Op grond van artikel 1: 408, lid 2, BW is het Landelijk Bureau
Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) bevoegd om – desgevraagd – de invordering van
kinderalimentatie over te nemen. Zo nodig kan het LBIO door middel van
executiemaatregelen de voldoening van alimentatie bewerkstelligen (bijvoorbeeld
via loonbeslag).
Bij de Wet houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen in verband met de
inning van partneralimentatie is de bevoegdheid van het LBIO tot invordering
van kinderalimentatie op grond van artikel 1: 408 BW uitgebreid met
partneralimentatie.
De voorwaarden voor de invordering en de bevoegdheden van het LBIO
zijn dezelfde als voor de invordering van kinderalimentatie. Het besluit
kostenopslag inning kinderalimentaties (gewijzigd bij besluit van 1 november
2006, Stb. 2006,
545) wordt aangepast aan deze taakuitbreiding.
In artikel 3 wordt een verwijzing naar partneralimentaties
opgenomen.
De opslagregeling in artikel 1, eerste lid, wordt ook van
toepassing op de invordering van partneralimentaties door het LBIO.
De verschillende uitkeringen, die vallen onder de
invorderingsbevoegdheid van het LBIO, worden niet (meer) met name
genoemd. Verwezen wordt naar een uitkering, bedoeld in artikel 408 van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek, waaronder nu ook vallen uitkeringen terzake van
partneralimentatie.
Wordt het LBIO verzocht om de invordering van partner- en
kinderalimentatie op zich te nemen, dan wordt de kostenopslag voor ieder van
die uitkeringen afzonderlijk vastgesteld op basis van het bepaalde in artikel
1, eerste lid. Betreft een verzoek tot overneming van de inning van
kinderalimentatie meerdere kinderen, dan wordt op grond van het tweede lid van
artikel 1 het verhaal van kosten berekend over het totale bedrag van de
uitkeringen.
Uit dit besluit volgen geen administratieve lasten. De hoogte van
de kostenopslag wordt, met inachtneming van dit besluit, vastgesteld door het
LBIO en opgeteld bij het in te vorderen alimentatiebedrag.