Besluit van 17 maart 2010 tot wijziging van onder andere het Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens in verband met onder andere een aanpassing van het salaris van de voorzitter en andere leden van het College bescherming persoonsgegevens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 11 februari 2010, nr. 5640546/10/6;

Gelet op artikel 55, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens en artikel 21, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling;

De Raad van State gehoord (advies van 3 maart 2010, nr. W03.10.0065/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 10 maart 2010, nr. 5644947/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de voorzitter en de andere leden wordt bovendien schriftelijk mededeling gedaan van de standplaats, het salaris en de arbeidsduur waarvoor zij worden aangesteld.

B

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De voorzitter en de andere leden van het College worden door Onze Minister aangesteld voor een arbeidsduur van ten hoogste gemiddeld 36 uren per week.

  • 2. Op eigen verzoek kan de arbeidsduur waarvoor de voorzitter of een ander lid van het College is aangesteld door Onze Minister worden gewijzigd.

  • 3. Op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt niet beslist dan nadat daarover het advies is ingewonnen van de voorzitter van het College.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing voorzover het de aanstelling van de voorzitter van het College betreft.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Het salaris van de voorzitter van het College, die voor een volledige arbeidsduur is aangesteld, is gelijk aan het bedrag, genoemd in bijlage A, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. Het salaris van de andere leden, die voor een volledige arbeidsduur zijn aangesteld, is gelijk aan het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De voorzitter die of een ander lid van het College dat is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan gemiddeld 36 uren per week, ontvangt een salaris overeenkomstig het eerste of tweede lid, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor. De arbeidsduurfactor, bedoeld in de eerste volzin, is een breuk waarvan de teller uit de voor het lid van het College vastgestelde arbeidsduur bestaat en de noemer uit het getal 36 bestaat.

D

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De bevoegdheden die op grond van het eerste tot en met derde lid van toepassing zijn, worden uitgeoefend door Onze Minister, met dien verstande dat de bevoegdheden van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk aan een bepaald gezag toekomende regelgevende bevoegdheden door die minister onderscheidenlijk dat gezag worden uitgeoefend.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

De buitengewone leden van het College ontvangen van Onze Minister zittingsgeld als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de wet overeenkomstig de bepalingen die voor rechters-plaatsvervangers gelden met betrekking tot de vergoeding voor een zitting.

F

In artikel 8 wordt «en voorzieningen in verband met ziekte» vervangen door «, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid» en vervalt «en de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk».

G

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Aan de voorzitter, een ander lid of een buitengewoon lid wordt ontslag op eigen verzoek verleend met ingang van de dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het ontslagverzoek door Onze Minister is ontvangen.

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid kan op verzoek van de betrokken voorzitter, ander lid of plaatsvervangend lid van het College door Onze Minister worden afgeweken.

H

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Ten aanzien van de leden van het College is het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «betrokkene» wordt verstaan: het lid van het College, dat ten gevolge van ontslag, niet zijnde ontslag op eigen verzoek, of ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet.

I

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens.

ARTIKEL II

Artikel 12, derde lid, van het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt wat artikel I, onderdeel C, betreft terug tot en met 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 17 maart 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt er in hoofdzaak toe om de salarissen van de voorzitter en andere leden van het College bescherming persoonsgegevens (hierna ook: College) aan te passen in het Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het besluit nog op enkele andere punten aan te passen. Zo is het besluit in overeenstemming gebracht met het bepaalde in het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling, en aangepast aan de in het Algemeen Rijksambtenarenreglement gehanteerde terminologie. Ook zijn verwijzingen naar ingetrokken regelgeving verwijderd uit het Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens en het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen veranderingen aan in de regeling van de rechtspositie van leden en plaatsvervangende leden van het College bescherming persoonsgegevens. De kosten die hiermee zijn gemoeid zijn ongeveer € 30.000. Van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 viel deze kostenstijging binnen de budgetten van het College bescherming persoonsgegevens. Vanaf 1 januari 2010 worden deze kosten opgevangen binnen de begroting van het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving.

Een ontwerp van dit besluit is ter commentaar voorgelegd aan het College en de Commissie gelijke behandeling. De inhoud van het ontwerpbesluit heeft de instemming van beide instellingen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel past artikel 2, tweede lid, aan aan de terminologie die thans bijvoorbeeld wordt gehanteerd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR).

Onderdeel B

Het nieuwe artikel 3a regelt dat de voorzitter en de andere leden van het College worden aangesteld voor een bepaalde arbeidsduur, met dien verstande dat de arbeidsduur ten hoogste gemiddeld 36 uur per week kan bedragen (eerste lid).

De arbeidsduur waarvoor de voorzitter of een ander lid is aangesteld op diens eigen verzoek kan worden gewijzigd (tweede lid). Op een dergelijk verzoek wordt door de Minister pas beslist nadat hij hierover het advies van de voorzitter van het College heeft ingewonnen (derde lid), dit met het oog op de beoordeling of er al dan niet sprake is van een zwaarwegend dienstbelang dat zich tegen inwilliging van het verzoek om wijziging van de arbeidsduur verzet.

Onderdeel C

Artikel 4 betreft de toekenning van het salaris aan de leden van het College bescherming persoonsgegevens. Er is in 2007 door het Expertisecentrum FormatieAdvies onderzoek verricht naar het functiewaarderingsniveau van de functies van voorzitter en ander lid van het College bescherming persoonsgegevens. Uit het onderzoek blijkt dat een aantal aspecten sinds de oprichting van het College gezorgd hebben voor een verzwaring en een verdieping van de taak. Hierbij gaat het om een toenemende complexiteit en zwaarte van het werkveld en de maatschappelijke impact, de brede maatschappelijke context waarin problemen of oorzaken zich voordoen, het feit dat meer departementen gelijktijdig betrokken zijn bij de desbetreffende problematiek, de grote mate van onafhankelijkheid van het College in het zoeken en aandragen van oplossingen en het kunnen opleggen van bestuurlijke boetes, het opleggen van een dwangsom en het toepassen van bestuursdwang bij het niet opvolgen van hetgeen het College heeft verordonneerd. Mede vanwege de maatschappelijke positie die het College inneemt en het niveau van de gesprekspartners is het niveau van schaal 18 voor de voorzitter van het College, en schaal 17 voor een ander lid van het College, niet langer een correcte afspiegeling van het niveau van de onderhavige functies.

Om die reden is besloten het salaris van de voorzitter van het College te verhogen naar het bedrag genoemd in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, en het salaris van een lid van het College te verhogen naar het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Dit is vastgelegd in het eerste en tweede lid van artikel 4.

Het eerste en tweede lid zijn voorts in overeenstemming gebracht met de terminologie van het ARAR.

Het derde lid bepaalt dat het salaris van de leden van het College, die voor een arbeidsduur van minder dan gemiddeld 36 uren per week zijn aangesteld, een evenredig deel bedraagt van het voor hun functie ingevolge de eerste twee leden vastgestelde voltijdse salaris. Berekening geschiedt aan de hand van de zogenoemde arbeidsduurfactor; voor bijvoorbeeld burgerlijke rijksambtenaren is dit eveneens het geval. Deze arbeidsduurfactor is overigens niet alleen van belang voor het vaststellen van het salaris, maar ook voor bijvoorbeeld de berekening van het aantal vakantiedagen; zie artikel 8 van dit besluit.

Voor de inhoud van het derde lid is voorts aangesloten bij de formulering van artikel 6, vierde lid, van het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling.

Onderdeel D

Het nieuwe vierde lid van artikel 5 bepaalt dat de uitoefening van de bevoegdheden met betrekking tot de in het eerste en derde lid genoemde uitkeringen ten aanzien van de voorzitter en andere leden van het College, enkele uitzonderingen daargelaten, door de Minister geschiedt, dit met het oog op de aan hem in dit verband toekomende beheersverantwoordelijkheid.

Onderdeel E

In dit onderdeel wordt het verband met artikel 55, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de wet) verduidelijkt.

Onderdeel F

Dit onderdeel brengt artikel 8 in overeenstemming met het ARAR. Hiernaast is artikel 8 gewijzigd vanwege de intrekking van de, eveneens op leden van het College van toepassing verklaarde, Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten Rijk.

Onderdeel G

In artikel 53, derde lid, van de wet is geregeld dat ontslag op eigen verzoek van een (plaatsvervangend) lid van het College door de Minister van Justitie geschiedt. Dit onderdeel behelst enkele nadere bepalingen daaromtrent, meer in het bijzonder omtrent de termijn met ingang waarvan een dergelijk ontslag wordt verleend. Thans wordt bepaald dat die termijn ten minste een maand en ten hoogste drie maanden bedraagt (eerste lid) en eventueel, op verzoek van de betrokkene, korter dan een maand (of langer dan drie maanden) (tweede lid). Voor de duur van deze termijnen is aangesloten bij datgene wat voor burgerlijke rijksambtenaren en voor leden van de Commissie gelijke behandeling terzake geldt.

Onderdeel H

Voor de leden van het College geldt dat zij in geval van werkloosheid in beginsel aanspraak hebben op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Dit artikel strekt ertoe om voor de voorzitter respectievelijk andere leden te regelen dat zij, hoewel zij voor een periode van zes respectievelijk vier jaar en derhalve niet voor onbepaalde tijd worden benoemd, ook in aanmerking kunnen komen voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Hiervoor is reden gezien vanwege het bijzondere karakter van de tijdelijkheid van hun benoeming, die niet door de tijdelijkheid van de werkzaamheden of de functie is ingegeven, maar waaraan overwegingen als afwisseling in de bezetting van het College ten grondslag liggen.

In dit geval is, met het oog op het bepaalde in artikel 54, tweede lid, van de wet, de voor rechterlijke ambtenaren geldende regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering komt een lid van het College, vanwege artikel 3, derde lid, van dit besluit, niet alleen bij tussentijds ontslag, maar ook in geval van niet-herbenoeming in aanmerking.

Onderdeel I

Aan alle personen die voorheen als voorzitter onderscheidenlijk lid van de Registratiekamer werkzaam waren en van rechtswege waren benoemd tot voorzitter onderscheidenlijk lid van het College, is inmiddels ontslag verleend. Dit maakt de overgangsbepaling van artikel 14 overbodig.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in een nieuw artikel 14 een citeertitelbepaling op te nemen.

Artikel II

Artikel 12, derde lid, van het Besluit rechtspositie leden Commissie gelijke behandeling verwees, evenals artikel 11 van het Besluit rechtspositie leden College bescherming persoonsgegevens, naar de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk. Nu alle bestaande sectorale suppletieregelingen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn komen te vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, kan het derde lid van artikel 12, dat verwees naar deze Suppletieregeling, vervallen.

Artikel III

Aan artikel I, onderdeel C, dat strekt tot wijziging van het salaris van de voorzitter en de andere leden van het College, wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2008, dit in verband met het tijdstip van afronding van het in de toelichting op dat artikel vermelde onderzoek.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven