Besluit van 3 juli 2009, houdende wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 maart 2009, nr. FM/2009/612 M, Generale Thesaurie, directie Financiële markten;

Gelet op artikel 3:266, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 2009, no. W06.00087III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 25 juni 2009, FM/2009/1427 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt na artikel 29 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6.4 Deelname aan de Nederlandse vangnetregeling door een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat ter aanvulling van de dekking van de vangnetregeling in de andere lidstaat

Artikel 29a

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. het Nederlandse beleggerscompensatiesatiestelsel:

het beleggerscompensatiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, van de wet;

b. het Nederlandse depositogarantiestelsel:

het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de wet;

c. de Nederlandse vangnetregeling:

het Nederlandse beleggerscompensatiesatiestelsel of het Nederlandse depositogarantiestelsel.

Artikel 29b
  • 1. Een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling als bedoeld in artikel 3:258, eerste lid, onderdeel c, van de wet, met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent onderscheidenlijk beleggingsdiensten verleent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die op grond van artikel 3:266, tweede, derde of vierde lid, van de wet voornemens is aanvullend deel te nemen aan de Nederlandse vangnetregeling, geeft de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van dat voornemen.

  • 2. Met betrekking tot het voornemen legt de financiële onderneming een beschrijving over van de omvang en reikwijdte van de dekking van de desbetreffende toepasselijke vangnetregeling in de andere lidstaat en in hoeverre deze afwijkt van de Nederlandse vangnetregeling waaraan de financiële onderneming voornemens is aanvullend deel te nemen.

  • 3. De financiële onderneming neemt slechts aanvullend deel aan de Nederlandse vangnetregeling indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. er zijn geen operationele of juridische risico’s die een goede uitvoering van de Nederlandse vangnetregeling in de weg staan als gevolg van de wederzijdse verplichtingen van de betrokken vangnetregelingen of als gevolg van de aanvullende deelname van de financiële onderneming;

    • b. de financiële onderneming en de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, hebben aangetoond dat er voldoende waarborgen zijn dat zij de verplichtingen die voortvloeien uit deelname door de financiële onderneming aan de Nederlandse vangnetregeling zullen naleven;

    • c. de financiële onderneming en de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, hebben in voldoende mate aan de Nederlandsche Bank aannemelijk gemaakt dat de aanvullende deelname de Nederlandse vangnetregeling niet zodanig beïnvloedt dat een eventueel beroep door de beleggers of depositohouders van de aanvullend deelnemende financiële onderneming de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector of de bescherming door de Nederlandse vangnetregeling van beleggers of depositohouders in gevaar brengt;

    • d. tussen de Nederlandsche Bank en de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, is een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin ten minste de wederzijdse verplichtingen op grond van de betrokken vangnetregelingen en de juridische en operationele aspecten van de uitvoering ervan zijn vastgelegd; en

    • e. tussen de Nederlandsche Bank en de financiële onderneming is een toetredingsovereenkomst gesloten, waarin in elk geval de juridische en operationele aspecten van de uitvoering van de Nederlandse vangnetregeling zijn vastgelegd.

  • 4. De financiële onderneming voldoet aan de toetredingsovereenkomst.

  • 5. Aan de aanvullende deelname aan de Nederlandse vangnetregeling kunnen door de Nederlandsche Bank voorschriften worden verbonden en beperkingen gesteld met het oog op de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector of de bescherming door de Nederlandse vangnetregeling van beleggers of depositohouders.

Artikel 29c
  • 1. Indien de financiële onderneming, bedoeld in artikel 29b, niet voldoet aan het vierde lid van dat artikel of aan hetgeen overigens bij of krachtens de wet is bepaald, stelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat hiervan in kennis.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan, na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld, het besluit nemen dat de betrokken financiële onderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag afsluiten, indien deze niet voldoet aan artikel 29b, vierde lid, of aan hetgeen overigens bij of krachtens de wet is bepaald:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door die toezichthoudende instantie;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval die toezichthoudende instantie geen maatregelen heeft getroffen.

