Op 1 april 2009 zijn de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 in werking getreden. Ter uitvoering van artikel 64 van de Postwet
2009 wordt met dit besluit de vergoeding van de toezichtskosten nader geregeld. De toezichthouder, het college van de Onafhankelijke
post- en telecommunicatieautoriteit (OPTA), houdt toezicht op de postmarkt. De kosten voor dit toezicht (met uitzondering
van de kosten voor bezwaar en beroep en de kosten voor registratie) dienen verrekend te worden met de postvervoerbedrijven.
De kosten van het toezicht op de naleving van de eisen gesteld voor de universele dienst worden gedragen door het postvervoerbedrijf
dat is aangewezen als verlener van de universele postdienst. De vergoeding voor het houden van toezicht op diensten en activiteiten
die niet betrekking hebben op de universele postdienst worden gedragen door de postvervoerbedrijven die deze diensten verrichten.
Dit laatste was nog niet uitputtend geregeld. In het bijzonder was nog niet voorzien in een criterium voor de relevante omzet.
Dit criterium voor de relevante omzet, dat krachtens artikel 64, derde lid, van de Postwet 2009 bij algemene maatregel van
bestuur dient te worden vastgesteld, stelt een minimum waaronder geen bijdrage in de kosten voor toezicht van het college
verschuldigd is. De vaststelling van dit criterium is nodig om de verdeelsleutel vast te kunnen stellen. Met behulp van deze
verdeelsleutel kan de concrete vergoeding, die een postvervoerbedrijf verschuldigd is aan OPTA, worden bepaald. De verdeelsleutel
wordt jaarlijks vastgesteld in de Regeling vergoedingen OPTA in de vorm van een uniform percentage van de relevante omzet.
De voornaamste reden dat bij de inwerkingtreding van het Postbesluit niet in vaststelling van het criterium voor de relevante
omzet was voorzien, was de onduidelijkheid die bestond over het aantal postvervoerbedrijven dat zou toetreden en de omvang
van de omzet van deze nieuwkomers. In 2009 is een fors aantal postvervoerbedrijven geregistreerd en aan de hand van de door
hen verstrekte (omzet)gegevens is het criterium voor de relevante omzet vastgesteld op € 2.000.000.
Het criterium is dusdanig gekozen dat de kleine, veelal regionale bedrijven niet voor enkele honderden euro's worden aangeslagen
terwijl de kosten voor bijvoorbeeld de verplichte accountantsverklaring meer bedragen.
De relevante omzet wordt met terugwerkende kracht vastgesteld. Dit is mogelijk omdat artikel 19 van het Postbesluit 2009 in
overgangsrecht voorziet. De periode voorafgaande aan deze vaststelling van de relevante omzet waren postvervoerbedrijven al
wel een vergoeding verschuldigd, maar de betalingsverplichting voor die periode is naar een later moment verschoven.
Het college heeft bij brief van 24 maart 2010 met het kenmerk OPTA/ACNB/2010/2011118 zijn uitvoeringstoets toegezonden. Het
college adviseert positief.
Met dit besluit worden geen informatieverplichtingen geïntroduceerd of gewijzigd. Er is dus ook geen effect op de administratieve
lasten.
Het is wenselijk om het besluit in werking te laten treden op 1 juli 2010. De bekendmaking zal dan echter niet meer twee maanden
voor de inwerkingtreding plaatsvinden. Dit wijkt af van de procedures van het kabinetsbeleid voor de vaste verandermomenten.
Niet afwijken zou echter de inwerkingtreding vertragen tot 1 januari 2011. Dit wordt gezien de terugwerkende kracht van het
besluit zeer ongewenst geacht voor de doelgroepen. Dit is een toegelaten uitzonderingsgrond opgenomen in het vaste verandermomenten
beleid.