Rijkswet van 7 juli 2010, houdende regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk willen samenwerken door de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen bij of krachtens een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat de Minister van Justitie van Curaçao en de Minister van Justitie van Sint Maarten verantwoordelijk zijn voor de politie van hun land en daarover verantwoording afleggen in de Staten van hun land en dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten instemmen met de inhoud van deze regeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. ambtsinstructie:

    ambtsinstructie als bedoeld in artikel 14;

    b. gezaghebber:

    gezaghebber van Bonaire, van Sint Eustatius of van Saba;

    c. directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie:

    directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie als bedoeld in artikel 21, eerste lid;

    d. korpsbeheerder:

    degene die op grond van artikel 47 wat betreft het beheer het bevoegd gezag uitoefent over het politiekorps;

    e. gemeenschappelijke voorziening politie:

    gemeenschappelijke voorziening politie als bedoeld in artikel 20, eerste lid;

    f. korpschef:

    korpschef als bedoeld in artikel 6;

    g. landen:

    Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft;

    h. Onze Minister:

    Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland.

    i. Onze Ministers:

    Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie van Nederland gezamenlijk;

    j. politiegegeven:

    elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak overeenkomstig de wetgeving van de landen wordt verwerkt;

    k. politietaak:

    taken, bedoeld in artikel 5;

    l. procureur-generaal:

    procureur-generaal als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    m. Statuut:

    Statuut voor het Koninkrijk;

    n. taken ten dienste van de justitie:
    • 1°. de uitvoering van wettelijke voorschriften waarmee Onze Minister van Justitie van Nederland is belast;

    • 2°. de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, en de dienst bij de gerechten.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde mede verstaan: het waken voor de veiligheid van personen.

Artikel 2

Deze rijkswet is van toepassing op de politie van Curaçao, de politie van Sint Maarten en de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 3

Ambtenaren van politie in de zin van deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen zijn:

  • a. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • b. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en ander taken ten dienste van de politie;

  • c. vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

HOOFDSTUK 2 TAAK EN SAMENSTELLING

Artikel 4

Curaçao en Sint Maarten hebben elk een politiekorps. Er is een politiekorps voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba gezamenlijk.

Artikel 5

Het politiekorps heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Artikel 6

Aan het hoofd van het politiekorps staat een korpschef, belast met de dagelijkse leiding van het korps.

Artikel 7

  • 1. Elk van de landen draagt zorg voor een kwalitatief volwaardig en professioneel politiekorps.

  • 2. Elk van de landen stelt bij of krachtens landsverordening of bij of krachtens wet regels over de inrichting en organisatie van het politiekorps met het oog op een zo effectief en efficiënt mogelijke uitvoering van de politietaak. In ieder geval wordt voorzien in de volgende taakgebieden:

    • a. recherche ten behoeve van de opsporing van misdrijven met voorzieningen op het gebied van tactisch, technisch, financieel en digitaal onderzoek, informatie en analyse;

    • b. observatie;

    • c. aanhouding van vuurwapengevaarlijke verdachten;

    • d. voorziening voor het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde taakgebieden kunnen samen met de politiekorpsen van de andere landen worden gewaarborgd.

Artikel 8

  • 1. Gegeven de taakgebieden in artikel 7, tweede lid, zorgt het politiekorps voor het verrichten van onderzoeken:

    • a. naar grensoverschrijdende criminaliteit bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. naar misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;

    • c. ter uitvoering van interregionale en internationale verzoeken tot rechtshulp met betrekking tot strafbare feiten bedoeld onder a en b.

  • 2. De onderzoeken omvatten mede het verzamelen, registreren, bewerken, beheren, analyseren en verstrekken van operationele informatie en bestuursinformatie ten behoeve van de korpsen.

  • 3. De onderzoeken worden verricht door een onderdeel van het korps, waarin ambtenaren van politie van het korps en ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie op leidinggevend en uitvoerend niveau in een evenredige samenstelling op basis van gelijkwaardigheid nauw met elkaar samenwerken.

  • 4. De onderzoeken worden door de korpschef, de procureur-generaal en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voor wat betreft inzet van personeel, middelen en materieel en de kwaliteit daarvan, periodiek geëvalueerd op voortgang en resultaat.

Artikel 9

  • 1. De procureur-generaal beschikt in elk van de landen over een recherche die hij kan belasten met onderzoeken naar feiten of gedragingen die de integriteit van de overheid van de landen kunnen aantasten en zijn begaan door natuurlijke personen of rechtspersonen belast met een publieke taak, of betrokken bij de uitvoering daarvan.

  • 2. Het hoofd van de recherche van Curaçao en Sint Maarten wordt benoemd bij landsbesluit op voordracht van de procureur-generaal.

  • 3. Op Bonaire, Sint Eustatius en Saba verricht de rijksrecherche de recherchewerkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister kan buitengewone agenten van politie aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan.

  • 2. De buitengewoon agent van politie beschikt over de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13 voor zover dat in zijn aanstellingsbesluit is bepaald. De ambtsinstructie is van toepassing.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op degenen die op grond van de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba bevoegd zijn om in de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering van de taken van de Kustwacht, geweld te gebruiken.

  • 4. De landen stellen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels over de aanstelling, bevordering, schorsing en het ontslag als buitengewone agenten van politie alsmede over de eisen van bekwaamheid, geschiktheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen. Zij nemen daarbij de onderlinge regeling, bedoeld in artikel 41, eerste lid, in acht.

  • 5. De landen kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de taken regelen van buitengewone agenten van politie.

Artikel 11

  • 1. Bij wet kunnen daarin aangewezen politietaken voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden opgedragen aan de Koninklijke marechaussee volgens nader bij wet te stellen regels.

  • 2. De Koninklijke marechaussee kan bijstand verlenen aan de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgens nader bij wet te stellen regels.

  • 3. In bijzondere gevallen kan bijstand worden verleend aan de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba door andere onderdelen van de krijgsmacht volgens nader bij wet te stellen regels.

  • 4. De militair van de Koninklijke marechaussee die optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze rijkswet bijstand verleent aan de politie, beschikken over de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13. De ambtsinstructie is van toepassing.

HOOFDSTUK 3 BEVOEGDHEDEN VAN DE POLITIE

Artikel 12

  • 1. De ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak in een van de landen zijn bevoegd hun taak uit te oefenen in elk van de landen.

  • 2. De ambtenaren van politie werkzaam voor een politiekorps onthouden zich van optreden buiten hun gebied van aanstelling tenzij het bevoegde gezag hiertoe opdracht of toestemming geeft.

Artikel 13

  • 1. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken tegen personen en goederen of vrijheidsbeperkende beperkende middelen te gebruiken tegen personen, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de hieraan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

  • 2. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is.

  • 3. Voor zover de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, het binnentreden van een woning betreft, zijn de artikelen 155 tot en met 163 van het Wetboek van Strafvordering van het desbetreffende land van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien de naleving van de verplichtingen in die artikelen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen dan wel feitelijk onmogelijk is, deze verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

  • 4. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

  • 5. De officier van justitie voor wie aangehouden of rechtens van hun vrijheid beroofde verdachten of veroordeelden worden geleid, is bevoegd te bepalen dat deze aan hun lichaam zullen worden onderzocht, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

  • 6. De uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

  • 7. De ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een bij landsverordening of wet aangewezen identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.

Artikel 14

  • 1. De landen treffen onderling een regeling houdende een ambtsinstructie voor de politie, die regels bevat ter uitvoering van de artikelen 12 en 13.

  • 2. Elk van de landen stelt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of bij algemene maatregel van bestuur regels vast ter uitvoering van de artikelen 12 en 13, waarbij in ieder geval de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt opgenomen.

  • 3. Elk van de landen stelt bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen.

Artikel 15

Alle ambtenaren die zijn belast met een politietaak verlenen elkaar de nodige hulp en betrachten voortdurend een eendrachtige samenwerking.

HOOFDSTUK 4 GEZAG EN TOEZICHT

Artikel 16

  • 1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van justitie, staat zij onder het gezag van de procureur-generaal.

  • 2. De procureur-generaal kan ambtenaren van politie algemene en bijzondere aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken.

Artikel 17

  • 1. Indien de politie optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak staat zij in Curaçao en Sint Maarten onder het gezag van Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en op Bonaire, Sint Eustatius respectievelijk Saba onder het gezag van de gezaghebber.

  • 2. Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk de gezaghebber kan ambtenaren van politie algemene en bijzondere aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken.

Artikel 18

De korpschef ziet er op toe dat de ambtenaren van politie die onder zijn leiding werkzaam zijn zich gedragen naar en dat zij gevolg geven aan de vorderingen en aanwijzingen van de daartoe bevoegde autoriteiten en ambtenaren.

Artikel 19

Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten overlegt respectievelijk de gezaghebbers van Bonaire, van Sint Eustatius en Saba gezamenlijk overleggen ten minste een keer per twee maanden met de korpschef, de hoofdofficier van justitie en de procureur-generaal over de taakuitvoering door de politie.

HOOFDSTUK 5 SAMENWERKING TUSSEN DE POLITIE VAN DE LANDEN

§ 1. De gemeenschappelijke voorziening politie

Artikel 20
  • 1. Er is een gemeenschappelijke voorziening politie van Curaçao, Sint Maarten en Nederland.

  • 2. Door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie worden ambtenaren van politie, materieel en middelen beschikbaar gesteld aan de korpsen voor de uitvoering van in ieder geval de onderzoeken, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a tot en met c, overeenkomstig de daartoe in het jaarplan, bedoeld in artikel 32, gemaakte afspraken.

  • 3. In onderling overleg tussen Onze Ministers kunnen andere politietaken dan bedoeld in het tweede lid worden verricht door ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • 4. De ambtenaren die op grond van het derde lid beschikbaar zijn gesteld aan een politiekorps worden in de desbetreffende onderdelen van dat korps te werk gesteld.

Artikel 21
  • 1. Aan het hoofd van de gemeenschappelijke voorziening politie staat de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • 2. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voert het dagelijks beheer van de gemeenschappelijke voorziening politie. Hij is in het bijzonder belast met het bewaken van de doelgerichte inzet door de korpsen van de ambtenaren van politie, het materieel en de middelen die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening overeenkomstig de in het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie neergelegde afspraken.

Artikel 22

De ambtenaar van politie die door de gemeenschappelijke voorziening politie wordt beschikbaar gesteld aan een politiekorps voert zijn werkzaamheden in dat korps uit onder leiding van de korpschef.

Artikel 23
  • 1. De korpschef rapporteert viermaandelijks aan Onze Minister en de procureur-generaal over de inzet en resultaten van ambtenaren van politie die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie aan het korps beschikbaar zijn gesteld. Afschrift van de rapportage wordt gezonden aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • 2. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie rapporteert viermaandelijks aan Onze Ministers en aan de procureur-generaal over de inzet en resultaten van de ambtenaren van politie die aan het korps beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie. Afschrift van de rapportage wordt gezonden aan de korpschef.

Artikel 24
  • 1. Een geschil tussen de korpschef en de directeur van de gemeenschappelijk voorziening politie over de inzet van ambtenaren van politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie aan het politiekorps wordt voorgelegd aan de procureur-generaal.

  • 2. De procureur-generaal tracht het geschil te beslechten. Als dat niet lukt legt de procureur-generaal het geschil ter beslissing voor aan Onze Ministers.

Artikel 25

De procureur-generaal kan voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van justitie in bijzondere gevallen medewerking vorderen van de gemeenschappelijke voorziening politie, zo nodig in afwijking van het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie.

Artikel 26

Bij onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut kan worden bepaald dat door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie ondersteunende en specialistische diensten aan de politiekorpsen van de landen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 27

De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie

  • a. bewaakt en bevordert de kwaliteit en integriteit van ambtenaren van politie die beschikbaar zijn gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie en draagt zorg voor hun opleiding en training met inachtneming van de op grond van artikel 41 gestelde regels;

  • b. draagt zorg voor de uitrusting met inachtneming van de op grond van artikel 42 gestelde regels.

Artikel 28

Op de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie zijn de regels, bedoeld in artikel 43, van het land van het korps waaraan ze beschikbaar worden gesteld van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. een klacht wordt ingediend bij de korpschef van het korps waarin betrokkene werkzaam is of bij de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • b. de korpschef en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie elkaar onverwijld op de hoogte stellen van een ingediende klacht.

  • c. de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie in de gelegenheid wordt gesteld om over de klacht advies uit te brengen aan degene die bevoegd is op de klacht te beslissen en een afschrift ontvangt van de beslissing op de klacht.

Artikel 29
  • 1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie wordt benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen bij besluit van Onze Ministers, gehoord de procureur-generaal en de korpschefs.

  • 2. Op de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie is de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van het land waarvan hij ingezetene is, van toepassing. Onze Ministers kunnen beslissen dat de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van een van de andere landen van toepassing is, indien het desbetreffende land geen wettelijke regeling als hiervoor bedoeld heeft.

  • 3. Onze Ministers dragen zorg voor openbaarmaking van de vacature voor de functie van directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • 4. Het aanstellingsbesluit van de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie bepaalt het land van zijn aanstelling. Op hem zijn de rechtspositieregels van ambtenaren van politie van het land van aanstelling van toepassing.

  • 5. De overige ambtenaren van politie werkzaam via de gemeenschappelijke voorziening politie, worden beschikbaar gesteld door de landen overeenkomstig de daartoe in de raad van ministers van het Koninkrijk gemaakte afspraken. Op hen zijn de rechtspositieregels voor ambtenaren van politie van het land dat hen beschikbaar stelt van toepassing.

  • 6. Onze Ministers maken afspraken over de uitzend- en detacheringsvoorwaarden van ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld aan de gemeenschappelijke voorziening politie.

Artikel 30
  • 1. De procureur-generaal, de hoofdofficieren van justitie, de korpschefs van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie voeren ten minste een keer per twee maanden overleg over de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit en van de misdrijven, die gezien de ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken.

  • 2. Ten minste een keer per jaar nemen Onze Ministers deel aan dit overleg.

§ 2. Het beheer van de gemeenschappelijke voorziening politie

Artikel 31

Onze Ministers oefenen wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over de gemeenschappelijke voorziening politie en kunnen terzake de nodige aanwijzingen geven aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie.

Artikel 32
  • 1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie stelt voor 15 maart van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar een ontwerpjaarplan met een daarbij behorende ontwerpbegroting op na overleg met de korpschefs en de hoofdofficieren van justitie en in overeenstemming met de procureur-generaal. De ontwerpbegroting gaat vergezeld van een meerjarenraming voor ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Hij zendt de ontwerpbegroting en het ontwerpjaarplan toe aan Onze Ministers.

  • 2. Aan het ontwerpjaarplan liggen de jaarplannen van de openbare ministeries van de landen, de jaarplannen van de politiekorpsen en het beleidsprogramma voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten grondslag. Daarbij wordt rekening gehouden met de analyse van het criminaliteitsbeeld van de landen dat tweejaarlijks wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de procureur-generaal.

  • 3. Het jaarplan bevat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de vervolging- en opsporingsactiviteiten van de landen waarvoor ambtenaren van politie, materieel en middelen via de gemeenschappelijke voorziening worden ingezet;

    • b. de daartoe noodzakelijke capaciteit en de aard van de capaciteit van de gemeenschappelijke voorziening;

    • c. de inzet van ambtenaren van politie, middelen en materieel via de gemeenschappelijke voorziening in de onderscheiden politiekorpsen van de landen;

    • d. een overzicht van de met de onder c bedoelde inzet te behalen resultaten;

    • e. een opleidings- en trainingsplan voor de ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie.

  • 4. Onze Ministers voeren jaarlijks voor 15 april overleg over het ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting. Indien de in het eerste lid bedoelde overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie de verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Ministers beslissen daarop gehoord de procureur-generaal.

  • 5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, draagt er voor zorg dat de ontwerpbegroting na onderlinge overeenstemming daarover van Onze Ministers ter vaststelling wordt ingediend bij de raad van ministers van het Koninkrijk. Bij de ontwerpbegroting wordt het ontwerpjaarplan gevoegd.

Artikel 33
  • 1. De raad van ministers van het Koninkrijk stelt de begroting van de gemeenschappelijke voorziening politie vast.

  • 2. Onze Ministers stellen het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie vast met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde begroting.

  • 3. De landen dragen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting de financiële middelen bij ten behoeve van de gemeenschappelijke voorziening politie overeenkomstig de besluitvorming in de raad van ministers van het Koninkrijk.

Artikel 34
  • 1. De procureur-generaal ziet toe op de uitvoering van het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie, voor zover dat betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

  • 2. Onze Ministers zien toe op de uitvoering van de overige delen van het jaarplan en op het in acht nemen van de begroting.

Artikel 35
  • 1. De directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie dient jaarlijks voor 1 april bij Onze Ministers een jaarverslag in over de gemeenschappelijke voorziening politie. Het jaarverslag bevat een verantwoording over de activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken zoals neergelegd in het jaarplan. Het jaarverslag bevat tevens de jaarrekening met bijbehorende begroting en overige financiële gegevens van het daaraan voorafgaande jaar.

  • 2. Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid afgegeven door een door de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie in overeenstemming met Onze Ministers aangewezen accountant.

  • 3. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie dat aan Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

  • 4. Over het toezicht op de gemeenschappelijke voorziening politie treden de Algemene Rekenkamers van de landen met elkaar in overleg.

§ 3. Samenwerking tussen de korpsen en bijstand

Artikel 36
  • 1. De korpschefs van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voeren regelmatig overleg.

  • 2. Ten minste vier keer per jaar neemt de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie op uitnodiging van de korpschefs deel aan dit overleg.

Artikel 37
  • 1. Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten, Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voeren regelmatig overleg over de politie.

  • 2. Onze Ministers maken na overleg met de korpschefs afspraken over samenwerking tussen de korpsen.

Artikel 38
  • 1. Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, richt Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op aanvraag van de gezaghebber, na overleg met de korpschef, een verzoek daartoe aan het bevoegd gezag van het politiekorps van een van de andere landen, dat daarop beslist.

  • 2. Indien een politiekorps bijstand behoeft voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, richt de hoofdofficier van justitie na overleg met de korpschef, een verzoek daartoe aan de procureur-generaal.

  • 3. Het verzoek om bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde wordt gedaan door Onze Minister van Justitie van het desbetreffende land aan Onze Minister van Justitie van een van de andere landen. Onze Minister van Justitie van het land waartoe het verzoek zich richt beslist op dat verzoek na overleg met de procureur-generaal, gehoord de korpschef.

  • 4. Een verzoek om bijstand wordt slechts geweigerd na overleg met degene die het verzoek heeft gedaan, indien:

    • a. de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is;

    • b. de gevraagde bijstand niet binnen de gevraagde termijn kan worden geleverd of

    • c. in redelijkheid de bijstand niet kan worden verleend.

  • 5. Van een weigering een verzoek om bijstand in te willigen wordt degene die om bijstand verzocht onverwijld schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld.

  • 6. De bijstand wordt beëindigd

    • a. op het daartoe afgesproken tijdstip,

    • b. zodra de reden waarom bijstand werd verzocht vervalt of

    • c. indien voortzetting van de bijstand in strijd is met het belang van het land dat de bijstand verleent.

  • 7. Beëindiging van de bijstand op grond van het zesde lid, onder b en c, vindt pas plaats na overleg met degene die om bijstand verzocht.

  • 8. Onze Ministers maken afspraken over de vergoeding van de kosten van onderlinge bijstand.

Artikel 39
  • 1. Politiegegevens worden indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. De landen treffen met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens een onderlinge regeling over de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en de classificatie van gegevens en de wijze van vermelding van de herkomst van gegevens. Elk van de landen treft regels met het oog op de uitwisseling van politiegegevens met inachtneming van de onderlinge regeling.

  • 3. De politiekorpsen registreren gegevens voor door Onze Ministers te bepalen doeleinden en door hen te bepalen categorieën.

  • 4. Politiegegevens worden indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao.

  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de politie van Sint Maarten.

Artikel 40

De landen voorzien gezamenlijk in politieonderwijs.

HOOFDSTUK 6 KWALITEITSZORG EN RECHTSPOSITIE

Artikel 41

  • 1. De landen treffen onderling een regeling die kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten voor ambtenaren van politie bevat. Deze kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten worden in elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk algemene maatregel van bestuur.

  • 2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aanvullende kwaliteitscriteria en opleidings- en trainingsvereisten stellen voor de ambtenaren van politie van het politiekorps.

Artikel 42

  • 1. De landen treffen onderling een regeling houdende regels voor de uitrusting van ambtenaren van politie. Deze regels worden in elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur.

  • 2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aanvullende regels over de uitrusting van ambtenaren van politie van het politiekorps stellen.

Artikel 43

Bij of krachtens landsverordening of bij of krachtens wet stellen de landen regels voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie van het politiekorps en van buitengewone agenten van politie.

Artikel 44

  • 1. De korpschefs van het politiekorps van Curaçao en van het politiekorps van Sint Maarten worden benoemd, geschorst en ontslagen bij landbesluit op voordracht van Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten, gehoord de procureur-generaal.

  • 2. De korpschef van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland, gehoord de procureur-generaal.

  • 3. De functie van korpschef wordt aangemerkt als een vertrouwensfunctie als bedoeld in de wettelijke regeling inzake vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken van het land van aanstelling.

Artikel 45

  • 1. Bij landsverordening of wet wijzen de landen het gezag aan dat bevoegd is tot aanstelling, bevordering, schorsing en ontslag van ambtenaren van politie.

  • 2. Het tot aanstelling bevoegd gezag van ambtenaren van politie:

    • a. voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

    • b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

    • c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen.

  • 3. De gedragscode bevat in ieder geval regels over:

    • a. financiële belangen;

    • b. het aannemen van giften en geschenken;

    • c. het doen van beloftes en toezeggingen;

    • d. nevenfuncties;

    • e. de omgang met vertrouwelijke informatie;

    • f. functiegerelateerde uitgaven en declaraties;

    • g. gebruik van publieke voorzieningen.

Artikel 46

  • 1. De landen treffen onderling een regeling houdende een limitatieve opsomming van de hoofdrangen voor de politie. Deze hoofdrangen worden in elk van de landen vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk algemene maatregel van bestuur.

  • 2. Elk van de landen kan bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur subrangen voor ambtenaren van politie van het politiekorps vaststellen.

HOOFDSTUK 7 HET BEHEER VAN DE POLITIE

Artikel 47

  • 1. Onze Minister van Justitie van Curaçao oefent wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van Curaçao en kan terzake de nodige aanwijzingen geven aan de korpschef van dit politiekorps.

  • 2. Onze Minister van Justitie van Sint Maarten oefent wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van Sint Maarten en kan terzake de nodige aanwijzingen geven aan de korpschef van dit politiekorps.

  • 3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties oefent wat het beheer betreft, het bevoegde gezag uit over het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en kan terzake de nodige aanwijzingen geven aan de korpschef van dit politiekorps.

Artikel 48

  • 1. De korpschef stelt jaarlijks in overeenstemming met de procureur-generaal en met inachtneming van de aanwijzingen van de korpsbeheerder een ontwerpjaarplan voor het politiekorps op met een daarbij behorende ontwerpbegroting.

  • 2. Aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid aan de korpschef van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba die verband houden met de strafrechtelijke rechtshandhaving van de rechtsorde of de vervulling van taken ten dienste van de justitie worden gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland.

  • 3. De korpschefs van Curaçao en van Sint Maarten zenden het ontwerpjaarplan en de ontwerpbegroting ter vaststelling toe aan Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten. Indien de in het eerste lid vereiste overeenstemming niet kan worden bereikt, legt de korpschef de verschillen in zienswijze schriftelijk vast. Onze Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Onze Minister van Justitie van Sint Maarten beslist daarop gehoord de procureur-generaal.

  • 4. De korpschef van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zendt de ontwerpbegroting ter vaststelling toe aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ontwerpjaarplan aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie van Nederland. De tweede volzin van het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De korpsbeheerder overlegt regelmatig met de procureur-generaal en de korpschef over het beheer van de politie.

Artikel 49

Onze Minister stelt de minimale sterkte van de politie van zijn land vast overeenkomstig de bij algemene maatregel van rijksbestuur in de zin van artikel 38, tweede lid, van het Statuut vastgestelde methode.

Artikel 50

  • 1. De korpsbeheerder draagt zorg voor de kwaliteit van de taakuitoefening, de resultaten en het beheer van het politiekorps.

  • 2. De korpsbeheerder draagt zorg voor regelmatige evaluatie van de kwaliteit. Hij maakt daarbij in ieder geval gebruik van systematische zelfevaluaties en onafhankelijke visitaties.

  • 3. De landen treffen onderling een regeling houdende regels voor de kwaliteitszorg en de evaluatie daarvan.

Artikel 51

  • 1. Bij of krachtens landsverordening kunnen nadere regels worden gesteld over het financieel beheer, de financiële verantwoording en verslaglegging van het politiekorps van Curaçao respectievelijk het politiekorps van Sint Maarten.

  • 2. Bij of krachtens wet kunnen nadere regels worden gesteld over het financieel beheer, de financiële verantwoording en verslaglegging van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Indien de samenwerking, vastgelegd bij of krachtens deze rijkswet, niet of onvoldoende tot stand komt, kan vanwege het Koninkrijk, gehoord de betrokken landen, bij algemene maatregel van rijksbestuur een voorziening worden getroffen overeenkomstig artikel 51 van het Statuut.

Artikel 53

Elk van de landen draagt ervoor zorg dat de landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en de algemene maatregelen van bestuur die het land treft op grond van artikel 10, vierde lid, artikel 14, eerste en tweede lid, artikel 41, eerste lid, artikel 42, eerste lid, artikel en 46, eerste lid, in werking treden op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen.

Artikel 54

  • 1. Voor Nederland, voor zover het Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft, wordt de voordracht van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in:

    • a. de artikelen 41, eerste en tweede lid, 42, eerste en tweede lid, en 46, eerste en tweede lid, gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • b. de artikelen 3, tweede lid, en 10, vijfde lid, gedaan door Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • c. de artikelen 14, eerste en tweede lid, en 39, tweede lid, gedaan door Onze Minister van Justitie van Nederland en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft;

    • d. artikel 10, vierde lid, gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland.

  • 2. Voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 41, eerste en tweede lid, mede betrekking heeft op specifieke vaardigheid of kennis in verband met de werkzaamheden ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie, vindt de voordracht plaats door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie van Nederland.

Artikel 55

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet aan de vertegenwoordigende lichamen van Sint Maarten en Curaçao en de Staten-Generaal een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk. Voorafgaande aan de evaluatie zullen de landen gezamenlijk de criteria, de thema’s alsmede de samenstelling van de evaluatiecommissie vaststellen.

Artikel 56

  • 1. Deze rijkswet kan in onderling overleg worden gewijzigd bij rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut.

  • 2. Naar aanleiding van de evaluatie, bedoeld in artikel 55, kan deze rijkswet in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 57

Totdat het vierde respectievelijk vijfde lid van artikel 39 in werking is getreden worden politiegegevens met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften uitgewisseld tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao respectievelijk de politie van Sint Maarten op grond van een daartoe tussen de landen getroffen onderlinge regeling.

Artikel 57a

  • 1. In de landen is het protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk van 30 november 2001 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. in plaats van de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten, de teamchef en de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie deel uitmaken van de adviesgroep;

    • b. Nederland, Curaçao en Sint Maarten er zorg voor dragen dat de personele inzet van elk van de landen ten behoeve van het recherchesamenwerkingsteam evenredig is.

  • 2. De door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het recherchesamenwerkingsteam beschikken in elk van de landen over de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13. De ambtsinstructie is van toepassing.

  • 3. Het recherchesamenwerkingsteam heeft uitsluitend tot taak zorg te dragen voor het verrichten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 8, eerste lid. De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, zijn in elk van de landen bevoegd tot de opsporing van strafbare feiten, met inachtneming van de wettelijke voorschriften van de landen.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid kunnen de landen in onderling overleg wijzigingen in het protocol aanbrengen.

  • 5. Vier jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet en daarna na twee jaar beoordelen Onze Ministers of de korpsen van de landen voldoende in staat zijn invulling te geven aan artikel 8, derde lid, aan de hand van daartoe door Onze Ministers vastgestelde objectieve criteria.

  • 6. Indien na toepassing van het vijfde lid naar het oordeel van Onze Ministers de landen nog niet voldoende in staat zijn invulling te geven aan artikel 8, derde lid, wordt een voorziening getroffen als bedoeld in artikel 52.

  • 7. De artikelen 8, derde en vierde lid, artikel 20, tweede lid, en artikel 30 blijven buiten toepassing.

Artikel 58

  • 1. Deze rijkswet treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt, met uitzondering van artikel 39, vierde en vijfde lid.

  • 2. Bij koninklijk besluit wordt het tijdstip vastgesteld waarop artikel 39, vierde lid, respectievelijk artikel 39, vijfde lid, in werking treedt. Dit tijdstip is gelegen op het moment dat de bescherming van persoonsgegevens in Curaçao en Sint Maarten afdoende is geregeld.

  • 3. Artikel 57a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan acht weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten is overgelegd.

Artikel 59

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 juli 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 019 (R 1886)

Naar boven