Besluit van 6 februari 2009 tot wijziging van het Besluit milieusubsidies (aanwijzing experimenten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 januari 2009, nr. BJZ2009001049, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 15.13, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 2009, nr. W08.09.0008/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 februari 2009, nr. BJZ2009000899, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit milieusubsidies wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 8, eerste lid, wordt «artikel 93» vervangen door: artikel 88.

B

In artikel 17, eerste lid, worden de eerste en tweede volzin vervangen door: Onze Minister kan in een programma of in een beschikking op grond van artikel 3, tweede lid, experimenten aanwijzen en daarbij afwijken van de artikelen 10 tot en met 15.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 6 februari 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de vijfde maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De formulering van artikel 17, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies bleek in de praktijk enige verwarring te veroorzaken. De eerste volzin van artikel 17, eerste lid, zou namelijk twee bevoegdheden bevatten, te weten de bevoegdheid om experimenten aan te wijzen en de bevoegdheid om subsidie te verstrekken. Hierdoor leek de tweede volzin van artikel 17, «Van deze bevoegdheid wordt geen mandaat verleend», gericht op beide bevoegdheden. Dit is echter niet de bedoeling van de wetgever geweest. Het verbod te mandateren betreft de bevoegdheid om experimenten aan te wijzen in een programma dan wel een beschikking op grond van artikel 3, tweede lid. Een wijziging van het Besluit milieusubsidies is op dit punt daarom wenselijk.

De gewijzigde formulering van artikel 17, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies betekent dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in een programma of een beschikking op grond van artikel 3, tweede lid, van dat besluit, experimenten kan aanwijzen waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 10 tot en met 15. Voor eenmalige of kortlopende experimenten kan het bijvoorbeeld onwenselijk zijn om vast te houden aan bepalingen over het verstrekken van overzichten en verslagen. Na wijziging komt duidelijk tot uitdrukking dat de bevoegdheid om experimenten aan te wijzen niet, maar de uitvoering van experimenten, waaronder het besluiten op subsidieaanvragen, wel kan worden gemandateerd.

De tweede volzin van artikel 17, eerste lid (oud), komt te vervallen. Een programma wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Uit artikel 10:3, tweede lid, aanhef en sub a, van de Algemene wet bestuursrecht volgt reeds dat deze bevoegdheid niet kan worden gemandateerd. Verder kan de bevoegdheid in incidentele gevallen subsidie te verstrekken zonder programma reeds ingevolge artikel 3, tweede lid, niet gemandateerd worden.

Daarnaast bevat dit besluit een wetstechnische wijziging van artikel 8, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies. In artikel 8, eerste lid, van dat besluit wordt verwezen naar artikel 93, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Artikel 93 is bij het Verdrag van Amsterdam echter vernummerd tot artikel 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven