Besluit van 12 november 2009 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en de kostenregeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 2009, nr. AV/PB/2009/22409;

Gelet op de artikelen 71, zevende lid, 76, negende lid, en 160, vierde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 82, zevende lid, en 155, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2009, nr. W12.09.0396/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 november 2009, nr. AV/PB/2009/23522,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a. Opschorting plicht tot waardeoverdracht

  • 1. De vaststelling door fondsen of de plicht tot waardeoverdracht, bedoeld in de artikelen 71 en 76 van de Pensioenwet of artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt opgeschort vanwege de in artikel 72, onderdeel a, van de Pensioenwet of artikel 83, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie, vindt plaats per de eerste dag van iedere kalendermaand aan de hand van de dekkingsgraad op de laatste dag van de voorafgaande kalendermaand.

  • 2. Indien de plicht tot waardeoverdracht is opgeschort vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie na de datum waarop de ontvangende uitvoerder de gegevens, bedoeld in artikel 20, aan de deelnemer heeft verstrekt, verhindert de opschorting de verdere afhandeling van deze waardeoverdracht niet.

  • 3. Indien de plicht tot waardeoverdracht is opgeschort vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie informeert de ontvangende uitvoerder de deelnemer die een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 schriftelijk over de opschorting van de plicht tot waardeoverdracht en de gevolgen daarvan.

  • 4. De plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra de ontvangende en de overdragende uitvoerder niet langer in de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie verkeren. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Als de plicht tot waardeoverdracht na een periode van opschorting vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie herleeft, geldt het volgende:

    • a. indien de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de ontvangende uitvoerder ligt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht herleeft en de gegevens, bedoeld in artikel 20, niet aan de deelnemer zijn verstrekt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht is opgeschort, is, in afwijking van de definitie, bedoeld in artikel 1, de overdrachtsdatum de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht is herleefd;

    • b. indien de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 voor de herleving van de plicht tot waardeoverdracht, vraagt de ontvangende uitvoerder binnen een maand na herleving van de plicht tot waardeoverdracht aan de overdragende uitvoerder een opgave als bedoeld in artikel 18.

  • 6. Indien in de in het tweede lid beschreven situatie de deelnemer voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 12 november 2009 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en de kostenregeling (Stb. 2009, PM), een verzoek tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 21 heeft gedaan dat niet is afgehandeld vanwege de in artikel 72 van de Pensioenwet of artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling omschreven situatie, stelt de ontvangende uitvoerder de deelnemer in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken.

B

Artikel 43, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt «en».

2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door «; en».

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de tarieven per categorie.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 12 november 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtentwintigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

TOELICHTING

Algemeen

Artikel 72 Pensioenwet (Pw) bepaalt dat de plicht tot waardeoverdracht uit artikel 71 Pw wordt opgeschort in verband met de financiële positie van de pensioenuitvoerder. Namelijk, zolang het ontvangende of het overdragende pensioenfonds een dekkingstekort heeft, bij een faillissement van een verzekeraar, het van toepassing zijn van de noodregeling van art. 3:161 Wft op een verzekeraar, of wanneer de financiële positie van de werkgever bijdragen niet toelaat, geldt de plicht tot waardeoverdracht uit artikel 71 Pw niet. In artikel 76, eerste lid, Pw is geregeld dat de plicht tot waardeoverdracht op grond van dat artikel wordt opgeschort indien de ontvangende en overdragende uitvoerder niet identiek zijn en sprake is van de in artikel 72 omschreven situaties. Voor de Wet verplichte beroepspensioenregeling geldt een met artikel 71 Pw vergelijkbare regeling (artikelen 82 en volgende). Artikel 76 Pw en de Wvb worden verder in deze nota van toelichting niet steeds afzonderlijk genoemd.

Door de financiële crisis is bij veel pensioenfondsen een dekkingstekort ontstaan, waardoor het proces van waardeoverdrachten vrijwel is stilgevallen. In de Pw en onderliggende regelgeving is weinig geregeld over de praktische toepassing van de opschorting van de plicht tot waardeoverdracht.

De onderhavige aanpassing van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (verder: het Besluit) beoogt de procedure in het geval van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht te verduidelijken. Het is wenselijk dat pensioenuitvoerders op dezelfde wijze omgaan met opgeschorte waardeoverdrachten. Daartoe zijn regels gesteld voor de situatie van opschorting en het herleven van de plicht tot waardeoverdracht. Uitgangspunt hierbij is dat het voor de deelnemer zo eenvoudig mogelijk wordt gemaakt.

Deze aanvulling van het Besluit geldt ook voor de gevallen waarin de deelnemer al om een opgave van zijn pensioenaanspraken heeft gevraagd. Voor deze procedures geldt dat deze bij het ontstaan van een situatie als genoemd in artikel 72 Pw moeten worden opgeschort, tenzij voor het moment van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht aan de deelnemer al een opgave of voorlopige opgave als bedoeld in artikel 20 was verstrekt.

Dit voorstel leidt niet tot de introductie van nieuwe of afschaffing van bestaande administratieve verplichtingen voor burgers of bedrijven. De gevolgen voor de administratieve lasten zijn derhalve nihil.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 23a, eerste lid

Artikel 72 Pw schort de plicht tot waardeoverdracht op voor zolang de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt (een dekkingsgraad < 100%).

Om te voorkomen dat de dekkingsgraad dagelijks moet worden vastgesteld en omdat het wenselijk is dat alle pensioenfondsen van eenzelfde toetsmoment uitgaan, bepaalt het eerste lid dat pensioenfondsen per de eerste dag van iedere kalendermaand moeten vaststellen of een situatie als omschreven in artikel 72 Pw aan de orde is. Een pensioenfonds moet dit vaststellen aan de hand van de dekkingsgraad op de laatste dag van de voorafgaande maand. Indien van onderdekking sprake is meldt het pensioenfonds dit terstond aan de andere bij een procedure tot waardeoverdracht betrokken pensioenuitvoerder.

Het bepaalde heeft alleen betrekking op pensioenfondsen, omdat alleen daar onduidelijkheid bestaat over het moment waarop wordt bepaald of er sprake is van de situatie bedoeld in artikel 72 Pensioenwet. Een faillissement of het van toepassing zijn van de noodregeling bij een verzekeraar is immers gekoppeld aan een bepaalde datum.

Artikel 23a, tweede lid

Tot het moment waarop de offerte, bedoeld in artikel 20, (de opgave of voorlopige opgave van zijn pensioenaanspraken onder vermelding van de aanspraken die uit de waardeoverdracht zullen voortvloeien en de wijze waarop de aanspraken bij de ontvangende uitvoerder zullen worden behandeld) aan de deelnemer wordt gezonden moet in alle gevallen waarin bij de overdragende of de ontvangende pensioenuitvoerder sprake is van een «artikel-72 situatie», of waarin deze situatie lopende een procedure tot waardeoverdracht ontstaat, de behandeling van het verzoek tot waardeoverdracht worden opgeschort.

Maar wanneer eerst tussen het moment van verzending van de offerte aan de deelnemer (artikel 20) en de betaling van de overdrachtswaarde aan de ontvangende uitvoerder (weer) sprake is van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht, dan bepaalt het tweede lid dat dit de afhandeling van die procedure tot waardeoverdracht niet verhindert.

Op het moment van het verzenden van de offerte wordt aan de deelnemer een aanbod tot waardeoverdracht gedaan. De deelnemer moet dan binnen twee maanden laten weten of hij van zijn recht tot waardeoverdracht gebruik wil maken. Als de deelnemer de offerte binnen twee maanden tekent, kan de betaling van de overdrachtswaarde gewoon plaatsvinden, ondanks het bestaan op dat moment van een «artikel 72-situatie».

Voor deze regeling is in goed overleg met het pensioenveld en de toezichthouders gekozen. Op deze wijze wordt een duidelijke situatie gecreëerd voor de deelnemer. Ieder later gelegen moment in de procedure tot waardeoverdracht zou immers moeten leiden tot intrekking van de offerte en daarmee onduidelijkheid voor de deelnemer.

Artikel 23a, derde lid

Een van de doelen van de Pensioenwet is bevordering van de transparantie via verbetering van de informatieverstrekking over pensioenen. Artikel 74 Pw bevat informatievoorschriften ten aanzien van de herleving van de plicht tot waardeoverdracht.

Ten aanzien van de informatie over opschorting van de plicht tot waardeoverdracht is echter een hiaat geconstateerd. Daarom wordt in het derde lid bepaald dat de ontvangende pensioenuitvoerder alle deelnemers, die in de periode van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht een opgave van hun pensioenaanspraken hebben gevraagd, schriftelijk informeert over de opschorting en de gevolgen daarvan. Onder de gevolgen van de opschorting valt bijvoorbeeld informatie over de wijze waarop na herleving de overdrachtswaarde zal worden vastgesteld. Ook valt hieronder informatie over de wijze waarop de deelnemer zal worden geïnformeerd over het herleven van de plicht tot waardeoverdracht.

Omdat een deelnemer dan mogelijk door beide betrokken pensioenuitvoerders wordt geïnformeerd, is het wenselijk dat bij deze informatieverstrekking pensioenuitvoerders gebruik maken van een standaardbrief, zodat er geen onduidelijkheid bij de deelnemer kan ontstaan wanneer een deelnemer zowel van de overdragende als van de ontvangende pensioenuitvoerder informatie ontvangt over de opschorting.

Artikel 23a, vierde lid

Dit artikellid regelt dat de plicht tot waardeoverdracht herleeft wanneer wordt vastgesteld dat zowel bij de overdragende als bij de ontvangende pensioenuitvoerder geen sprake meer is van de in artikel 72 Pw genoemde situaties. Voor pensioenfondsen geldt daarbij weer dat dit beoordeeld wordt per de eerste dag van de kalendermaand aan de hand van de dekkingsgraad op de laatste dag van de voorafgaande maand en ook hier wordt er vanuit gegaan dat pensioenuitvoerders dit terstond aan elkaar melden.

Artikel 23a, vijfde lid, sub a

Bij een «normale» waardeoverdracht is de overdrachtsdatum de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de ontvangende pensioenuitvoerder. In geval van een procedure waarin sprake is van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht wordt voor het vaststellen van de over te dragen waarde gerekend met een afwijkende overdrachtsdatum, namelijk de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht herleeft. Deze nieuwe overdrachtsdatum moet worden gebruikt in alle opgeschorte procedures van waardeoverdracht waarbij er sprake is van herleving vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wijziging van het Besluit, met uitzondering van die procedures waarin al een offerte gezonden was aan de deelnemer voordat sprake was van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht. De nieuwe overdrachtsdatum is op grond van artikel 23a, vierde lid jo. eerste lid, de eerste dag waarop zowel bij de overdragende als bij de ontvangende pensioenuitvoerder geen sprake meer is van de in artikel 72 Pw genoemde situaties. Voor fondsen gaat het daarbij om de eerste dag van de kalendermaand, beoordeeld aan de hand van de dekkingsgraad op de laatste dag van de voorafgaande maand.

Met deze afwijkende overdrachtsdatum wordt het collectief van de overdragende pensioenuitvoerder beschermd. Hiervoor is gekozen om zowel meer principiële als ook om praktische redenen:

  • De bedoeling van de opschorting is te voorkomen dat de pensioenuitvoerder verdere financiële problemen krijgt;

  • Door de opschorting blijft de vertrekkende deelnemer voorlopig verbonden aan het collectief van de overdragende pensioenuitvoerder en deelt daar dan ook het lief en leed via een gelijke behandeling van de pensioenaanspraken van achterblijvers en vertrekkers. Eventuele kortingen bij de overdragende pensioenuitvoerder in de periode vanaf toetreding tot de nieuwe pensioenregeling tot het herleven van de plicht tot waardeoverdracht zullen dus ook bij de vertrekkende deelnemer in rekening worden gebracht.

Daar staat tegenover dat kortingen bij de ontvangende pensioenuitvoerder, doorgevoerd tussen het tijdstip van toetreding tot de pensioenregeling tot het herleven van de plicht tot waardeoverdracht, niet worden doorgerekend in de overgedragen waarde van de nieuw toegetreden deelnemer;

  • Er wordt voorkomen dat waardeoverdracht bij een pensioenuitvoerder met een dekkingstekort wordt gestimuleerd;

  • De administratieve afhandeling is eenvoudiger, doordat de pensioenuitvoerder de waarde niet hoeft terug te rekenen naar het moment van deelname aan de nieuwe pensioenregeling.

Artikel 23a, vijfde lid, sub b

In alle procedures tot waardeoverdracht waarin de plicht tot waardeoverdracht was opgeschort, vraagt de ontvangende pensioenuitvoerder wanneer de plicht tot waardeoverdracht herleeft binnen een maand na de herleving aan de overdragende pensioenuitvoerder een opgave als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Vervolgens wordt de procedure met de daarbij horende termijnen van de artikelen 18 en volgende gevolgd.

Artikel 23a, zesde lid

Op grond van het voorgestelde tweede lid kunnen waardeoverdrachten waarbij de offerte is verzonden voor de opschorting ook tijdens de periode van opschorting worden afgehandeld. De deelnemer kan de (financiële) situatie van beide uitvoerders betrekken in zijn beslissing wel of niet tot waardeoverdracht over te gaan. In de situatie dat het verzenden van de offerte, gevolgd door opschorting, plaatsvond vóór inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit kan de deelnemer naar aanleiding van de offerte een verzoek om waardeoverdracht hebben gedaan dat vanwege de opschorting niet is afgehandeld. Na inwerkingtreding van dit Besluit kan deze waardeoverdracht alsnog worden afgehandeld, waarbij de oude overdrachtsdatum (zijnde de datum waarop de deelnemer is toegetreden tot de pensioenregeling van de nieuwe uitvoerder) wordt gebruikt voor berekening van de overdrachtswaarde. Door het tijdsverloop kan het echter zo zijn dat de deelnemer alsnog zou willen afzien van waardeoverdracht, vanwege de financiële positie van de uitvoerders of, bij een premieovereenkomst, vanwege de overdrachtswaarde. Om die reden wordt geregeld dat de ontvangende uitvoerder de deelnemer in die situatie in de gelegenheid stelt zijn verzoek in te trekken.

Artikel I, onderdeel B

Met betrekking tot de kosten van toezicht, die worden doorberekend aan de onder toezicht gestelde pensioenuitvoerders, kunnen door deze aanpassing van de grondslag ook de tarieven worden opgenomen in een ministeriële regeling. Hiermee wordt aangesloten bij de Wet op het financieel toezicht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven