol worden ook afspraken gemaakt over hoe wederzijds met gegevens wordt omgegaan.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 19

Dit artikel geeft aan dat met ingang van de inwerkingtreding van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie het begrotings- en verantwoordingsstelsel zal zijn het baten-lastenstelsel. In de Caribische praktijk wordt dit stelsel gehanteerd, waarbij acht wordt geslagen op de Nederlandse regelgeving terzake.

Deze nota van toelichting is ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven