Besluit van 3 december 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de overige onderdelen van de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 november 2009, nr. WJZ-172533 (6256), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel VI van de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. Artikel I, onderdelen ZZ, onder 1, AAA, onder 1 en 2, BBB, EEE, FFF en GGG, van de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, onder 3 wat de omschrijving van NOS en NPO betreft, 5 en 6, B, onder 2, C, D, E, onder 1 en 2, F, G, H, onder 2, I tot en met Q, T, U, onder 2, 3 en 4, V, Z, onder 4, FF, GG, onder 2, HHb, II, onder 2, IIa, NN, TT, onder 1, TTb, TTc, VVa, WW, WWa, YY, ZZ, onder 3, AAA, onder 3, HHH, III, onder 1, IIIa, IIIaa, IIIba, JJJ, LLL, onder 2, QQQ, onder 1 en 2, TTTa, onder 2, UUUc, onder 2, UUUe, VVV en XXXc, van de in het eerste lid genoemde wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 3. Artikel I, onderdelen HH, HH0a, HHa, onder 1, II, onder 1, II0a, ZZ, onder 2, CCC en DDD, van de in het eerste lid genoemde wet treedt in werking met ingang van 1 september 2010.

  • 4. Artikel I, onderdeel QQ, van de in het eerste lid genoemde wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 december 2009

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de tiende december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

In artikel VI van de wet van 2 juli 2009 tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep (Stb. 300) is geregeld dat het tijdstip van inwerkingtreding van die wet bij koninklijk besluit wordt vastgesteld met dien verstande dat het tijdstip voor de verschillende artikelen of de onderdelen daarvan verschillend kan zijn. Een aanzienlijk aantal onderdelen van artikel I en de artikelen II tot en met V van die wet zijn inmiddels op 17 juli 2009 in werking getreden (besluit van 3 juli 2009, Stb. 301). Het onderhavige besluit voorziet in de inwerkingtreding van de overige onderdelen van artikel I van die wet met uitzondering van onderdeel XX, onder 3. De inwerkingtreding van laatstgenoemd onderdeel, dat betrekking heeft op de financieringsgrondslag voor het media-educatiecentrum, wordt aangehouden, omdat bezien wordt of de formulering daarvan voldoende passend is.

Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit is geplaatst, treden in werking de onderdelen van artikel I van bovengenoemde wet die betrekking hebben op de vaststelling van de ontschotte budgetten van de landelijke publieke mediadienst.

Met ingang van 1 januari 2010 treden in werking de onderdelen van artikel I die betrekking hebben op de volgende onderwerpen: de verzelfstandiging van NOS RTV, het college van omroepen, de experimenteerregeling, de scheiding tussen bestuur en toezicht, en de financiering van de lokale omroep.

Vervolgens treden met ingang van 1 september 2010 in werking de onderdelen van artikel I die betrekking hebben op de volgende onderwerpen: de glijdende schaal voor toedeling van uitzenduren aan de erkende omroepen en de voorlopig erkende omroepen, de ontschotting van de budgetten voor die instellingen, de glijdende schaal voor de bekostiging van die instellingen, de verhoging van het programmaversterkingsbudget, de regeling van evenwichtige verdeling van zenduren voor omroepen bij dagtelevisie en de maximering van het budget van de Nederlandse Programma Stichting.

Tot slot treedt met ingang van 1 januari 2011 het onderdeel van artikel I in werking dat betrekking heeft op het quotum van het zogenoemde onafhankelijk product.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven