Besluit van 9 december 2008, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van het Verdrag inzake het octrooirecht en het verduidelijken van de procedure tot wijzigen van tarieven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Economische Zaken van 24 juni 2008, nr. WJZ 8043737;

Gelet op de artikelen 17, tweede lid, 19, vierde lid, 22, eerste en tweede lid, 23, derde en zesde lid, 23a, zevende lid, 24, vijfde lid, 29, derde en zesde lid, 32, derde lid, 37, derde lid, 38, tweede lid, 52, eerste en zevende lid, 56, tweede en vierde lid, 58, vijfde lid, 61, eerste en derde lid, 64, tweede lid, 67, vijfde lid, 68, zesde lid, 84, derde lid, 92 en 95 van de Rijksoctrooiwet 1995;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 13 augustus 2008, nr. W10.08.0242/III/K);

Gezien het nader rapport van de Minister van Economische Zaken van 4 december 2008, nr. WJZ/8186110;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt na «in het Nederlands» ingevoegd: of in het Engels.

2. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 10. Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste tot en met derde, en zesde tot en met negende lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

B

In artikel 7 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na «in de vorige leden bedoelde stukken» ingevoegd: , met uitzondering van stukken betreffende de naamswijziging van een octrooigemachtigde.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste tot en met vierde lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

D

Na artikel 9 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4. Implementatie Verdrag inzake octrooirecht

Artikel 10
  • 1. De termijn, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de wet waarbinnen een aanvraag om octrooi dient te zijn aangevuld met gegevens en bescheiden als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aanvrager ter zake een kennisgeving is gedaan.

  • 2. Wanneer geen kennisgeving is gedaan en gegevens ontbreken om in contact te treden met de aanvrager, is de in het eerste lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop het bureau een of meer onderdelen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet heeft ontvangen.

  • 3. Wanneer een aanvraag is aangevuld met gegevens of bescheiden overeenkomstig het eerste lid en nadien binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, deze gegevens of bescheiden worden ingetrokken, is de datum van indiening de datum waarop aan artikel 29, eerste lid, van de wet is voldaan.

Artikel 11
  • 1. In een verwijzing als bedoeld in artikel 29, zesde lid, van de wet wordt vermeld:

    • a. het nummer van de eerder ingediende aanvraag,

    • b. de datum van de eerder ingediende aanvraag, en

    • c. het bureau waar die eerdere aanvraag is ingediend.

  • 2. Het bureau verlangt een afschrift van de eerder ingediende aanvraag waarnaar wordt verwezen, indien de aanvraag niet bij het bureau is ingediend. De termijn waarbinnen het afschrift dient te zijn ingediend, is drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aanvrager ter zake een kennisgeving is gedaan.

  • 3. Indien niet wordt voldaan aan de vereisten, genoemd in het eerste en tweede lid, beschouwt het bureau de aanvraag als niet-ingediend. Het bureau stelt hiervan de aanvrager zo spoedig mogelijk op de hoogte.

Artikel 12
  • 1. Indien een verzoek tot inschrijving van een wijziging in de persoon van de aanvrager of houder van een octrooi en de daarbij overlegde documenten niet in het Nederlands of het Engels zijn gesteld, kan het bureau een vertaling in het Nederlands of het Engels verlangen.

  • 2. Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van het verzoek of een daarbij overgelegd document, kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 13
  • 1. Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. het uitwisselen van informatie tussen het bureau en de aanvrager of de houder van een octrooi als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, en

    • b. wijziging van naam of adres van een aanvrager om een octrooi of octrooihouder als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de wet.

  • 2. Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van een gegeven als bedoeld in het eerste lid kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 14
  • 1. Het bureau kan van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen indien het redelijke grond voor twijfel heeft dat deze niet is gemachtigd om namens een aanvrager, octrooihouder of andere belanghebbende bij een octrooi op te treden.

  • 2. Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de volmacht of de identiteit van een gemachtigde als bedoeld in artikel 23b, eerste en derde lid, van de wet, kan het van hem ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

  • 3. Het bureau stelt de gemachtigde zo spoedig mogelijk in kennis van zijn twijfel en stelt hem in de gelegenheid deze twijfel weg te nemen binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de kennisgeving is gedaan. Het bureau brengt degene die door de gemachtigde wordt vertegenwoordigd op de hoogte van zijn twijfel.

  • 4. Wanneer geen kennisgeving is gedaan, is de in het derde lid bedoelde termijn drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, voor het bureau is opgetreden.

Artikel 14a
  • 1. Indien de aanvraag tot inschrijving van een licentie als bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de wet en de daarbij overlegde documenten niet in het Nederlands of het Engels zijn gesteld, kan het bureau een vertaling in het Nederlands of het Engels verlangen.

  • 2. Indien het bureau redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van een aanvraag of daarbij overgelegd document, kan het ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

  • 3. Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over een aanvraag tot inschrijving van een licentie als bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de wet. Deze regels hebben in elk geval betrekking op naam en adres van de licentiegever en die van de licentienemer, het nummer van het octrooi en vermelding of de licentie een exclusieve of niet-exclusieve licentie betreft.

Artikel 14b

Indien het bureau met betrekking tot een beschikking of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 58, eerste lid, van de wet tot inschrijving van een licentie als bedoeld in de artikelen 57 en 58 redelijke grond voor twijfel heeft over de juistheid van de daarin opgenomen gegevens als bedoeld in artikel 24, kan het bureau ter zake bewijs of nader bewijs verlangen.

Artikel 14c

Bij ministeriële rijksregeling worden nadere regels gesteld over een verzoek tot inschrijving van een pandrecht en van een beslag als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, respectievelijk 68, zesde lid, van de wet. Artikel 14a, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vervalt «worden in tweevoud ingediend en».

2. In het tweede lid wordt in de eerste volzin na «in de Nederlandse» ingevoegd «of Engelse», terwijl in de tweede volzin «Nederlandse» vervalt.

F

Artikel 23, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «in het Nederlands» wordt ingevoegd: of in het Engels.

2. Een nieuwe volzin wordt toegevoegd, luidende:

De termijn van de eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op het indienen van een vertaling in het Nederlands van de conclusies van het verleende octrooi.

G

Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van de bedragen, genoemd in het eerste lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

H

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Elk jaar wordt bezien of het in dat jaar gepubliceerde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie aanleiding geeft tot wijziging van het bedrag, genoemd in het eerste lid. De gewijzigde bedragen worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld.

I

Artikel 31, tweede volzin, komt te luiden:

Artikel 6, achtste en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Artikel I van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 december 2008

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de dertiende januari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. 1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: Uitvoeringsbesluit). Daarbij gaat het om aanpassing van het Uitvoeringsbesluit aan de wijzigingen die in de Rijksoctrooiwet 1995, (hierna: ROW 1995) zijn aangebracht met de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22)  (hierna: Rijkswet van 17 november 2005). De Rijkswet van 17 november 2005 (Stb. 2006, 22) houdt voor het overgrote gedeelte de goedkeuring en implementatie in de ROW 1995 van drie verdragen in.

Daarnaast wordt met de Rijkswet van 17 november 2005 de mogelijkheid geschapen om de procedure voor de aanpassing van tarieven te vereenvoudigen en te verkorten.

De toetreding van het Koninkrijk tot deze verdragen alsmede implementatie daarvan in de ROW 1995 is van groot belang vanwege de stimulans voor innovatie die uitgaat van de internationaal brede harmonisatie, vergroting van rechtszekerheid en reductie van kosten, die deze verdragen met zich meebrengen.

Aangezien het Verdrag inzake verlening van Europese octrooien (hierna: EOV) zelf wel, maar een wijziging daarvan uit 1991 nog niet was goedgekeurd voor de Nederlandse Antillen en Aruba, is deze tevens voor deze rijksdelen goedgekeurd.

I. 2. Uitwerking in het Uitvoeringsbesluit van bepalingen uit de drie verdragen

Een aantal bepalingen van de bovengenoemde drie verdragen, zoals die met de Wet van 17 november 2005 zijn geïmplementeerd in de ROW 1995, behoeft nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit ROW 1995, terwijl een aantal detailvoorschriften nader wordt uitgewerkt bij ministeriële rijksregeling. Hieronder wordt ingegaan op de aanpassingen in het Uitvoeringsbesluit ROW 1995. Het Verdrag inzake octrooirecht beoogt de formele aspecten van het octrooirecht in het verkeer tussen aanvrager of octrooihouder en het octrooiverlenende bureau te harmoniseren, en bevat bepalingen omtrent:

  • procedurele eisen met betrekking tot de communicatie tussen de aanvrager of de houder van een octrooi en het bureau (artikel 22, eerste lid, ROW 1995);

  • wijzigingen ten aanzien van de aanvrager of houder van een octrooi (artikel 22, tweede lid, ROW 1995);

  • herstel van het recht op voorrang (artikel 23, zesde lid, ROW 1995);

  • bepalingen inzake vertegenwoordiging (artikel 23a ROW 1995);

  • termijnen waarbinnen de aanvraag van een octrooi kan worden aangevuld (artikel 29, derde lid, ROW 1995);

  • het verwijzen naar een eerder ingediende aanvraag (artikel 29, zesde lid, ROW 1995);

  • het verzoeken om inschrijving van een licentie (artikel 56, vierde lid, ROW 1995);

  • een pandrecht (artikel 67, vijfde lid, ROW 1995), en

  • beslag (artikel 68, zesde lid, ROW 1995).

Met betrekking tot het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake verlening van Europese octrooien (hierna: Vertalingenprotocol) heeft ten doel een vermindering van de kosten van het verkrijgen van een Europees octrooi te bereiken door een beperking van de vertaaleisen. Hiertoe is bij de Rijkswet van 17 december 2005 in artikel 52 , eerste lid, eerste en tweede volzin, een bepaling opgenomen omtrent het indienen van de vertaling van een Europees octrooi, respectievelijk van de conclusies daarvan. Daarbij is bepaald dat de daarvoor beschikbare termijnen bij algemene maatregel van rijksbestuur worden vastgesteld. In het besluit is hier uitvoering aan gegeven.

Wat betreft de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (hierna: Herzieningsverdrag EOV) moderniseert en actualiseert het EOV. Het Herzieningsverdrag EOV behoeft geen nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit, aangezien dat verdrag in zijn geheel is uitgewerkt in de ROW 1995.

I. 3. Wijziging procedure voor aanpassing van taksen

De Rijkswet van 17 december 2005 behelst naast de goedkeuring en implementatie van voornoemde drie verdragen ook een eenvoudiger en kortere procedure voor aanpassing van taksen. Deze aanpassing vloeit voort uit het Koninkrijksbeleid met dien verstande dat met de economische omstandigheden in Aruba geen rekening wordt gehouden ingevolge artikel 113, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995. Dit betekent dat bij de besluitvorming in de rijksministerraad over een mogelijke aanpassing van tarieven dus niet alleen rekening zal worden gehouden met de economische omstandigheden in Nederland, maar ook met die van de Nederlandse Antillen. In de daarvoor in aanmerking komende artikelen van de ROW 1995 (artikelen 17, tweede lid, eerste volzin, 19, vierde lid, 23, derde lid, derde volzin, 24, vijfde lid, 32, derde lid, 37, derde lid, 38, tweede lid, 52, eerste lid, derde volzin, en zevende lid, 56, tweede lid, 58, vijfde lid, 61, eerste en derde lid, 64, tweede lid, 84, derde lid, 92 en 95, eerste volzin), is dientengevolge «bij algemene maatregel van rijksbestuur» vervangen door «bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur». In het besluit is aan deze wijziging uitvoering gegeven door te bepalen dat de krachtens het Uitvoeringsbesluit verschuldigde bedragen bij ministeriële rijksregeling kunnen worden vastgesteld, voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft. Dat betekent dat alleen aanpassing op grond van inflatie bij ministeriële rijksregeling zal geschieden. Daarbij ligt het in het voornemen om niet vaker dan eenmaal per jaar tot taksaanpassing in het kader van aanpassing aan het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie over te gaan.

Voor andere, beleidsmatige, tariefswijzigingen zal de procedure voor wijziging van een algemene maatregel van rijksbestuur gevolgd blijven worden.

I. 4. Administratieve lasten en andere nalevingskosten

Dit besluit is aan ACTAL voorgelegd. ACTAL is akkoord gegaan met het besluit en heeft besloten het besluit niet te selecteren voor een toets; met de opmerkingen van ACTAL is rekening gehouden.

De drie verdragen hebben verschillende gevolgen voor het bedrijfsleven. Bij het Verdrag inzake het octrooirecht staat het harmoniseren en stroomlijnen van formele procedures en het terugdringing van onnodige formaliteiten voorop waarmee het verkrijgen en in stand houden van een octrooi gebruiksvriendelijker wordt. Het Verdrag inzake het octrooirecht gaat uit van een maximum set van formele vereisten en staat verdragstaten niet toe verder te gaan dan de in het verdrag benoemde vereisten. Daarmee laat het verdrag de vrijheid te kiezen voor de minst belastende variant. Bij het implementeren is dan ook telkens gezocht naar de minst belastende uitvoeringsvorm voor de aanvragers en houders van octrooien. Zo is in artikel 11 bepaald dat alleen een afschrift van de eerder ingediende aanvraag waarnaar wordt verwezen wordt verlangd als die aanvraag niet bij het bureau is ingediend. In geval er twijfel bestaat omtrent de volmacht of identiteit van de octrooigemachtigde kan het bureau alleen nader bewijs hieromtrent verlangen als sprake is van redelijke grond voor twijfel (zie artikel 14). Octrooigemachtigden werken echter doorgaans op basis van volmacht en kunnen door middel van het overleggen van de volmacht die standaard deel uitmaakt van het dossier van de octrooigemachtigde de volmacht aan het bureau overleggen. Het valt niet te verwachten dat dit zich vaak zal voordoen aangezien het bureau ook verantwoordelijk is voor het register van octrooigemachtigden en zelf vrij eenvoudig kan nagaan of de gemachtigde in het register voorkomt. De eis van redelijke grond voor twijfel geldt ook in het geval van een inschrijving van een beschikking of een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 14b.

Wat betreft een verzoek tot inschrijving van een wijziging van de persoon van de aanvrager of houder van het octrooi (zie  artikel 12) en het verzoek tot inschrijven van een licentie (zie artikel 14a) kan het bureau een vertaling in het Nederlands of het Engels verlangen indien deze verzoeken of de daarbij overgelegde documenten niet in één van deze talen zijn gesteld. Deze administratieve last zal zich in de praktijk niet veel voordoen. Immers, het overgrote deel van aanvragers en houders van een nationaal octrooi pleegt het Nederlands of het Engels te gebruiken. Hoogstens zal een beperkt aantal aanvragers of houders dat zich van een andere taal wenst te bedienen hiermee te maken krijgen.

Daarnaast delegeren een aantal bepalingen de nadere uitwerking door naar de Uitvoeringsregeling Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Het betreft de artikelen:

  • artikel 13 aangaande het uitwisselen van informatie tussen de aanvrager of houder van een octrooi en het bureau;

  • artikel 14a inzake het inschrijven van een licentie wordt; en

  • artikel 14c inzake het inschrijven van een pandrecht dan wel beslag.

De nadere regels hebben betrekking op naam en adres van de licentiegever alsmede de licentienemer, het nummer van het octrooi en de vermelding of de licentie een exclusieve of een niet exclusieve licentie betreft. Door dergelijke gegevens op te nemen in het octrooiregister maakt het octrooiregister gebruiksvriendelijker, want derden kunnen zo in één oogopslag zien tot wie zij moeten wenden ingeval zij ook een licentie wensen.

Voorts wordt een groot deel van het verdrag nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling, dit vanwege het detailniveau van desbetreffende voorschriften. Ook hier geldt dat telkens is gezocht naar de minst belastende uitvoeringsvariant.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 15, eerste lid, het voorschrift om de aan het bureau aangeboden stukken die betrekking hebben op een aanvrage om octrooi of een octrooi in tweevoud in te dienen, te laten vervallen.

Het Vertalingenprotocol voorziet in een belangrijke vereenvoudiging van het talenregime bij het verkrijgen van bescherming in meerdere Europese landen in geval van een Europees verleend octrooi. Na verlening valt een Europees octrooi uiteen in nationale octrooien. Echter de omzetting gaat niet vanzelf. De octrooihouder van het Europese octrooi moet beslissen in welke van de 31 bij het EOV aangesloten lidstaten hij zijn octrooi wil valideren. Om met een Europees verleend octrooi bescherming te kunnen genieten in de afzonderlijke landen moet een vertaling van het Europees verleende octrooi in de voertaal van het desbetreffende land worden overlegd. Een octrooiaanvraag bestaat uit een gedetailleerde beschrijving van de uitvinding en een reeks conclusies die de beschermingsomvang van het octrooi omschrijft. Dit geheel moet worden vertaald. Een vertaling kost gemiddeld € 1.400.1 Indien de octrooihouder beslist het Europees octrooi in alle 31 EOV lidstaten te valideren moet het Europees octrooi in 22 talen worden vertaald. De totale vertaalkosten bedragen in dat geval ca. € 30.800. Gemiddeld genomen wordt een Europees octrooi in 7 EOV lidstaten gevalideerd. Het betreft de landen, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Spanje, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. In het geval dat een Nederlandse octrooihouder zijn in het Engels verleende Europese octrooi in bovengenoemde 7 EOV lidstaten wil valideren, moet hij het octrooi in 5 talen laten vertalen, respectievelijk het Frans, het Duits, het Italiaans, het Nederlands en het Spaans, tegen de vertaalkosten van ca € 7.000.

Het Vertalingenprotocol regelt dat een Europees verleend octrooi niet nog eens volledig in alle talen hoeft te worden vertaald. Dat is een afspraak tussen de EOV landen die zich hebben aangesloten bij het optionele vertalingenprotocol. Het vertalingenprotocol houdt in dat landen met een EOV-verdragstaal – het Frans, het Engels of het Duits – als officiele taal, een Europees octrooi van kracht wordt zonder dat een vertaling verreist is, ongeacht of het Europees octrooi is verleend in het Frans, Engels of Duits. Wel moeten de octrooiconclusies in alle EOV-talen worden vertaald, dit is een reeds bestaande eis die vloeit voort uit artikel 14, zevende lid, van het EOV-verdrag. Het vertalingenprotocol laat dit ongewijzigd. Andere landen die niet het Frans, het Engels of het Duits als officiele taal hebben, moeten één van de drie officiele EOV-verdragstalen aanwijzen. Voor die landen betekent dat van Europese octrooi, verleend in de desbetreffende aangewezen EOV taal, wordt afgezien van het verlangen van een vertaling, de conclusies uitgezonderd. Nederland heeft de Engelse taal gekozen. Dit leidt tot het achterwege blijven van de eis van het aanleveren van een vertaling van het volledige octrooi in het Nederlands wanneer de tekst in het Engels is opgesteld.

Tot nu toe hebben de volgende 13 landen het Vertalingenprotocol ondertekend: Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, IJsland, Zweden, Letland, Zwitserland, Slovenië, Liechtenstein, Monaco en Frankrijk. Landen die net als NL geen officiële EOB-taal hebben zijn de landen: Denemarken, Zweden, Letland, Slovenië en IJsland. Denemarken en Zweden hebben evenals Nederland voor de Engelse taal gekozen, en ook zij verlangen enkel nog een vertaling van de conclusies in het Deens respectievelijk het Zweeds. De landen IJsland, Letland en Slovenie zullen ook zeer waarschijnlijk de Engelse taal aanwijzen.

Uitgaande van de bovengenoemde 7 meest aangewezen landen voor octrooibescherming, hoeft de Nederlandse houder van een Europees octrooi het octrooi slecht nog in twee talen volledig te vertalen, te weten het Italiaans en het Spaans. Voor de overige 5 landen hoeven slechts de conclusies te worden vertaald.

Op grond van bovenstaande gegevens kan er van uit worden gegaan dat de reductie van het aantal te leveren vertalingen zal leiden tot een gemiddelde kostenbesparing voor het Nederlandse bedrijfsleven van ca 50% van de totale vertaalkosten verbonden aan het verkrijgen van Europese octrooien. Er zijn verder geen effecten op overige nalevingskosten. Kennisname van het wetsvoorstel brengt geen eenmalige kosten met zich mee.

II. Artikelen

Artikel I, onderdelen A, B, C, onder 2, G, H en I

Deze wijzigingen hebben betrekking op de aanpassing van de diverse te betalen tarieven, zoals voor inschrijving van stukken en instandhouding van een octrooi of certificaat. Nieuwe tarieven worden bij ministeriële rijksregeling vastgesteld voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft (zie ook I.4 van het algemeen deel).

Tevens is er, door het opnemen in artikel 31 van het van overeenkomstige toepassing verklaren van het achtste lid van artikel 6, in voorzien dat ook bij de betaling van het voor de instandhouding van een certificaat te betalen bedrag een verhoging van 50 procent van het voor de instandhouding te betalen bedrag verschuldigd is ingeval van betaling na de vervaldag.

Artikel I, onderdeel C, onder 1

In artikel 8, vierde lid, is een uitzondering getroffen voor het betalen van een taks voor de inschrijving van stukken betreffende de naamswijziging van een octrooigemachtigde; een dergelijke inschrijving is gratis.

Artikel I, onderdeel D

Met dit onderdeel zijn enige bepalingen van het Verdrag inzake octrooirecht nader uitgewerkt. Het betreft bepalingen over de termijnen waarbinnen aanvullende gegevens bij een aanvraag om octrooi moeten worden verstrekt (artikel 10), de vervanging van beschrijvingen en tekeningen (artikel 11), inschrijving van wijzigingen in onder meer de persoon van de aanvrager en de daarbij te overleggen documenten (artikel 12), het uitwisselen van informatie tussen het bureau en de octrooiaanvrager of -houder (artikel 13), eisen die aan gemachtigden zijn gesteld (artikel 14), eisen over inschrijving van een licentie (artikelen 14a en 14b) en eisen over inschrijving van een pandrecht en een beslag (artikel 14c).

Artikel 10

In artikel 10 zijn de termijnen aangegeven waarbinnen aanvullende gegevens en bescheiden bij een aanvraag om octrooi dienen te zijn verstrekt met het oog op het vaststellen van de datum van indiening. Met deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 29, derde lid, ROW 1995, is uitvoering gegeven aan artikel 5, zesde lid, (jo. Regel 2.3.i) van het Verdrag inzake octrooirecht.

De termijn van drie maanden waarbinnen een aanvraag om octrooi dient te zijn aangevuld, vangt aan op de dag waarop aan een aanvrager ter zake een kennisgeving is gedaan. Indien bij het bureau geen gegevens zijn om in contact te treden met de aanvrager, kan geen kennisgeving worden gedaan met als gevolg dat de bedoelde termijn niet zou kunnen ingaan. In het tweede lid wordt een voorziening gegeven zodat deze termijn alsnog kan ingaan.

In het derde lid wordt een bijzondere voorziening gegeven voor het geval dat een aanvraag om octrooi is aangevuld met gegevens of bescheiden overeenkomstig het eerste lid. Deze voorziening houdt in dat als zulke aanvullingen binnen een termijn van drie maanden als bedoeld in het eerste lid aan het bureau zijn verstrekt en vervolgens binnen diezelfde termijn alsnog zijn ingetrokken, de datum van indiening van de aanvraag om octrooi de datum is waarop de aanvrager heeft voldaan aan artikel 29, eerste lid, ROW 1995. Intrekking van de bedoelde gegevens en bescheiden vindt plaats omdat deze bij nader inzien niet juist blijken te zijn.

Artikel 11

Artikel 11 is gebaseerd op artikel 29, zesde lid, ROW 1995 en geeft uitvoering aan de bepalingen van artikel 5, zevende lid, (jo. Regel 2.5.a) van het Verdrag inzake octrooirecht. Het betreft de vervanging van beschrijving en tekeningen door verwijzing naar een eerder ingediende aanvraag. Indien niet aan de vereisten genoemd in het eerste en tweede lid is voldaan, kan, op grond van het vierde lid, de aanvraag als niet ingediend worden beschouwd. Dit zal in de regel het geval zijn, maar er kan zich bijvoorbeeld een situatie voordoen als voorzien in artikel 23 ROW 1995, waarin, ingeval van een verzuim dat zich voordeed ondanks het betrachten van de vereiste zorg, een mogelijkheid van herstel in de vorige toestand geboden wordt.

Artikel 12

In dit artikel is bepaald dat in het geval van een verzoek tot inschrijving van een wijziging in de persoon van de aanvrager of houder van een octrooi en de daarbij overgelegde documenten niet in het Nederlands of Engels zijn gesteld het bureau een vertaling kan verlangen indien dit vanwege de inzichtelijkheid gewenst is. Hiermee is invulling gegeven aan Regel 16, derde lid, van het Verdrag inzake octrooirecht. Houders van een in Nederland geldend Europees octrooi worden hiermee tegemoet gekomen. Ook kan het bureau op grond van het tweede lid ingeval van twijfel aan de juistheid van het verzoek of een daarbij overgelegd document (nader) bewijs verlangen.

Artikel 13

Dit artikel steunt op artikel 22 van de ROW 1995 en geeft uitvoering aan Regel 15 (jo. artikel 8) van het Verdrag inzake octrooirecht. Ingevolge het eerste lid worden bij ministeriële rijksregeling administratieve voorschriften gegeven met betrekking tot het uitwisselen van informatie tussen het bureau en de aanvrager of houder van een octrooi over wijziging van de naam of het adres van een octrooiaanvrager of -houder.

In het tweede lid is bepaald dat, ingeval het bureau redelijke grond voor twijfel heeft aan de juistheid van de verstrekte informatie, het (nader) bewijs kan verlangen.

Artikel 14

Dit artikel geeft uitwerking aan artikel 7 van het Verdrag inzake octrooirecht. Het betreft de eisen die aan gemachtigden kunnen worden gesteld. Krachtens deze bepaling kan ook het bureau voor de industriële eigendom, gevestigd op de Nederlandse Antillen, eisen stellen; zoals bekend geldt de Algemene wet bestuursrecht niet voor de Nederlandse Antillen.

Artikelen 14a en 14b

Deze artikelen betreffen de inschrijving van een licentie. Hiermee wordt, in aansluiting op de artikelen 56, vierde lid, 57 en 58 van de ROW 1995, uitvoering gegeven aan een aantal bepalingen van Regel 17 van het Verdrag inzake octrooirecht.

Ook hier is een bepaling opgenomen over het kunnen vragen door het bureau van (nader) bewijs ingeval van redelijke grond voor twijfel  over de juistheid van een verzoek, dan wel over de juistheid van de in de licentie opgenomen gegevens (tweede lid).

Artikel 14c

Ter verdere uitvoering van Regel 17 van het Verdrag inzake octrooirecht is in artikel 14c bepaald dat bij ministeriële rijksregeling nadere regels worden gesteld over een verzoek tot inschrijving van een pandrecht en van een beslag.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 15 is, ter uitvoering van artikel 16, vijfde lid, van het Reglement van Uitvoering van het Verdrag inzake Octrooirecht, in het kader van vermindering van administratieve lasten de bepaling opgenomen dat aan het bureau aangeboden stukken die betrekking hebben op een aanvrage om octrooi niet meer in tweevoud behoeven te worden ingediend.

Artikel I, onderdeel F

Aan artikel 23, eerste lid is, ter uitvoering van artikel 1, derde lid, van het Vertalingenprotocol, toegevoegd dat van een voor Nederland geldend Europees octrooi ook een vertaling van de conclusies in het Nederlands kan worden geëist.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

The London Agreement, European patents and the costs of translations. (vindplaats: http://www.epo.org/about-us/publications/general-information/london-agreement.html)

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven