Besluit van 1 juni 2010, tot wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met het vaststellen van het criterium relevante omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 6 april 2010, nr. WJZ / 10052390;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Postwet 2009;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 2010, nr. W 10.10.0117/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 28 mei 2010, nr. WJZ / 10074643;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Aan artikel 15 van het Postbesluit 2009 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De relevante omzet, bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet bedraagt € 2.000.000.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2010 en werkt terug tot en met 1 april 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 1 juni 2010

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de vijftiende juni 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 1 april 2009 zijn de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 in werking getreden. Ter uitvoering van artikel 64 van de Postwet 2009 wordt met dit besluit de vergoeding van de toezichtskosten nader geregeld. De toezichthouder, het college van de Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit (OPTA), houdt toezicht op de postmarkt. De kosten voor dit toezicht (met uitzondering van de kosten voor bezwaar en beroep en de kosten voor registratie) dienen verrekend te worden met de postvervoerbedrijven. De kosten van het toezicht op de naleving van de eisen gesteld voor de universele dienst worden gedragen door het postvervoerbedrijf dat is aangewezen als verlener van de universele postdienst. De vergoeding voor het houden van toezicht op diensten en activiteiten die niet betrekking hebben op de universele postdienst worden gedragen door de postvervoerbedrijven die deze diensten verrichten. Dit laatste was nog niet uitputtend geregeld. In het bijzonder was nog niet voorzien in een criterium voor de relevante omzet.

Dit criterium voor de relevante omzet, dat krachtens artikel 64, derde lid, van de Postwet 2009 bij algemene maatregel van bestuur dient te worden vastgesteld, stelt een minimum waaronder geen bijdrage in de kosten voor toezicht van het college verschuldigd is. De vaststelling van dit criterium is nodig om de verdeelsleutel vast te kunnen stellen. Met behulp van deze verdeelsleutel kan de concrete vergoeding, die een postvervoerbedrijf verschuldigd is aan OPTA, worden bepaald. De verdeelsleutel wordt jaarlijks vastgesteld in de Regeling vergoedingen OPTA in de vorm van een uniform percentage van de relevante omzet.

De voornaamste reden dat bij de inwerkingtreding van het Postbesluit niet in vaststelling van het criterium voor de relevante omzet was voorzien, was de onduidelijkheid die bestond over het aantal postvervoerbedrijven dat zou toetreden en de omvang van de omzet van deze nieuwkomers. In 2009 is een fors aantal postvervoerbedrijven geregistreerd en aan de hand van de door hen verstrekte (omzet)gegevens is het criterium voor de relevante omzet vastgesteld op € 2.000.000.

Het criterium is dusdanig gekozen dat de kleine, veelal regionale bedrijven niet voor enkele honderden euro's worden aangeslagen terwijl de kosten voor bijvoorbeeld de verplichte accountantsverklaring meer bedragen.

De relevante omzet wordt met terugwerkende kracht vastgesteld. Dit is mogelijk omdat artikel 19 van het Postbesluit 2009 in overgangsrecht voorziet. De periode voorafgaande aan deze vaststelling van de relevante omzet waren postvervoerbedrijven al wel een vergoeding verschuldigd, maar de betalingsverplichting voor die periode is naar een later moment verschoven.

Adviezen

Het college heeft bij brief van 24 maart 2010 met het kenmerk OPTA/ACNB/2010/2011118 zijn uitvoeringstoets toegezonden. Het college adviseert positief.

Administratieve lasten

Met dit besluit worden geen informatieverplichtingen geïntroduceerd of gewijzigd. Er is dus ook geen effect op de administratieve lasten.

Afwijken van de vaste verandermomenten

Het is wenselijk om het besluit in werking te laten treden op 1 juli 2010. De bekendmaking zal dan echter niet meer twee maanden voor de inwerkingtreding plaatsvinden. Dit wijkt af van de procedures van het kabinetsbeleid voor de vaste verandermomenten. Niet afwijken zou echter de inwerkingtreding vertragen tot 1 januari 2011. Dit wordt gezien de terugwerkende kracht van het besluit zeer ongewenst geacht voor de doelgroepen. Dit is een toegelaten uitzonderingsgrond opgenomen in het vaste verandermomenten beleid.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionale aard bevat.

Naar boven