Besluit van 29 januari 2009 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regeling voor uitbesteding en een andere wijziging

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2008, nr. AV/PB/2008/36284;

Gelet op de artikelen 34, tweede lid, en 160, vierde lid, van de Pensioenwet en de artikelen 43, tweede lid, en 155, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Raad van State gehoord (advies van 8 januari 2009, nr. W12.08.0574/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 januari 2009, nr. AV/PB/2009/563,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de informatie-uitwisseling tussen het fonds en de derde;.

2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd d tot en met g.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. de verplichting voor de derde om informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de toezichthouder ter beschikking te stellen;.

4. Het derde en vierde lid vervallen.

B

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bestaat uit een per categorie vast te stellen minimumbedrag» vervangen door: bestaat uit per categorie vast te stellen minimumbedragen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen op voorstel van de toezichthouder per onderwerp van toezicht worden vastgesteld:

    • a. de minimumbedragen per categorie;

    • b. de maatstaven per categorie; en

    • c. de maximummaatstaven per categorie.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 29 januari 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de twaalfde februari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

TOELICHTING

Onderdeel A (artikel 13)

Bij de totstandkoming van de Pensioenwet (PW) is ervoor gekozen om wat de bevoegdheden van de toezichthouder betreft in geval van uitbesteding aan te sluiten bij de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft).

Om te bewerkstelligen dat in geval van uitbesteding adequaat toezicht kan worden uitgevoerd is in artikel 13, tweede lid, van het Besluit uitvoering PW en WVB bepaald dat in de overeenkomst tot uitbesteding in ieder geval geregeld wordt dat de toezichthouder de mogelijkheid heeft om ter plaatse onderzoek te doen of te laten doen. Op grond van het derde lid van het desbetreffende artikel kan de toezichthouder van die mogelijkheid eerst gebruik maken als niet op andere wijze bij het fonds kon worden vastgesteld dat de uitbestede werkzaamheden in overeenstemming met de wet worden uitgevoerd.

Overigens wijkt deze situatie af van wat in de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw) was geregeld. Op grond van de Psw en de beleidsregels van De Nederlandsche Bank (DNB) kon de toezichthouder namelijk direct onderzoek verrichten bij de uitvoeringsorganisatie.

Hoewel de bepaling in de PW recht doet aan het uitgangspunt dat het pensioenfonds ook in geval van uitbesteding volledig verantwoordelijk is voor de uitvoering, is in de praktijk gebleken dat de bepaling ook tot knelpunten kan leiden. Pensioenfondsen besteden in toenemende mate taken uit. Niet alleen kleine pensioenfondsen besteden veel taken uit, ook (hele) grote pensioenfondsen hebben vrijwel alle werkzaamheden uitbesteed. Dat is een essentieel verschil met financiële instellingen die onder het toezicht op grond van de Wft vallen. Daar is geen sprake van grootschalige uitbesteding van taken.

In geval van uitbesteding door pensioenfondsen aan derden zijn er situaties denkbaar waarin snel ingrijpen van de toezichthouder noodzakelijk is. Als het pensioenfonds niet direct toestemming geeft voor het onderzoek ter plaatse, bestaat het risico dat de problemen bij de uitvoeringsorganisatie onnodig groot worden. Ook in de situatie waarin een uitvoeringsorganisatie voor een (groot) aantal pensioenfondsen werkt, kan het efficiënt zijn als de toezichthouder direct onderzoek kan doen bij de uitvoeringsorganisatie en niet eerst bij alle betrokken pensioenfondsen de benodigde informatie moet trachten op te vragen.

Om te bevorderen dat de toezichthouder efficiënt en effectief kan optreden is het derde lid van artikel 13 van het Besluit uitvoering PW geschrapt. Zonder overigens dat daarmee een wijziging wordt beoogd in de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds. Deze blijft volledig verantwoordelijk. De toezichthouder zal ook in gevallen waarin zij zich direct tot de uitvoeringsorganisatie wendt, het pensioenfonds wel (achteraf) inlichten. In geval de uitvoering van een bepaalde pensioenregeling de toezichthouder ertoe noopt om maatregelen te treffen, zullen deze maatregelen zich richten op het pensioenfondsbestuur.

In het verlengde van deze wijziging is ook de bepaling gewijzigd met betrekking tot de informatieverstrekking door de uitvoeringsorganisatie aan de toezichthouder. In het tweede lid van artikel 13 van het Besluit is bepaald dat in de uitbestedingsovereenkomst afspraken gemaakt worden over informatieverstrekking. Er was echter geen verplichting voor de uitvoeringsorganisatie om gegevens direct aan de toezichthouder te verstrekken. Partijen konden daarover wel vrijwillig afspraken maken. Het vierde lid van artikel 13 bepaalde vervolgens dat in die gevallen de toezichthouder zich direct tot die derde mag wenden. In overeenstemming met de voorgestelde wijziging dat de toezichthouder direct onderzoek mag instellen bij de derde aan wie uitbesteed wordt, is het ook nodig dat die derde direct aan de toezichthouder gegevens levert. Om die reden is het tweede lid van artikel 13 in die zin gewijzigd. Het vierde lid is hierdoor overbodig geworden en daarom geschrapt.

Tot slot wordt opgemerkt dat ook deze wijziging op geen enkele wijze afbreuk doet aan de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds voor de uitvoering van de pensioenregeling.

Omdat de wijziging van artikel 13 mee kan brengen dat bestaande overeenkomsten moeten worden gewijzigd, is gekozen voor inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2009 zodat partijen voldoende tijd hebben om dit te realiseren.

Onderdeel B (artikel 43)

De toezichtkosten die de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) maken voor het toezicht op de uitvoering van de pensioenregelgeving worden (grotendeels) bij pensioenuitvoerders in rekening gebracht. Op voorstel van DNB en AFM worden voor deze kostentoerekening bij ministeriële regeling bepaalde elementen vastgesteld. Het gaat hierbij om de minimumbedragen per categorie (fondsen en verzekeraars), de maatstaven voor de variabele bedragen en de maximummaatstaven. DNB en AFM kunnen daarbij van elkaar verschillende maatstaven hanteren (afhankelijk van het onderwerp van toezicht) of differentiëren binnen de eigen kostentoerekening (bijvoorbeeld door minimumbedragen vast te stellen die afhankelijk zijn van de omvang van de pensioenuitvoerder). In de tekst van artikel 43 wordt dit duidelijker tot uitdrukking gebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven