Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 122 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2010, 122 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de uitkeringsrechten van leden van de Tweede Kamer te harmoniseren, alsmede dat het wenselijk is dat de leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement hun nevenfuncties en de daaraan verbonden inkomsten openbaar maken en dat leden van de Eerste Kamer hun nevenfuncties openbaar maken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
[Vervallen]
Aa
[Vervallen]
Ab
[Vervallen]
B
In artikel 4, eerste en vierde lid, wordt «12%» telkens vervangen door: 14%.
B0
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kamerleden maken hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.
Ba
In artikel 6a, tweede lid, wordt «door Onze Minister» vervangen door: bij ministeriële regeling.
Bb
Artikel 7, eerste en tweede lid, komt te luiden:
1. De kamerleden ontvangen naar keuze een Openbaar Vervoer-jaarkaart, geldig voor reizen in de eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, of een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer overeenkomend met de tegemoetkoming voor het rijkspersoneel van kosten van woon-werkverkeer, niet zijnde kosten van openbaar vervoer.
2. Voorts ontvangen de kamerleden ter vergoeding van de reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de vergoeding die geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is, op basis van 17.500 kilometer per jaar.
C
In artikel 9, vierde lid, wordt «door Onze Minister» vervangen door: bij ministeriële regeling.
D
Artikel 10 vervalt.
E
Paragraaf 5 vervalt.
De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
B
In artikel 9 wordt «door Onze Minister herzien» vervangen door «bij ministeriële regeling gewijzigd» en vervalt de tweede volzin.
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «door Onze Minister opnieuw vastgesteld» vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd.
2. Het derde lid vervalt.
D
Artikel 13 vervalt.
E
In artikel 16, vierde lid, wordt «genoemd in het eerste,» vervangen door «bedoeld in het eerste lid,» en «door Onze Minister herzien» vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd.
F
Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:
1. De kamerleden ontvangen ter vergoeding van reiskosten een bedrag gelijk aan de vergoeding die geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is, op basis van 13.000 kilometer per jaar.
G
In artikel 18, vierde lid, wordt «door Onze Minister herzien» vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd.
H
Artikel 19 vervalt.
De Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onder c, komt te luiden:
de schadeloosstelling voor de leden van het Europese Parlement, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
B
In artikel 2, eerste lid, vervalt «voor de leden van het Europese Parlement», wordt «het bedrag» vervangen door «de schadeloosstelling» en wordt «Wet van de schadeloosstelling leden Tweede Kamer» vervangen door «Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer».
C
In artikel 3, eerste lid, wordt «12%» vervangen door: 14%.
D
In artikel 4, eerste en vierde lid, wordt «12%» telkens vervangen door: 14%.
E
Artikel 6 komt te luiden:
1. De leden van het Europees Parlement maken hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.
[Vervallen]
[Vervallen]
[Vervallen]
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 50, onder e, wordt na «percentage» toegevoegd: van de vakantie-uitkering.
B
In artikel 51, derde lid, wordt «artikel 52, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 52.
C
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zes jaren» vervangen door «vier jaren» en vervalt de derde zin.
2. In het derde lid wordt «50 jaar» vervangen door: 55 jaar.
3. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde, zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, en de tien jaren, bedoeld in het derde lid, wordt met tijd waarin de belanghebbende kamerlid is geweest gelijkgesteld de tijd waarin hij een functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a en d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd als bedoeld in de vorige zin wordt met betrekking tot die tijd op dezelfde wijze als in de tweede zin van het eerste lid rekening gehouden met onderbrekingen in de uitoefening van deze functies.
D
Na artikel 52 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
1. De belanghebbende die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 51, is verplicht:
a. in voldoende mate te trachten passende arbeid te vinden;
b. aangeboden passende arbeid te aanvaarden;
c. mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid.
2. De belanghebbende voorkomt dat hij:
a. door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;
b. door eigen toedoen passende arbeid opgeeft;
c. eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
3. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en de bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Of arbeid passend is wordt in ieder geval bepaald door:
a. de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid, een eerder uitgeoefend beroep of opgedane werkervaring;
b. het opleidingsniveau van de belanghebbende;
c. de reistijd naar en van het werk;
d. het geboden loon;
e. het werkloosheidsrisico.
4. Onze Minister is verantwoordelijk voor het in overleg met de belanghebbende opstellen van een plan voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding;
c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die het plan opstelt.
5. Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende die:
a. een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 53;
b. recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 53a.
6. Dit artikel is niet van toepassing gedurende de eerste drie maanden na het aftreden van de belanghebbende.
1. Onze Minister kan de belanghebbende, bedoeld in artikel 52a, verplichten zich bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid planmatig te laten begeleiden en ondersteunen.
2. Onze Minister verstrekt de belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid.
3. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 20% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 53, tweede lid. De verplichte planmatige begeleiding en ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig vergoed.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten;
b. de voor vergoeding in aanmerking komende kosten;
c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die de planmatige ondersteuning uitvoert.
1. Indien de belanghebbende een bij of krachtens artikel 52a of 52b geregelde verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, besluit Onze Minister tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de uitkering. Onze Minister is bevoegd tot verrekening van de inhouding van de uitkering met betalingen aan belanghebbende op grond van deze wet.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid.
E
In artikel 53d vervalt het zevende lid.
F
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond van artikel 52c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing gelaten.
2. In het zesde lid wordt «artikel 52, vijfde lid,» vervangen door: artikel 52, zesde lid,.
G
Artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met achtste lid tot derde tot en met negende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid behoort niet tot de berekeningsgrondslag de verhoging van de schadeloosstelling per 1 januari 2001 ingevolge dan wel op de voet van artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.
2. In het vijfde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid
3. In het zevende en achtste lid wordt «vijfde lid» telkens vervangen door: zesde lid.
H
In de artikelen 59, tweede lid, 73, vierde lid, en 73a, derde lid, wordt «aangepast» telkens vervangen door: gewijzigd.
I
Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest» vervangen door: dat geldt voor een gehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest» vervangen door: dat geldt voor een ongehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.
3. In het vijfde lid, eerste zin, wordt na «bedragen» ingevoegd: op grond van persoonlijke omstandigheden.
J
Artikel 59aa komt te luiden:
K
In artikel 59b, vijfde lid, vervalt: van artikel 105 en.
L
In artikel 60, tweede lid, onder c, wordt «artikel 58a, vijfde lid» vervangen door artikel 58a, zesde lid.
M
In artikel 62, derde lid, onder d, wordt «artikel 58a, vijfde lid» vervangen door: artikel 58a, zesde lid.
N
Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «Algemene nabestaandenwet» ingevoegd: , zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat.
2. In het vierde lid wordt «en 1 juli van ieder jaar nader vastgesteld aan de hand van wijzigingen van de in het tweede lid bedoelde bedragen» vervangen door: van ieder jaar aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid,.
O
Artikel 67b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:
3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:
a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.
P
Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. voor de wees, bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid, geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister. De toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.
Q
Na artikel 84 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 52, vierde lid, en 52a tot en met 52c zijn niet van toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan vóór de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In dat geval wordt in artikel 52, eerste lid, voor «vier jaren» gelezen «zes jaren» en in artikel 52, derde lid, wordt voor «55 jaar» gelezen: 50 jaar.
2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 52, vierde lid, lid is van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer niet wordt herbenoemd, dan wel bij herbenoeming onmiddellijk na de eerstvolgende verkiezing de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, wordt in artikel 52, eerste lid, voor «vier jaren» gelezen «zes jaren» en in artikel 52, derde lid, voor «55 jaar» gelezen: 50 jaar.
3. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 52a tot en met 52c lid is van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer niet wordt herbenoemd, zijn de artikelen 52a tot en met 52c niet van toepassing.
R
In artikel 97 worden onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid twee leden ingevoegd, luidende:
2. Het inbouwbedrag wordt berekend aan de hand van het bedrag van het algemeen pensioen zoals dat luidt op 1 januari van het jaar waarin het recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, bijzonder nabestaandenpensioen of wezenpensioen ontstaat.
3. Indien het bedrag van het algemeen pensioen op grond van persoonlijke omstandigheden wordt gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijziging zich heeft voorgedaan.
S
In artikel 105, eerste lid, wordt na «de derde afdeling van deze wet» ingevoegd «, daaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen,» en vervalt de komma na «aanpassing».
T
In artikel 106, derde lid, wordt het zinsdeel «de artikelen 14, vierde lid, en 59, zesde lid» vervangen door: de artikelen 13a, tweede lid, en 58a, derde lid.
1. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid was van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangt over een periode van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrije vergoeding voor autokosten in dat tijdvak, op basis van 17.500 kilometer per jaar, vermeerderd met € 0,10 per kilometer.
2. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid was van de Eerste Kamer der Staten-Generaal ontvangt over een periode van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrije vergoeding voor autokosten in dat tijdvak, op basis van 13.000 kilometer per jaar, vermeerderd met € 0,10 per kilometer.
De wet van 20 december 2001 tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer alsmede een regeling voor diverse politieke ambtsdragers met betrekking tot geheven Waz-premie (aanpassing onkostenvergoedingen en compensatie Waz-premie) (Stb. 704) wordt ingetrokken.
De wet van 30 mei 1997 tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europese Parlement (wijziging bedragen schadeloosstelling en vergoedingen) (Stb. 250) wordt ingetrokken.
1. De artikelen I, II, III, VII, onderdelen E, G, H, I, J, K, N, O, P, R en S, VIIa, VIIb en VIIc treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
2. Artikel VII, onderdeel J, werkt terug tot en met 1 januari 2004.
3. Artikel VII, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 januari 2005.
4. De artikelen I, onderdeel Bb, en II, onderdeel F, werken terug tot en met 1 januari 2006.
5. Artikel VII, onderdelen I, K, N, O, P, R en S, werkt terug tot en met 1 januari 2009.
6. Artikel VII, onderdelen A, B, C, D, F, L, M, Q en T, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 15 maart 2010
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten
Uitgegeven de drieëntwintigste maart 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.