Besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wegens een technische aanvulling en tot wijziging van de Penitentiaire maatregel in verband met de schrapping van de bepaling dat de plaatsing van een veroordeelde die tevens de maatregel van tbs met dwangverpleging is opgelegd, in beginsel geschiedt nadat eenderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd en enige technische verbeteringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 31 maart 2010, nr. 5648097/10/6;

Gelet op artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 51 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2010, nr. W03.10.0109/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 19 juli 2010, nr. 5661531/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 53 wordt een artikellid toegevoegd, luidende:

  • 8. Onze Minister stelt nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof.

B

Aan artikel 54 wordt een artikellid toegevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister stelt nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van proefverlof.

ARTIKEL II

De Penitentiaire maatregel wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 30, eerste lid, wordt «de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing» vervangen door: de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

B

Artikel 41, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onze Minister kan beslissen dat het verblijf in de justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt beëindigd. Het hoofd van de inrichting waarin de betrokkene is geplaatst, wordt hierover om advies gevraagd.

C

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

  • 1. De plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, geschiedt indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat de plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvindt, indien:

    • a. er dringende medische redenen aanwezig zijn die plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken;

    • b. de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is;

    • c. het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, daartoe aanleiding geeft.

D

Artikel 43 vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit heeft geen gevolgen voor veroordeelden die op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 24 juli 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de derde augustus 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit beoogt een aantal wijzigingen aan te brengen in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden en de Penitentiaire maatregel. In het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wordt een expliciete grondslag opgenomen tot het stellen van nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof en bij wijze van proefverlof. Het gaat daarbij om het creëren van een uitdrukkelijke basis voor het verloftoetsingskader.

De wijzigingen in de Penitentiaire maatregel betreffen allereerst het schrappen van de bepalingen waarin is opgenomen dat de plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, in beginsel geschiedt nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd in artikel 42 en 43 en vloeien voort uit de brief van 10 november 2009 (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 452, nr. 123). Verder wordt de juiste benaming van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming doorgevoerd. Tot slot is er een nieuwe formulering van artikel 41 opgenomen, teneinde de beslissende taak van de Minister van Justitie en de adviserende taak van de hoofden van de inrichtingen duidelijker tot uitdrukking te brengen.

Het voorontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het College van procureurs-generaal (OM), GGz-Nederland, de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De adviezen worden in deze toelichting onderwerpsgewijs besproken.

Grondslag voor regels ten aanzien van verlofverlening

In hoofdstuk 16 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, zijn regels opgenomen inzake het verlof en proefverlof van ter beschikking gestelden. In artikel I van het onderhavige besluit is, ter technische vervolmaking van het Reglement, een grondslag opgenomen voor het maken van een ministeriële regeling inzake het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof en proefverlof. Thans wordt reeds gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om nadere regels voor de uitvoeringspraktijk te geven. Dit vindt plaats door middel van het verloftoetsingskader. Om de werking van het toetsingskader te verstevigen en te verankeren, wordt een expliciete grondslag in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden opgenomen, teneinde bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. De NVvR vraagt, naar aanleiding van de consultatieversie van dit besluit, waarom de grondslag tot het stellen van regels niet is beperkt tot het verlenen van een machtiging tot (proef-)verlof. Een dergelijke beperking zie ik als onnodig. Juist ten aanzien van de verlening van verlof vind ik een brede grondslag voor het stellen van regels gewenst, teneinde te kunnen voorzien in de (huidige en toekomstige) behoefte aan het geven van verduidelijking voor de uitvoeringspraktijk.

Wijziging terminologie

In artikel 30 wordt de oude benaming «Centrale Raad voor de Strafrechtstoepassing» gebruikt. Deze benaming is achterhaald, sinds de fusie van de voormalige Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing en het College van advies voor de Justitiële Kinderbescherming. Sinds deze fusie wordt de benaming Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming gebruikt. Deze benaming is overgenomen in artikel 30.

Plaatsing in een justitiële inrichting voor ter beschikking gestelden

De voorgestelde wijziging betreft de terugplaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf vanuit een tbs-kliniek naar een penitentiaire inrichting. Hiervoor is op grond van de huidige formulering van artikel 41, tweede lid, een positief advies van het hoofd van de tbs-inrichting noodzakelijk. Het karakter van de taak, zoals in dit artikel is bedoeld, is een adviserende. Dit brengt mee dat het beslissende orgaan kan afwijken van het advies. Teneinde artikel 41, tweede lid, beter in overeenstemming te brengen met het wettelijke systeem waarin de minister beslist en hoofden van inrichtingen adviseren, is een nieuwe formulering opgenomen. De RSJ laat in zijn advies weten in te stemmen met de verduidelijking van artikel 41 Pm. De voorgestelde wijziging geeft duidelijkheid aan alle betrokkenen, aldus de RSJ.

Fokkensregeling

Krachtens de zogenoemde Fokkensregeling komt een ter beschikking gestelde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging in beginsel voor plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) in aanmerking als eenderde van de gevangenisstraf is uitgezeten. De Fokkensregeling dateert uit 1997 en is neergelegd in artikel 42 en 43 van de Penitentiaire maatregel. Hij beoogt een zo spoedig mogelijke aanvang van de tbs-behandeling in geval van veroordeling tot een lange gevangenisstraf en tbs. De ratio achter deze regeling is dat bij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (tbs) de noodzaak tot behandeling vaststaat en er derhalve niet te lang dient te worden gewacht met de aanvang van de behandeling.

Krachtens het huidige artikel 42, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel geschiedt de plaatsing van een gedetineerde met een combinatievonnis, in beginsel nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, of op de datum van het onherroepelijk worden van het vonnis, als de uitspraak op dat moment nog niet onherroepelijk is. In het bestaande artikel 43 is bepaald dat onder een aantal genoemde omstandigheden de plaatsing op een eerder of later tijdstip kan plaatsvinden.

Indien een overplaatsing op basis van de Fokkensregeling heeft plaatsgevonden, bestaat er voor wat betreft de behandeling een belangrijk verschil met de ter beschikking gestelde zonder combinatievonnis: tot aan de datum van vervroegde of de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgelegde vrijheidsstraf, kan aan de tbs-gestelde met een combinatievonnis geen resocialisatieverlof worden verleend. Dit beperkt de behandeling die in het kader van de tbs wordt geboden. Een essentieel onderdeel van die behandeling wordt immers gevormd door het progressief toekennen van meer bewegingsvrijheid. Het resocialisatieverlof is daarbij een belangrijk instrument. Bij een combinatie van tbs met een lange gevangenisstraf, betekent dit dat gedurende lange tijd tot aan de datum van de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling, de behandeling van de ter beschikking gestelde met een combinatievonnis niet gericht kan zijn op resocialisatie. Dit levert in de praktijk problemen op, die reeds bij de totstandkoming van de Fokkensregeling werden voorzien (Kamerstukken II, 1995/96, 24 256, nr. 5).

Sinds de invoering van de Fokkensregeling in 1997 is de regeling vanwege capaciteitstekorten beperkt toegepast. Momenteel is er geen sprake meer van capaciteitstekorten. Er hebben zich sinds de invoering van de regeling echter ontwikkelingen voorgedaan, die tot nieuwe inzichten leiden voor wat betreft de wenselijkheid van de Fokkensregeling. GGz-Nederland vindt dat er juist nu er geen capaciteitstekorten zijn, gekozen zou moeten worden voor een andere volgorde van executie van het combinatievonnis, namelijk: eerst starten met de tbs-behandeling en daarna het restant gevangenisstraf. In reactie hierop bevestig ik dat de capaciteitsproblematiek thans is verminderd. In de afgelopen jaren is echter gebleken dat de capaciteit in de instellingen voortdurend toe- en afneemt. Op de huidige toename van de capaciteit zal op enig moment weer een afname volgen, waardoor de door GGz-Nederland voorgestelde wijze van uitvoering in de toekomst niet zal kunnen worden voortgezet. Ik streef juist naar een uitvoeringspraktijk waarbij de afhankelijkheid van de capaciteit wordt verminderd. Verder betekent dit voorstel dat de gevangenisstraf nog ten uitvoer moet worden gelegd, na een op resocialisatie gerichte behandeling. Een dergelijke volgorde zie ik als onwenselijk.

Een belangrijke ontwikkeling is dat thans de mogelijkheid bestaat tot het bieden van psychische zorg in detentie. Deze mogelijkheid bestond nog niet in de periode waarin de Fokkensregeling werd geïntroduceerd. Met de oprichting van de vijf Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) bestaat de mogelijkheid om in een detentiesituatie te behandelen. De zorg in detentie wordt volgens het equivalentiebeginsel geboden, met als uitgangspunt de detentiesituatie. Deze zorg is in beginsel niet gericht op resocialisatie, op de wijze zoals dat bij de zorg in het kader van de tbs is vormgegeven (door middel van het progressief toekennen van bewegingsvrijheid, met verlof). Door psychische zorg in detentie te bieden wordt het mogelijk te starten met een behandeling. Hiermee kan worden tegemoet gekomen aan de ratio van de Fokkensregeling.

De oprichting van de PPC’s heeft plaatsgevonden in het kader van de stelselherziening forensische zorg. Deze stelselherziening is ook van toepassing op de geestelijke gezondheidszorg in detentie. Gedetineerden met een combinatievonnis kunnen worden geplaatst in een PPC waar behandeling kan plaatsvinden. Dit geldt ook voor de zogenoemde passanten die wachten op plaatsing in een tbs-kliniek. Zij kunnen voor een jaar worden geplaatst in een PPC. In reactie op de vraag van de NVvR wat er gebeurt als dit jaar verstrijkt, merk ik op dat het gaat om een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn zal zoveel mogelijk worden voorkomen, maar kan in zeer uitzonderlijke gevallen niet worden uitgesloten. Na overschrijding van de termijn zal de behandeling van de passant niet worden gestaakt.

De stelselherziening forensische zorg vormt de basis van het wetsvoorstel Wet forensische zorg. Eén van de doelstellingen van het wetsvoorstel Wet forensische zorg is uniformering van het plaatsingsbeleid, in die zin dat met inachtneming van de strafrechtelijke titel op basis waarvan zorg noodzakelijk is, geplaatst wordt vanuit de zorgbehoefte van betrokkene en het beveiligingsniveau dat bij de strafrechtelijke titel en de beveiliging van de samenleving past. Instandhouding van de Fokkensregeling is hiermee niet in overeenstemming en zou binnen de stelselherziening forensische zorg een uitzonderingssituatie vormen. De NVvR vraagt om verduidelijking hieromtrent. In reactie hierop wijs ik er op dat het wetsvoorstel Wet forensische zorg voorziet in een regeling voor de gehele forensische zorg. De tbs met dwangverpleging is een onderdeel van dit wetsvoorstel. Een aparte regeling voor dit onderdeel is strijdig met de beoogde uniformering.

GGz-Nederland zien de PPC’s niet als adequaat alternatief voor de behandeling van ter beschikking gestelden met behandeling in een tbs-kliniek of in een FPC. Ook de RSJ en de NOvA hebben twijfels over de zorg die een PPC kan bieden. Verder vraagt het openbaar ministerie wat precies onder de zorg in een PPC moet worden verstaan.

Een behandeling in een PPC is gericht op stabilisatie, motivatie, de verbetering van de psychische toestand en het algeheel functioneren. Bij een behandeling in een PPC maakt het resocialisatieverlof geen onderdeel uit van de behandeling. Gedetineerden met een combinatievonnis kunnen in aanmerking komen voor behandeling in een PPC, op basis van een individueel advies van het psycho-medisch overleg van de penitentiaire inrichting. Verder benadruk ik dat de zorg die in de PPC’s wordt geboden, moet voldoen aan het wettelijke kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen, de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst, de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg en de Penitentiaire Beginselenwet. Ook wordt het toezicht op de kwaliteit van de zorg en de behandeling verricht door dezelfde inspecties als bij de FPC’s, namelijk de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie voor de Sanctietoepassing.

Tevens moet worden gewezen op de combinatievonnissen met een lange gevangenisstraf. Deze leveren problemen op in de uitvoeringspraktijk bij de FPC’s. Dit vanwege het gegeven dat aan een belangrijk onderdeel van het behandelconcept in de klinieken (te weten: resocialisatie door middel van het verlofinstrument) in het geval van een ter beschikking gestelde met een combinatievonnis, tot aan het moment van de vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling geen uitvoering kan worden gegeven. Deze problematiek werd zoals hiervoor aangegeven reeds bij de totstandkoming van de regeling voorzien. De NVvR vraagt naar aanleiding van deze passage om verduidelijking. GGz-Nederland merkt hierover op dat wel gestart kan worden met de behandeling en met het terugdringen van het gevaar dat met de stoornis/gedrag samenhangt. De NOvA laat zich in gelijke zin uit. De RSJ is bang dat er stagnatie in de behandeling zal optreden door het uitblijven van verlof tot aan de VI-datum. In reactie op deze opmerkingen verwijs ik naar de voorgaande beschrijving over behandelmogelijkheden in de PPC’s. Stagnatie in de behandeling vrees ik niet. Allereerst vanwege de behandelmogelijkheden in de PPC’s en ten tweede vanwege de mogelijkheden die de nieuwe regeling biedt om uitzonderingen te maken. Voor wat betreft deze uitzonderingen verwijs ik naar de hierna opgenomen passages.

Tot slot hebben bij de heroverweging van de Fokkensregeling redenen meegewogen die samenhangen met het vergeldingsdoel van de (vrijheids)straf in samenhang met de tenuitvoerlegging daarvan. Op basis van de Fokkensregeling worden ter beschikking gestelden opgenomen die anders nog jaren gedetineerd zouden zijn. Er is sprake van een onevenredig voordeel van langgestraften ten opzichte van kortgestraften met toepassing van de Fokkensregeling, aangezien een langgestrafte een groter voordeel heeft door de toepassing van de Fokkensregeling dan een kortgestrafte. Hierdoor wordt aan het vergeldingsdoel van de gevangenisstraf onvoldoende recht gedaan. De rechter laat immers door het opleggen van een lange gevangenisstraf in combinatie met tbs de geschoktheid van de samenleving meewegen. Daarbij speelt een rol dat door de langere gevangenisstraffen in combinatie met een tbs door de toepassing van de Fokkensregeling, een groter wordende kloof ontstaat tussen de maatschappelijke opvatting over het vergeldingsdoel en de feitelijke executie van een gevangenisstraf. Dit wordt het meest gevoeld door de slachtoffers en nabestaanden. De NOvA vindt dit argument niet steekhoudend en wijst op de toename van de gemiddelde duur van de tbs-behandeling. Ik heb inderdaad het vergeldingsdoel van de vrijheidsstraf meegewogen, zoals uit het voorgaande blijkt. Dit doel heb ik geplaatst in de context van het onevenredig voordeel voor langgestraften. Opheffing van dit voordeel zie ik als rechtvaardig en als een gewenst neveneffect van de heroverweging van de Fokkensregeling. Het vergeldingsdoel speelt overigens alleen een rol bij de duur van de vrijheidsstraf en niet bij de duur van de behandeling.

Het afschaffen van de Fokkensregeling leidt er toe dat ter beschikking gestelden met dwangverpleging, net zoals gedetineerden, tweederde van de gevangenisstraf dienen uit te zitten. De tbs met dwangverpleging vangt aan bij de datum van de vervroegde invrijheidsstelling van detentie. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt wanneer blijkt dat een langer verblijf binnen een penitentiaire inrichting medisch niet verantwoord is, bijvoorbeeld vanwege detentieongeschiktheid. Deze detentieongeschiktheid kan leiden tot ernstige schade voor de veroordeelde. Verder is een specifieke uitzondering voor jongeren onder de 23 jaar met een combinatievonnis en kan het advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding geven tot plaatsing op een eerder tijdstip. Deze laatste twee uitzonderingen zijn reeds opgenomen in het bestaande artikel 43, tweede lid. In de wijze van toepassing van deze uitzonderingen beoog ik geen wijzigingen aan te brengen. De uitzonderingen op de hoofdregel zijn opgenomen in het tweede lid van het nieuwe artikel 42.

De NOvA benadrukt de wenselijkheid tot flexibiliteit in de executiefase. De Raad voor de rechtspraak vraagt om verduidelijking van de uitzonderingen. Ik meen dat ik met het opnemen van de uitzonderingen op de hoofdregel dat de tbs met dwangverpleging aanvangt bij de VI-datum van detentie, in een zodanige flexibiliteit heb voorzien, dat recht wordt gedaan aan de specifieke problematiek waarin de betrokkene verkeert. De uitzonderingen zijn namelijk toegesneden op de behandelbaarheid van de betreffende persoon. Bij dringende medische redenen gaat het om een problematiek die zodanig ernstig is dat behandeling op een eerder tijdstip dient plaats te vinden. Aan de vaststelling van de aanwezigheid van dringende medische redenen ligt een medische beoordeling ten grondslag. Een verblijf in een instelling dient medisch verantwoord te zijn. Wel meen ik met de mogelijkheid van een behandeling in een PPC al goede mogelijkheden te bieden om de psychische toestand van gedetineerden te verbeteren. Bij zeer ernstige problemen zal dit onvoldoende soelaas bieden en kan de tbs met dwangverpleging nog voor de VI-datum worden gestart. Met het criterium ‘dringende medische redenen’ zijn de bestaande criteria, zoals neegelegd in artikel 43, derde lid, onder b (de noodzaak tot spoedige behandeling van de veroordeelde) en onder c (indien het verblijf in de inrichting leidt tot ernstige gedragsproblemen van de veroordeelde) samengevoegd. Ik beoog hiermee een verduidelijking en geen verruiming of beperking. De omschrijving dringende medische redenen verduidelijkt dat de omstandigheden die nopen tot een eerdere plaatsing moeten zijn gelegen in de medische situatie van de betrokkene. De aard van de stoornis kan zodanig dringend zijn dat behandeling in een PPC geen soelaas biedt en overgegaan moet worden tot een plaatsing op een eerder tijdstip.

Het openbaar ministerie vraagt om een toelichting over de gevolgen voor de straftoemeting. Ik heb op voorhand geen redenen om aan te nemen dat er aanzienlijke effecten in de straftoemeting zullen optreden. Dergelijke effecten hebben zich, naar ik thans kan waarnemen ook niet voorgedaan na de wijziging van de wettelijke regeling van de vervroegde invrijheidsstelling in een voorwaardelijke vrijheidstelling.

Het onderhavige besluit is in overeenstemming met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 EVRM. In deze artikelen is vastgelegd dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Het feit dat het hier niet gaat om de strafoplegging maar om tenuitvoerlegging, maakt een onmiddellijke werking van het besluit mogelijk.

Het openbaar ministerie, de RSJ, de NVvR en de Raad voor de rechtspraak ervaren het ontbreken van overgangsrecht als een gemis. Naar aanleiding van deze adviezen heb ik alsnog een overgangsrechtelijke bepaling opgenomen. Deze bepaling is opgenomen in artikel III. Hierin is geregeld dat het nieuwe artikel 42 niet van toepassing is op veroordeelden met een combinatievonnis die zijn geplaatst nadat eenderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Deze formulering brengt mee dat de feitelijke uitvoering van de plaatsing doorslaggevend is voor de toepassing van het overgangsrecht.

Artikelsgewijs

Artikel I

De grondslag voor het verloftoetsingskader is opgenomen in artikel 53 en artikel 54. De keuze is gemaakt om in beide artikelen een dergelijke grondslag op te nemen, zodat zowel voor het verlof als voor het proefverlof nadere regels worden vastgesteld.

Artikel II

Onderdelen A en B worden in het algemene deel van deze toelichting genoegzaam toegelicht. Onderdelen C en D hebben betrekking op de Fokkensregeling. In het oude artikel 42 is de hoofdregel vastgelegd dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in beginsel geschiedt nadat eenderde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. In artikel 43 worden redenen opgesomd, op grond waarvan de tbs-maatregel eerder of later kan worden uitgevoerd. Doordat beide artikelen specifiek betrekking hebben op ter beschikking gestelden met dwangverpleging, wordt door de wijziging van artikel 42 en de schrapping van artikel 43 bewerkstelligd dat voor hen de regeling geldt welke van toepassing is op alle overige gedetineerden, namelijk dat zij «het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf» dienen uit te zitten. Als hoofdregel geldt dat na tweederde van de gevangenisstraf voorwaardelijke invrijheidstelling kan volgen (artikel 15 e.v. van het Wetboek van Strafrecht), tenzij op grond van artikel 15d de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft. Voor een aantal gedetineerden met een combinatievonnis geldt, krachtens het overgangsrecht van artikel VI van de Wet wijziging vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling, de oude regeling van de vervroegde invrijheidstelling. Met de toepassing van deze regeling vindt het moment van overplaatsing plaats bij de tenuitvoerlegging van tweederde deel van de straf. In tweede lid van het nieuwe artikel 42 zijn de redenen opgesomd die aanleiding kunnen zijn voor plaatsing op een eerder tijdstip dan genoemd in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht. Zoals toegelicht in het algemene deel van deze toelichting moet dan onder meer worden gedacht aan een medische noodzaak wanneer de veroordeelde ernstige schade lijdt door het verblijf in de penitentiaire inrichting, waardoor de behandeling eerder moet worden gestart. De artikelleden 2 en 3 van het huidige artikel 42 zijn vervallen, aangezien deze door deze door de aansluiting bij de hoofdregel van artikel 15 e.v. Sr., overbodig zijn geworden.

Artikel III

Voor een toelichting op dit artikel verwijs ik naar de laatste alinea van het algemene deel van deze toelichting.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven