Wet van 26 november 2009 tot wijziging van de Mijnbouwwet in verband met het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen omtrent het stimuleren van een actief gebruik van vergunningen voor opsporing, winning en opslag in de Mijnbouwwet, en voorts nog enige andere wijzigingen met betrekking tot de opslag van stoffen in die wet aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 32c, kan Onze Minister een vergunning slechts op aanvraag van de houder wijzigen.

2. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 5. Van een beschikking tot wijziging van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

B

Artikel 22, tiende lid, vervalt.

C

Aan artikel 26 worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Ingeval aan een houder van een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen een opslagvergunning voor hetzelfde gebied en voor dezelfde stof is verleend, vervalt de opsporings- of winningsvergunning op het tijdstip waarop de verleende opslagvergunning onherroepelijk wordt.

  • 4. Met ingang van het tijdstip waarop een winningsvergunning als bedoeld in het derde lid vervalt, gelden de delfstoffen in het gebied waarvoor de winningsvergunning gold, als stoffen die na winning door de houder van de opslagvergunning, bedoeld in het derde lid, zijn opgeslagen en waarvan de eigendom bij hem berust.

  • 5. Het derde lid is niet van toepassing op een houder van een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen indien hem voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze leden een onherroepelijke opslagvergunning voor hetzelfde gebied en voor dezelfde stof is verleend.

D

Na artikel 26 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

  • 1. Zodra een aanvraag om een opslagvergunning is ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een opslagvergunning in te dienen voor hetzelfde gebied.

  • 2. Onze Minister plaatst hiertoe een uitnodiging in de Staatscourant. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 17.

  • 3. Anderen kunnen aanvragen indienen tot dertien weken na de dag van plaatsing van de uitnodiging in de Staatscourant.

  • 4. De procedure, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, wordt niet toegepast met betrekking tot:

    • a. een aanvraag die wordt ingediend overeenkomstig het derde lid;

    • b. vergunningen waarop artikel 26, eerste of tweede lid, van toepassing is.

E

Artikel 27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e vervalt «of».

2. Aan het slot van onderdeel g wordt de punt vervangen door een komma.

3. Twee nieuwe onderdelen worden toegevoegd, luidende:

  • h. indien het algemeen belang vereist dat het gebied waarvoor een opslagvergunning wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor de opslag van andere dan in de aanvraag omschreven stoffen, of

  • i. indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen om een vergunning die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a tot en met h gelijkwaardig zijn gebleken, in het belang van het doelmatig en voortvarend opslaan.

F

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Voorts kan Onze Minister een opslagvergunning wijzigen of intrekken, indien niet wordt voldaan aan artikel 39a.

  • 3. Van een beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

G

Na artikel 32 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A. GEBIEDSVERKLEINING

Artikel 32a
  • 1. Onze Minister inventariseert jaarlijks voor 1 april de delen van een gebied, waarvoor een vergunning voor het winnen van koolwaterstoffen of een opslagvergunning geldt, waar:

    • a. in de voorafgaande twee kalenderjaren geen significante activiteiten met betrekking tot het opsporen of winnen van koolwaterstoffen of het opslaan van stoffen hebben plaatsgevonden;

    • b. de winningsactiviteiten zijn gestaakt.

  • 2. Van de inventarisatie wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 32b
  • 1. Onze Minister kan een gebied waarvoor een vergunning voor het winnen van koolwaterstoffen of opslagvergunning geldt, verkleinen met een deel ervan indien in dat deel gedurende een periode van de voorafgaande twee kalenderjaren geen significante activiteiten met betrekking tot het opsporen of winnen van koolwaterstoffen of het opslaan van stoffen hebben plaatsgevonden of de winningsactiviteiten zijn gestaakt.

  • 2. Onze Minister stelt de houder van een winnings- of opslagvergunning schriftelijk in kennis van zijn voornemen tot gebiedsverkleining als bedoeld in het eerste lid over te gaan en stelt hem daarbij in de gelegenheid binnen zes maanden, ingaande op de eerste dag na de dag van verzending van de kennisgeving, aannemelijk te maken dat in dat deel significante activiteiten als bedoeld in het eerste lid zijn of zullen worden verricht.

  • 3. Van significante activiteiten als bedoeld in het tweede lid is in ieder geval sprake indien:

    • a. opsporings-, winnings- of opslagactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, f respectievelijk i, zijn verricht of binnen een naar het oordeel van Onze Minister redelijke termijn zullen worden verricht;

    • b. een winningsplan als bedoeld in artikel 34 is ingediend;

    • c. een opslagplan als bedoeld in artikel 39 in samenhang met artikel 34 is ingediend.

  • 4. Uiterlijk vier maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, of, indien de houder van de vergunning binnen die termijn schriftelijk heeft medegedeeld dat geen activiteiten zijn of zullen worden verricht, uiterlijk vier maanden nadat die mededeling is gedaan, geeft Onze Minister een beschikking omtrent verkleining van een vergunningsgebied. Onze Minister kan beperkingen en voorschriften verbinden aan de beschikking. Indien Onze Minister geen beschikking heeft gegeven binnen de termijn, bedoeld in de eerste volzin, wordt het gebied aangemerkt als niet te zijn verkleind.

Artikel 32c
  • 1. Een beschikking als bedoeld in artikel 32b wordt zodanig gegeven dat zowel het vergunningsgebied dat na de verkleining resteert, als het deel waarmee het vergunningsgebied wordt verkleind voldoen aan artikel 11, derde en vierde lid.

  • 2. In de beschikking wordt in elk geval vermeld:

    • a. het vergunningsgebied dat na de verkleining resteert,

    • b. het deel waarmee het vergunningsgebied wordt verkleind en

    • c. het tijdstip waarop de verkleining van het gebied waarvoor een vergunning geldt, zal ingaan.

  • 3. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

H

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Binnen een termijn van twaalf maanden, nadat een opslagvergunning onherroepelijk is geworden, dient de houder van de opslagvergunning of de krachtens artikel 22 aangewezen persoon een opslagplan in bij Onze Minister.

Ha

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De heffingsmaatstaf is het resultaat van een met inachtneming van de artikelen 67 en 68 door de houder, of, ingeval van medehouderschap, door ieder van de medehouders, van een winningsvergunning, over een boekjaar op te maken winst- en verliesrekening, verminderd met de op de voet van het derde lid te verrekenen verliezen en de in artikel 68a bedoelde investeringsaftrek. De winst- en verliesrekening omvat de aan dat jaar en aan die vergunning toe te rekenen kosten en opbrengsten van het winningsbedrijf.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien het resultaat, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de in artikel 68a bedoelde investeringsaftrek, negatief is, is sprake van een verlies. Dit verlies wordt onder toepassing van hoofdstuk IV van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verrekend met de positieve resultaten van de drie voorafgaande boekjaren en van de volgende boekjaren.

I

In artikel 67 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een prijs- of koersrisico dat ter zake van gewonnen of te winnen koolwaterstoffen wordt gelopen, behoort het resultaat uit de desbetreffende rechtshandeling tot het in artikel 66, eerste lid, bedoelde resultaat.

Ia

Na artikel 68 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 68a

  • 1. Indien, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, ten behoeve van de opsporing of winning van een door Onze Minister aan te wijzen voorkomen van gas aan de zeezijde, wordt geïnvesteerd in ten aanzien van dat voorkomen niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen kan de houder of, ingeval van medehouderschap, ieder van de medehouders, 25% van het investeringsbedrag aanvullend ten laste brengen van het resultaat als bedoeld in artikel 66, eerste lid. Een aanwijzing vindt plaats op aanvraag van de houder van een opsporings- of winningsvergunning indien het voorkomen voldoet aan bij ministeriële regeling vast te stellen regels omtrent afstand van het voorkomen tot bestaande infrastructuur, de omvang en de productiviteit van het voorkomen.

  • 2. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing van een bedrijfsmiddel, alsmede het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel, voor zover die verplichtingen en kosten op de houder, dan wel de medehouder drukken.

  • 3. Indien bij het einde van het boekjaar het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik is genomen en de investeringsaftrek zou uitgaan boven wat bij het einde van dat jaar ter zake van de investering is betaald, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid een bedrag gelijk aan de betaling in aanmerking genomen en wordt het meerdere in aanmerking genomen in de volgende jaren en wel voor zover betalingen plaatsvinden, maar niet later dan in het jaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen.

  • 4. Indien de houder of medehouder van een opsporingsvergunning niet tevens houder of medehouder is van een winningsvergunning, kan deze houder of medehouder de in het eerste lid bedoelde investeringsaftrek ten laste van het resultaat brengen in het eerste jaar waarin hij houder of medehouder is van een winningsvergunning. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bedrijfsmiddel mede verstaan een exploratie- of evaluatieboring.

Artikel 68b

Bij ministeriële regeling:

  • a. kunnen regels worden gesteld omtrent het verschaffen van aanvullende gegevens en bescheiden bij de in te dienen winsten verliesrekening als bedoeld in artikel 66, eerste lid,

  • b. kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 68a, eerste lid, en

  • c. kunnen nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van artikel 68a.

Ib

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt: voor de zeezijde, bedoeld in artikel 54, onderdeel e,.

2. In onderdeel d vervalt: voor de zeezijde.

J

Aan artikel 149 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Artikel 26, derde lid, alsmede hoofdstuk 3a zijn niet van toepassing op de houder van een winningsvergunning als bedoeld in het eerste lid.

K

In artikel 150, eerste lid, wordt na «artikel 21, eerste lid, onderdeel b,» ingevoegd: of artikel 32b.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 26 november 2009

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de achtste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 479

Naar boven