Besluit van 24 juni 2010, houdende wijziging van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 maart 2010, nr. 2010-0000182331, CZW/WVOB;

Gelet op artikel 182 van de Provinciewet, artikel 23 van de Politiewet 1993 en de artikelen 40, 41, 42 en 59 van de Wet veiligheidsregio’s;

De Raad van State gehoord (advies van 21 april 2010, no. W04.10.0099/1);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, directoraat-generaal Veiligheid, van 21 juni 2010, nr. 2010-0000398130;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de Ambtsinstructie commissaris van de Koning worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 2, derde lid, wordt in de eerste volzin «een zwaar ongeval» vervangen door «een crisis» en wordt «de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen» vervangen door «de gemeentebesturen, de besturen van de veiligheidsregio’s en de waterschapsbesturen».

B

In artikel 4 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. De commissaris brengt zijn advies over de in artikel 23, zevende lid, van de Politiewet 1993 bedoelde besluiten ter zake van de benoeming, de herbenoeming, de schorsing en het ontslag van de korpsbeheerder, alsmede omtrent de benoeming van een waarnemend korpsbeheerder uit binnen vier weken, nadat Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hem om advies heeft gevraagd.

C

In artikel 5 vervalt het tweede lid en vervalt het cijfer 1 voor de tekst van het overblijvende enige lid.

D

Na artikel 5 worden vier artikelen toegevoegd:

Artikel 5a

  • 1. De commissaris overlegt met het regionaal beleidsteam, alvorens een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 41 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 2. De commissaris stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onverwijld in kennis van een gegeven aanwijzing.

Artikel 5b

De commissaris zendt zijn oordeel over het bestreden besluit, bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s, alsmede de stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel, binnen zes weken na de ontvangst van het standpunt van de raad over dat besluit aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 5c

  • 1. Tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, geeft de commissaris geen aanwijzing als bedoeld in artikel 42 van de Wet veiligheidsregio’s dan na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. De commissaris geeft onverwijld uitvoering aan een verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 42 van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 5d

  • 1. Indien uit een rapportage van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid blijkt dat de taakuitvoering in een veiligheidsregio tekortschiet, ziet de commissaris er op toe dat het bestuur van de veiligheidsregio passende maatregelen neemt om de tekortkomingen weg te nemen.

  • 2. De commissaris geeft geen aanwijzing als bedoeld in artikel 59 van de Wet veiligheidsregio’s dan na instemming van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. De commissaris geeft uitvoering aan een verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 59 van de Wet veiligheidsregio’s.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet veiligheidsregio’s in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 24 juni 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste juli 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet veiligheidsregio’s geeft aanleiding voor een aantal wijzigingen in de Ambtsinstructie commissaris van de Koning.

De wijzigingen vloeien voort uit de in die wet gehanteerde definities van de begrippen ramp en crisis en uit de taken op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing die aan de veiligheidsregio worden opgedragen (onderdeel A).

Daarnaast worden in de Wet veiligheidsregio’s aan de commissaris van de Koningin verschillende taken bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing toegekend. De commissaris treedt bij de uitvoering van deze taken op als rijksorgaan (onderdeel D). Voorts vervalt in verband met de taak van de veiligheidsregio’s bij de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing dat de commissaris van de Koning het overleg voorzit met het oog op de afstemming van het beleid met betrekking tot de civiele verdediging (onderdeel C).

Tot slot wordt in dit wijzigingsbesluit gevolg gegeven aan een wijziging van de Politiewet 1993 ter zake van de rol van de commissaris bij de benoeming van de korpsbeheerder en de waarnemend korpsbeheerder (onderdeel B).

Het wijzigingsbesluit is aan de kring van de commissarissen voorgelegd. Zij heeft in een mondeling overleg met de ondertekenaar van dit besluit aangegeven daarmee te kunnen instemmen.

Onderdeel A

Het schrappen van «zwaar ongeval» in artikel 2, derde lid, vloeit voort uit de definitie van het begrip «ramp» in de Wet veiligheidsregio’s, dat een zwaar ongeval omvat. Gelet op de reikwijdte van dit artikellid past het dat dit tevens ziet op crises, aangezien de veiligheidsregio een rol heeft in de beheersing daarvan. Om die reden is ook de veiligheidsregio opgenomen in de partijen die met het oog op de rampenbestrijding en crisisbeheersing met elkaar samenwerken.

Onderdeel B

Bij de wet van 26 april 2007 tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten (Versterking rijksbevoegdheden) is onder meer bepaald dat de korpsbeheerder bij koninklijk besluit wordt benoemd. De daarin vastgelegde adviesrol van de commissaris ter zake de benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de korpsbeheerder alsmede de benoeming van een waarnemend korpsbeheerder vervult de commissaris als rijksorgaan. De Ambtsinstructie was daarop nog niet aangepast. Daarin wordt thans voorzien door de termijn waarin de commissaris advies uitbrengt te bepalen op vier weken.

Onderdeel C

De commissaris is als rijksorgaan belast met de coördinatie van de voorbereiding van de civiele verdediging door de in de provincie werkzame rijksambtenaren, het provinciebestuur, de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen (artikel 182, eerste lid, onderdeel d van de Provinciewet en artikel 5 van de Ambtsinstructie). Gelet op het overleg dat de veiligheidsregio’s bij de voorbereiding op rampen en crises voeren met de relevante crisispartners ligt het in de rede dat overleg tevens betrekking te laten hebben op de voorbereiding op de civiele verdediging. Artikel 5, tweede lid, dat de commissaris opdraagt dit overleg te voeren, is daarom geschrapt. Het bestuur van de veiligheidsregio betrekt bij het overleg met de relevante crisispartners ook de bevoegde instanties in het buitenland en stemt met hen het crisisplan af (artikel 16, derde lid, Wet veiligheidsregio’s).

Onderdeel D

De in de hoedanigheid van rijksorgaan te vervullen taken van de commissaris bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn:

  • a. het geven van een oordeel over de besluiten die de voorzitter van de veiligheidsregio als voorzitter van het regionaal beleidsteam (RBT) tijdens een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis heeft genomen in het geval een gemeenteraad een standpunt over die besluiten ter kennis van de minister van BZK brengt (art. 40, vierde lid, Wet veiligheidsregio’s).

  • b. het toezien op de samenwerking in het regionaal beleidsteam in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis en daartoe aanwijzingen geven (art. 41 Wet veiligheidsregio’s);

  • c. het geven van een aanwijzing aan de voorzitter van de veiligheidsregio in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, over het inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing te voeren beleid (art. 42 Wet veiligheidsregio’s);

  • d. het geven van een aanwijzing aan het bestuur van de veiligheidsregio, indien de taakuitvoering in de veiligheidsregio tekortschiet (art. 59 Wet veiligheidsregio’s).

Ad a.

In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is opgenomen dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de burgemeesters van de getroffen gemeenten, aan de betrokken gemeenteraden informatie verstrekt over het verloop van de gebeurtenissen en de door hem in het RBT genomen besluiten. De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt voorts op verzoek van een gemeenteraad mondeling inlichtingen over de genomen besluiten. Vervolgens kan de gemeenteraad zijn standpunt over de besluiten die de voorzitter in het RBT heeft genomen, door tussenkomst van de commissaris van de Koningin aan de minister van BZK ter kennis brengen. Bij het doorzenden van het standpunt van de gemeenteraad voegt de commissaris van de Koningin zijn oordeel over de besluiten toe. Artikel 5b bepaalt dat commissaris van de Koningin de betreffende stukken binnen zes weken na ontvangst van het standpunt van de gemeenteraad zendt aan de minister van BZK.

Ad b.

Tijdens een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis roept de voorzitter van de veiligheidsregio het Regionaal Beleidsteam (RBT) bijeen en oefent hij ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s de in dat artikellid genoemde bevoegdheden van de burgemeesters van de betrokken gemeenten uit. Daarmee is voorzien in een eenhoofdige leiding bij een dergelijke ramp of crisis. Ook worden de crisispartners, waaronder rijksheren, die bij de ramp of crisis betrokken zijn, uitgenodigd in het RBT om de te treffen maatregelen op elkaar af te stemmen.

De commissaris van de Koningin houdt ingevolge artikel 41 van de Wet veiligheidsregio’s toezicht op de samenwerking binnen het RBT en kan daartoe aanwijzingen geven aan de leden van het RBT. Dergelijke aanwijzingen richten zich op de samenwerking binnen het RBT, niet op de inhoud van de besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio. In artikel 5a, eerste lid, is bepaald dat de commissaris alvorens een aanwijzing te geven overlegt met de leden van het RBT. Om een aanwijzing te kunnen geven zal de commissaris eerst moeten nagaan waaraan het in de samenwerking schort. Op welke wijze de commissaris dit overleg voert, met het voltallige RBT of met de leden afzonderlijk, is aan de commissaris. In het tweede lid is bepaald dat de commissaris de minister van BZK onverwijld op de hoogte stelt als hij tot het geven van een aanwijzing is overgegaan. De commissaris kan de onderhavige aanwijzingsbevoegdheid dus zelfstandig uitoefenen. Instemming van de minister van BZK, zoals bij de beide andere aanwijzingsbevoegdheden, is niet vereist. De reden hiervoor is dat de commissaris de bestuurlijke verhoudingen in de regio het beste kent en daarom bij uitstek in staat is te beoordelen of een aanwijzing nodig is.

Gelet op deze invulling van de toezichthoudende rol van de cdK ligt het overigens in de rede dat het overleg tussen commissaris en rijksheren, genoemd in artikel 5, een zodanige invulling krijgt dat dit de rol van het bestuur en de voorzitter van de veiligheidsregio bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing niet doorkruist.

Ad c.

Wanneer een (dreigende) ramp of crisis de grenzen van een veiligheidsregio overschrijdt, is afstemming tussen de besluiten van de betrokken voorzitters van de veiligheidsregio’s vereist. Vanzelfsprekend zullen de betrokken voorzitters ook tijdens een ramp of crisis elkaar weten te vinden en te treffen maatregelen op elkaar afstemmen. Wanneer daartoe aanleiding is kan de commissaris van de Koningin – of in geval van een ramp of crisis die tevens de provinciegrens overschrijdt, de betrokken commissarissen van de Koningin – een coördinerende rol vervullen en aan de betrokken voorzitters aanwijzingen geven met betrekking tot het door hen te voeren beleid.

Wanneer een commissaris op basis van de hem ter beschikking staande informatie aanleiding ziet om een aanwijzing aan de voorzitter van de veiligheidsregio te geven, bepaalt artikel 5c, eerste lid, dat de commissaris, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, een aanwijzing geeft na overleg met de minister van BZK. Bij dit overleg kan de minister van BZK zo nodig instructies geven met betrekking tot de te geven aanwijzing.

Afhankelijk van de aard en de omvang van de (dreigende) ramp of crisis en de betrokkenheid van andere ministers kunnen nationale belangen aan de orde zijn, die bij de te geven aanwijzing betrokken moeten worden. Wanneer een andere minister dan de minister van BZK bij een crisis regels stelt of maatregelen treft informeert hij, overeenkomstig artikel 44, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s hierover de minister van BZK. De minister van BZK kan dan de commissaris(sen) van de Koningin verzoeken de nodige aanwijzingen te geven aan de betrokken voorzitters. Artikel 5c, tweede lid, bepaalt dat de commissaris van de Koningin in dat geval onverwijld uitvoering geeft aan het verzoek.

Ad d.

Het toezicht op de taakuitvoering van de veiligheidsregio’s is een taak van de minister van BZK, welke onder diens verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV). Vanwege hun rol bij het toezicht worden de commissarissen betrokken bij het vaststellen van het werkplan van de IOOV (art. 58, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s).

De rol van de commissaris, in artikel 5d betreft de «koude» fase. Bij het reguliere onderzoek van de IOOV naar de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s kan blijken dat de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s tekortschiet. In de praktijk zal het bestuur van de betrokken veiligheidsregio in overleg met de IOOV een verbetertraject opstellen, waaraan door de regio uitvoering wordt gegeven. Wanneer de voortgang van het verbetertraject daartoe aanleiding geeft, kan betrokkenheid van de commissaris gewenst zijn. Zo nodig kan de commissaris een aanwijzing aan het bestuur van de veiligheidsregio geven. Gezien het feit dat dit traject zich voordoet in de «koude» fase, is er voldoende ruimte voor bestuurlijk overleg tussen enerzijds vertegenwoordigers van de IOOV, het bestuur van de veiligheidsregio en zo nodig de commissaris en anderzijds tussen de commissaris en de minister van BZK. Een voorziening op grond waarvan de commissaris spoedshalve, zonder de instemming van de minister van BZK, een aanwijzing kan geven is derhalve niet nodig.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven