Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 316 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 316 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2010;
Gelet op artikel 193, eerste en tweede lid, 201 en 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
De Raad van State gehoord (advies van 30 juni 2010, nr. W04.10.0218/1);
Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 juli 2010, nr. 2010-0000486014;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het bedrag per maand waarop de Rijksvertegenwoordiger op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit aanspraak kan maken.
1. De bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger bedraagt € 9098,26.
2. De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een vergoeding van zes procent van zijn bezoldiging per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten.
3. De aanspraak op de bezoldiging en op de vergoeding voor ambtskosten, bedoeld in het tweede lid, begint met ingang van de dag waarop de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of de dag, volgende op die van het overlijden.
4. Indien de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, en wordt bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.
5. Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger deze op gelijke voet.
6. Wanneer Onze Minister de Rijksvertegenwoordiger toestemming verleent langer dan zes weken buiten de openbare lichamen te verblijven, kan hij daarbij bepalen dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de vergoeding voor ambtskosten geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.
Naast de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger op de voet van de regeling voor het personeel in de sector Rijk een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.
1. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger die krachtens artikel 200 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als zodanig optreedt, geniet gedurende de waarnemingsperiode per maand een beloning van twintig procent van de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid. De artikelen 3 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij aantoonbare inkomstenderving als gevolg van de waarneming kan het bedrag van de beloning door Onze Minister worden verhoogd, echter tot maximaal de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Aan een kandidaat voor het ambt van Rijksvertegenwoordiger worden de noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed die zijn gemaakt in verband met de sollicitatieprocedure.
1. Uit hoofde van de ambtsaanvaarding wordt aan de Rijksvertegenwoordiger eenmalig een verhuiskostenvergoeding toegekend, bestaande uit:
a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, welk bedrag zo nodig wordt vermeerderd met een bedrag voor reis- en verblijfkosten, welke de betrokkene en eventueel een of meer van diens gezinsleden vooraf heeft gemaakt ter bezichtiging van de woonruimte;
b. een bedrag voor de kosten van vervoer van de bagage en van de inboedel van de betrokkene naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken en de verschuldigde invoerrechten;
c. een bedrag van tien procent van de jaarlijkse bezoldiging voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezinsleden verstaan de echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet en de kinderen, stief- en pleegkinderen van hemzelf en/of van zijn echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert, voor zover zij met hem samenwonen.
3. Indien de Rijksvertegenwoordiger na benoeming de ambtswoning nog niet kan betrekken heeft hij aanspraak op een vergoeding voor tijdelijke huisvesting. Ook heeft hij dan aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid.
4. De Rijksvertegenwoordiger heeft ten laste van het Rijk, wegens niet herbenoeming of eervol ontslag, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat het bedrag onder c, zes procent van de jaarlijkse bezoldiging bedraagt.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in het derde lid, en de voorwaarden voor de aanspraak op deze bedragen en de vergoeding.
1. De Rijksvertegenwoordiger heeft aanspraak op een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.
1. Er wordt ten laste van het Rijk een ambtwoning ter beschikking gesteld aan de Rijksvertegenwoordiger.
2. Voor het bewonen van de ambtswoning wordt op de bezoldiging een korting toegepast van 12%.
3. Indien de Rijksvertegenwoordiger de ambtswoning bewoont, draagt hij de onderhoudskosten van de ambtswoning die volgens de wet en het plaatselijk gebruik voor rekening van de huurder zijn.
Indien de Rijksvertegenwoordiger langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan Onze Minister.
In het geval van ziekte van de Rijksvertegenwoordiger, behoudt hij het recht op een bezoldiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
1. De vrouwelijke Rijksvertegenwoordiger heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg is voor haar van overeenkomstige toepassing.
2. De Rijksvertegenwoordiger die na 31 december 1988 als ouder in een familierechtelijke betrekking is komen te staan tot een kind, heeft aanspraak op ouderschapsverlof. Artikel 33g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan bepalen dat aan de Rijksvertegenwoordiger die een verblijf buiten de openbare lichamen wegens dringende redenen van dienstbelang voortijdig heeft beëindigd, een schadeloosstelling wordt toegekend.
1. De Rijksvertegenwoordiger wordt op zijn aanvraag ontslag verleend of wordt op zijn verzoek na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.
2. Het ontslag, bedoeld in het eerste lid, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.
3. Aan de Rijksvertegenwoordiger wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.
1. Anders dan op eigen aanvraag kan aan de Rijksvertegenwoordiger ontslag worden verleend op grond van:
a. ongeschiktheid wegens ziekte voor het vervullen van zijn ambt;
b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;
c. andere gronden.
2. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder a en b, van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder c, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.
3. Een ontslag als bedoeld in onder a van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden te verwachten is.
4. Voordat Onze Minister een voordracht voor een koninklijk besluit op grond van het eerste lid, onder a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de Rijksvertegenwoordiger na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.
5. Niet-herbenoeming vindt, behoudens in bijzondere omstandigheden, niet plaats dan nadat de Rijksvertegenwoordiger in de gelegenheid is gesteld door Onze Minister te worden gehoord.
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de Rijksvertegenwoordiger wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de Rijksvertegenwoordiger niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Artikel 102, tweede lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden Rijksvertegenwoordiger ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.
3. Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
4. De artikelen 102a en 102b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn van overeenkomstige toepassing.
Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is van overeenkomstige toepassing op de Rijksvertegenwoordiger die niet op het openbare lichaam waar de Rijksvertegenwoordiger is gezeteld woonachtig is, met uitzondering van de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, vierde en vijfde lid, 4.1, 4.2, 4.7, 5.1, 7.1, 7.3 en 7.4.
1. Dit artikel is van toepassing indien als eerste Rijksvertegenwoordiger wordt benoemd de met ingang van 1 januari 2009 benoemde commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. Voor zover de aanspraken van de commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van de beschikking van 30 december 2008 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanspraken op grond van dit besluit te boven gaan, blijven de aanspraken op grond van bedoelde beschikking uiterlijk tot en met 31 december 2011 op de Rijksvertegenwoordiger van toepassing.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2012.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 24 juli 2010
Beatrix
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de vijfde augustus 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kent voor de Rijksvertegenwoordiger in artikel 193 de bepaling dat de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met vervulling van het ambt van Rijksvertegenwoordiger.
Voorts bepaalt artikel 201 van genoemde wet dat de toekenning van een vergoeding aan de waarnemend Rijksvertegenwoordiger eveneens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
Artikel 203 somt vervolgens enkele rechtspositionele onderwerpen op die eveneens bij algemene maatregel van bestuur geregeld moeten worden, voor zover dit niet bij wet is geschied.
Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van het bepaalde in die artikelen.
Vanwege de functiezwaarte is het salaris voor de Rijksvertegenwoordiger gebaseerd op het salarisniveau van een Secretaris-generaal van een ministerie. Hoewel de Rijksvertegenwoordiger een bestuursorgaan van de rijksoverheid is en het salarisniveau derhalve relevant is voor de aan te trekken persoon, ligt een hoger salarisniveau vanwege de omvang van de bestuurstaak minder voor de hand. Gelet op het feit dat de Rijksvertegenwoordiger een Nederlandse ambtsdrager is, zijn de bezoldiging en de andere aanspraken die uit dit besluit voortvloeien in euro’s uitgedrukt.
Het tweede lid regelt de ambtstoelage van de Rijksvertegenwoordiger. De vergoeding bedraagt een bepaald percentage van de bezoldiging. Hiermee wordt bewerkstelligd dat, indien de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger op grond van het vierde lid wordt gewijzigd, de ambtstoelage van rechtswege wordt herzien. De bezoldiging wordt aangepast aan de hand van de salarisontwikkeling in de sector Rijk. Het nieuwe bedrag van de bezoldiging wordt door middel van een ministeriële regeling vastgesteld.
De ambtstoelage is bedoeld ter bestrijding van de onkosten, anders dan reis- en verblijfkosten en de kosten verbonden aan ambtsaanvaarding, die verband houden met de uitoefening van het ambt van Rijksvertegenwoordiger. Sommige voorzieningen hebben een privé karakter en komen in beginsel voor rekening van de Rijksvertegenwoordiger zelf. Weer andere hebben een gemengd karakter. Het gaat hier om voorzieningen die een sterk privé aspect hebben, maar die gezien het met de persoon van de Rijksvertegenwoordiger samenhangende karakter van de functievervulling, daaraan mede ten dienste staan. Onder dit grensgebied van «privé» en «functioneel» vallen bijvoorbeeld de huur en aanschaf van extra kleding, uitgaven voor persoonlijke verzorging, vakliteratuur, bureaukosten, portokosten, contributies, lidmaatschappen, ontvangsten thuis en zakelijke giften. Als compensatie voor dit gedeeltelijk functionele karakter van dergelijke uitgaven ontvangt de Rijksvertegenwoordiger een vaste maandelijkse vergoeding.
In dit artikel wordt aangesloten bij de regeling voor het personeel in de sector Rijk voor wat betreft de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die is geregeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
De waarnemend Rijksvertegenwoordiger die tijdelijk het ambt van Rijksvertegenwoordiger waarneemt, ontvangt hiervoor een beloning van twintig procent van de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid. De beloning van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger is hiermee afhankelijk gemaakt van de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger. Dit betekent dat bij indexering van de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger, de beloning van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger, dienovereenkomstig verandert. Relevant daarbij is dat de taak van waarnemend Rijksvertegenwoordiger geen volledige functie is. De waarnemer is een persoon met een eigen werkkring die alleen als Rijksvertegenwoordiger optreedt op het moment dat deze zelf verhinderd of afwezig is. Gelet hierop is de hoogte van de beloning toereikend.
Het tweede lid creëert de mogelijkheid om het bedrag van de beloning te verhogen indien er sprake is van inkomstenderving ten gevolge van de waarneming. Naarmate de waarnemer meer uren maakt, zal de beloning hoger zijn. Dit bedrag wordt echter gemaximeerd tot het bedrag van de bezoldiging.
Aangezien het noodzakelijk kan zijn dat de kandidaat voor het ambt van Rijksvertegenwoordiger tijdens de sollicitatieprocedure naar de openbare lichamen moet afreizen, is in dit artikel voorzien in de vergoeding van de kosten die hiermee gemoeid kunnen zijn.
Voor dit artikel zijn de regelingen inzake verhuiskostenvergoedingen uit het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen en die uit het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman als uitgangspunt genomen. Aangezien de kosten die aan een verhuizing zijn verbonden meer inhouden dan uitsluitend die van het eigenlijke transport, worden ook andere extra kosten tot een bepaalde hoogte vergoed.
De Rijksvertegenwoordiger maakt in het kader van de uitoefening van zijn ambt reis- en verblijfkosten. Voor deze kosten ontvangt hij onkostenvergoedingen. Bij ministeriële regeling zullen de vergoedingsregelingen worden uitgewerkt.
Waar het reiskosten betreft, kan men onderscheid maken tussen het woon-werkverkeer en dienstreizen. Dienstreizen, dat wil zeggen reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt, komen voor vergoeding in aanmerking. Onder verblijfkosten worden verstaan de kosten in verband met overnachting in een hotel.
De Rijksvertegenwoordiger draagt de onderhoudskosten van de ambtswoning welke volgens de zevende titel van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek BES en het plaatselijk gebruik voor rekening van de huurder zijn. Het uitgangspunt van artikel 1568 is dat de verhuurder, gedurende de huurtijd aan de verhuurde zaak, alle reparaties laat doen, welke noodzakelijk mochten zijn, met uitzondering van degene, tot welke de huurder verplicht is. Welke reparaties voor rekening komen van de huurder, wordt in de artikelen 1600 en 1601 omschreven.
Artikel 11, eerste lid, regelt de aanspraak van de vrouwelijke Rijksvertegenwoordiger op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
De tweede volzin verklaart artikel 3:1 Wet arbeid en zorg van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling geeft aan wanneer het recht op zwangerschapsverlof bestaat, hoeveel het minimaal bedraagt (minimaal vier weken) en gedurende welke periode het recht bestaat, namelijk vanaf zes weken voor de dag na de uitgerekende datum. Dit artikel regelt eveneens de duur van het bevallingsverlof (tien weken).
Het tweede lid regelt het buitengewoon verlof in verband met het ouderschap. Voorwaarde is wel dat het kind jonger dan acht jaar moet zijn.
Op grond van artikel 189 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan de Rijksvertegenwoordiger te allen tijde bij koninklijk besluit op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ontslagen. Aan de Rijksvertegenwoordiger kan op eigen aanvraag ontslag worden verleend. Het uitgangspunt is dat dit ontslag eervol wordt verleend. Ook bij ambtenaren is dit het geval. Er kunnen echter redenen zijn om aan een ontslag op eigen aanvraag niet altijd het predikaat eervol te moeten verlenen. Er zijn immers situaties denkbaar waarbij het uitzicht op een gevraagd ontslag niet aan betrokkene mag worden ontnomen, doch waarbij de beoordeling van de situatie die aanleiding geeft tot het vragen van ontslag, aan het geven van het predikaat «eervol» in de weg staat. Vanzelfsprekend zal daarbij ten opzichte van de aanvrager steeds vooraf worden aangegeven of het ontslag al dan niet het predikaat eervol zal krijgen, zodat betrokkene hiermee bij de uiteindelijke afweging rekening kan houden.
In het eerste lid van dit artikel wordt artikel 102, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, van overeenkomstige toepassing verklaard. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat de ambtstoelage van de Rijksvertegenwoordiger niet een toelage is als bedoeld in die bepaling. De ambtstoelage strekt ter bestrijding van de ambtskosten en is geen bezoldigingsmaatregel. Een toelage als bedoeld in artikel 102, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, geldt niet voor de Rijksvertegenwoordiger.
Uitgangspunt voor de Rijksvertegenwoordiger is dat betrokkene in staat moet zijn met het op Nederlandse maatstaven geënte salarisniveau op de openbare lichamen ten minste dezelfde levensstandaard als in Nederland te bereiken. Om aan dit uitgangspunt tegemoet te komen, wordt het voor uitgezonden ambtenaren geldende Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (VUBZK) voor een groot deel van toepassing verklaard.
Voor ambtenaren wordt periodiek een, op basis van veldonderzoek vastgestelde, koopkrachtpariteit vastgesteld die zorg draagt voor een gelijke koopkracht tussen de verschillende landen. Die koopkracht is in de praktijk, in combinatie met de valutakoerscorrectie, vertaald in de duurtecorrectie die deel uitmaakt van de toelage buitenland.
Daarenboven moet dan een aanvulling worden verschaft voor de uit het verblijf op de openbare lichamen voortvloeiende bijzondere kosten. Een aantal bepalingen uit het Voorzieningenstelsel zijn echter uitgezonderd. Zo geldt voor de Rijksvertegenwoordiger niet de verplichting om een overeenkomst voor uitzending met de Staat der Nederlanden te sluiten. Een medische geschiktheidkeuring is voor benoemde ambtsdragers ook niet aangewezen. Een ADV-compensatie (artikel 3.1, vierde en vijfde lid) is niet passend, omdat benoemde ambtsdragers zoals de Rijksvertegenwoordiger een taakfunctie hebben en dus geen arbeidsduurverkorting kennen waarvoor bij uitzending een compensatie noodzakelijk is. Artikel 4.1 is uitgezonderd omdat in artikel 6 van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger al is voorzien in een toereikende verhuiskostenvergoeding. Omdat de Rijksvertegenwoordiger de beschikking heeft over een ambtswoning zijn de bepalingen over tijdelijke en definitieve huisvesting (artikelen 4.7 en 5.1) niet van toepassing verklaard. De bepaling over de meldingsplicht in artikel 7.1 bij ziekte of ongeval is al in artikel 9 van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger afdoende geregeld. De vergoeding aan de oorspronkelijke werkgever van werkgeverslasten bij ziekte (artikel 7.3) is niet van toepassing op de Rijksvertegenwoordiger, omdat betrokken functionaris niet door een werkgever voor uitzending ter beschikking is gesteld. Tot slot wordt de uitkering aan de nabestaanden bij overlijden uit artikel 7.4 uitgezonderd, omdat dit is geregeld in artikel 15 van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger.
Bij de aanstelling van de Commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn afspraken gemaakt omtrent zijn rechtspositie. Deze afspraken gelden tot 1 januari 2012. Indien de Commissaris tot Rijksvertegenwoordiger wordt benoemd, dan ligt het in de rede dat hij tot genoemde datum zijn aanspraken als Commissaris behoudt voor zover deze gunstiger zijn dan zijn aanspraken als Rijksvertegenwoordiger op grond van dit besluit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-316.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.