  • 3. De Nederlandsche Bank kan tevens, na de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft daarvan in kennis te hebben gesteld met de toestemming van de toezichthouder van de andere lidstaat de overeenkomst, bedoeld in artikel 29b, derde lid, onderdeel e, opzeggen met een termijn van ten minste twaalf maanden indien de financiële onderneming niet voldoet aan verplichtingen uit die overeenkomst of aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald:

    • a. in weerwil van de maatregelen, getroffen door die toezichthoudende instantie;

    • b. in het geval deze maatregelen ontoereikend zijn; of

    • c. in het geval die toezichthoudende instantie geen maatregelen heeft getroffen.

  • 4. Indien het derde lid is toegepast, eindigt de aanvullende deelname op de dag waartegen de overeenkomst is opgezegd.

Artikel 29d
  • 1. In de samenwerkingsovereenkomst en toetredingsovereenkomst, bedoeld in artikel 29b, derde lid, onderdeel d onderscheidenlijk e, wordt in ieder geval vastgelegd dat de Nederlandsche Bank de samenwerkingsovereenkomst onderscheidenlijk de toetredingsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan wijzigen of met onmiddellijke ingang beëindigen en de aanvullende deelname met onmiddellijke ingang kan beëindigen indien:

    • a. de financiële onderneming of de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens tot een andere overeenkomst zou hebben geleid;

    • b. de financiële onderneming of de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft omstandigheden of feiten heeft verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de overeenkomsten werden aangegaan zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de Nederlandsche Bank de overeenkomsten, of een van beide overeenkomsten, niet zou zijn aangegaan;

    • c. de financiële onderneming of de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft niet meer voldoet aan de ingevolge de wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan de aanvullende deelname zijn verbonden;

    • d. de financiële onderneming of het bijkantoor haar of zijn activiteit heeft beëindigd;

    • e. de financiële onderneming of de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft in gebreke blijft bij de naleving van haar of zijn verplichtingen;

    • f. zich onvoorziene omstandigheden voordoen welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de samenwerkingsovereenkomst of toetredingsovereenkomst niet mag worden verwacht door de financiële onderneming of de uitvoerder van de vangnetregeling van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft; of

    • g. de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 van de wet of artikel 29f, eerste lid, gevolg heeft gegeven.

  • 2. Voorts wordt in de samenwerkingsovereenkomst onderscheidenlijk de toetredingsovereenkomst vastgelegd dat, onverminderd artikel 29c, indien de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft of de financiële onderneming niet binnen een door de Nederlandsche Bank gestelde redelijke termijn instemt met de wijziging van de samenwerkingsovereenkomst onderscheidenlijk de toetredingsovereenkomst, deze overeenkomst van rechtswege is ontbonden na het verstrijken van die termijn.

Artikel 29e
  • 1. Ingeval de aanvullende deelname eindigt ingevolge artikel 29c, vierde lid, of op de wijze, voorzien in artikel 29d, eerste lid, vallen de vorderingen van de beleggers en de deposito’s onder de dekking van het Nederlandse depositogarantiestelsel tot de datum waarop zij verschuldigd worden.

  • 2. De financiële onderneming stelt de beleggers en de depositohouders in kennis van de beëindiging van de aanvullende dekking.

Artikel 29f
  • 1. In de toetredingsovereenkomst, bedoeld in artikel 29b, derde lid, onderdeel e, wordt in ieder geval vastgelegd dat de Nederlandsche Bank, indien een financiële onderneming die aanvullend deelneemt aan de Nederlandse vangnetregeling niet voldoet aan verplichtingen uit de overeenkomst, bedoeld in artikel 29b, derde lid, onderdeel e, of de stabiliteit van de financiële sector of de bescherming van beleggers of depositohouders in gevaar komt door de aanvullende deelname van de financiële onderneming aan de Nederlandse vangnetregeling, de financiële onderneming door middel van een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 van de wet kan verplichten om binnen een door haar gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, dient erop gericht te zijn dat de financiële onderneming aan de verplichtingen die voortvloeien uit deelname aan de Nederlandse vangnetregeling, voldoet of dat de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector of de bescherming door de Nederlandse vangnetregeling van beleggers of depositohouders niet langer in gevaar komen door de aanvullende deelname van de financiële onderneming aan de Nederlandse vangnetregeling.

Artikel 29g

Op het bedrag van de vergoeding dat overeenkomstig artikel 26, vierde lid, is berekend, wordt in mindering gebracht het bedrag dat, ingevolge de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, is vastgesteld voor de betreffende depositohouder of belegger door de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft.

Artikel 29h
  • 1. De Nederlandsche Bank besluit tot toepassing van een Nederlandse vangnetregeling waaraan een bank, beleggingsmaatschappij of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat aanvullend deelneemt, indien de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële ondernemer haar zetel heeft, op die financiële onderneming wordt toegepast.

  • 2. De Nederlandsche Bank doet mededeling van de toepassing van de Nederlandse vangnetregeling in de Staatscourant. Tevens doet de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk nadat zij het besluit, bedoeld in het eerste lid, heeft genomen, mededeling door middel van advertenties in door haar te bepalen landelijke nieuwsbladen dat:

    • a. zij het beleggerscompensatiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, van de wet of het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de wet in werking heeft gesteld; en

    • b. de personen, bedoeld in artikel 9 of artikel 19, met gebruikmaking van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen formulier een aanvraag tot vergoeding van de in artikel 10 onderscheidenlijk artikel 20 bedoelde vorderingen bij haar kunnen indienen, binnen een termijn die aanvangt op het moment van de plaatsing van de advertenties en die verstrijkt vijf maanden na de datum waarop zij een vergoeding hebben ontvangen van de uitvoerder van de vangnetregeling in de andere lidstaat.

Artikel 29i

De Nederlandsche Bank neemt een aanvraag voor vergoeding uit hoofde van een vangnetregeling waaraan een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat deelneemt in behandeling indien de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, heeft vastgesteld wat de hoogte van de vergoeding voor de desbetreffende depositohouder of belegger is.

Artikel 29j
  • 1. Indien een aanvullende deelname aan de Nederlandse vangnetregeling door een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met een zetel in een andere lidstaat wordt beëindigd, blijven deposito’s, aangehouden op de dag waarop de aanvullende deelname eindigt, aanvullend gedekt.

  • 2. De dekking, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het bedrag van het deposito op de datum waarop de aanvullende deelname is beëindigd, tot het maximum, bedoeld in artikel 26, vierde lid of het ingevolge artikel 26, zevende lid vastgestelde maximum, dan wel, indien het bedrag na die datum kleiner is geworden, tot het lagere bedrag.

  • 3. Deposito’s die worden geopend na de datum waarop de aanvullende deelname eindigt, worden niet aanvullend gedekt.

ARTIKEL II

Indien op de datum van inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van een aanvullende deelname aan het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht door een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met een zetel in een andere lidstaat, niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 29b, derde lid of krachtens artikel 29b, vijfde lid, van het Besluit prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, en de Nederlandsche Bank ten aanzien van de desbetreffende financiële onderneming op of voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit niet heeft besloten tot toepassing van een vangnetregeling, eindigt die aanvullende deelname met ingang van de dag, volgend op de datum waarop de Nederlandsche Bank dit heeft vastgesteld.

ARTIKEL III

Op de aanvullende deelname aan het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht door een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit heeft besloten tot toepassing van een vangnetregeling, is het recht van toepassing dat gold op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 juli 2009

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de eenentwintigste juli 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Artikel 3:266 van de Wet op het financieel toezicht (hierna Wft) betreft de deelname aan het Nederlandse beleggerscompensatiestelsel of depositogarantiestelsel (vangnetregeling) door bepaalde financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uitoefenen. Het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld betreffende die deelname. Met de onderhavige wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie is in die nadere regels voorzien.

De richtlijn inzake depositogarantiestelsels 1 en die inzake beleggerscompensatiestelsels 2 schrijven voor dat lidstaten dienen te beschikken over een depositogarantiestelsel of beleggerscompensantiestelsel waartoe bijkantoren van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat kunnen toetreden wanneer de vangnetregeling in die lidstaat een beperktere dekking kent dan de vangnetregeling in de lidstaat waar het bijkantoor gevestigd is. Hierin voorziet artikel 3:266 Wft. De richtlijnen schrijven ter zake van deze deelname eveneens voor dat de lidstaten algemene en objectief toegepaste voorwaarden stellen voor de aanvullende deelname. Het vijfde lid van artikel 3:266 Wft voorziet in een rechtsbasis om deze nadere voorwaarden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen. Met de onderhavige wijziging van het besluit wordt hierin voorzien.

Nog een opmerking vooraf betreffende de terminologie: het depositogarantiestelsel en het beleggerscompensatiestelsel vormen tezamen de vangnetregeling. Hieronder zal kortheidshalve niet steeds zowel het depositogarantiestelsel als het beleggerscompensatiestelsel, worden genoemd. Opmerkingen betreffende het depositogarantiestelsel moeten worden geacht – al dan niet mutatis mutandis – mede betrekking te hebben op het beleggerscompensatiestelsel, tenzij uit de context anders blijkt of anders is vermeld.

De richtlijnen voorzien in een minimumharmonisatie. Dit betekent dat het lidstaten vrij staat een ruimere dekking te bieden dan het door de richtlijnen voorgeschreven minimum. Die ruimere dekking kan gelegen zijn in de hoogte van de dekking als ook in de reikwijdte van de dekking. Door de minimumharmonisatie is het mogelijk dat banken of beleggingsondernemingen die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor in die lidstaat een concurrentievoordeel of -nadeel hebben door de verschillen in dekking tussen de vangnetregeling in de lidstaat waar de bank of beleggingsonderneming haar zetel heeft en de vangnetregeling van de lidstaat waar het bijkantoor van die bank of beleggingsonderneming is. Om dit concurrentievoordeel of -nadeel te beperken dan wel waar mogelijk weg te nemen, zijn niet alleen beperkingen gesteld aan het gebruik van informatie over toepasselijke vangnetregelingen voor reclamedoeleinden (zie artikel 3:264 Wft). De mogelijkheid van aanvullende deelname maakt het mogelijk het concurrentienadeel, vanwege een ruimere dekking van de vangnetregeling in de lidstaat van vestiging van het bijkantoor dan de vangnetregeling in de lidstaat van herkomst, op te heffen. Tevens zorgt de aanvullende deelname ervoor dat depositohouders in de lidstaat van ontvangst dezelfde bescherming genieten wanneer zij deposito’s aanhouden bij het bijkantoor als wanneer zij deposito’s aanhouden bij banken met zetel in die lidstaat.

Paragraaf 6.4 beschrijft de te doorlopen procedure wanneer een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aanvullend wil deelnemen aan de Nederlandse vangnetregeling. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de toepasselijke vangnetregeling in de lidstaat van herkomst een beperktere dekking biedt dan de Nederlandse vangnetregeling. Vervolgens zal aan een aantal voorwaarden moeten zijn voldaan alvorens van aanvullende deelname sprake kan zijn.

Het depositogarantiestelsel heeft tot doel de financiële stabiliteit te waarborgen en depositohouders te beschermen. De financiële stabiliteit is gediend bij een depositogarantieregeling die al dan niet potentiële deposanten het vertrouwen geeft dat hun tegoeden daadwerkelijk gedekt worden door de vangnetregeling; dit vertrouwen helpt namelijk een run op een bank te voorkomen wanneer er geluiden naar buiten komen dat zij in de problemen zou zijn. Het is daarom zowel in de vormgeving van de vangnetregeling als bij het realiseren van een aanvullende deelname zaak dat het vertrouwen in de werking van de vangnetregeling niet wordt geschaad. De toepassing van het depositogarantiestelsel is een complexe aangelegenheid en brengt, zo heeft de ervaring geleerd, de nodige operationele en juridische verwikkelingen met zich mee. Wanneer bij het activeren van het depositogarantiestelsel niet één maar twee regelingen opererend onder twee verschillende rechtsstelsels zijn betrokken, neemt de complexiteit toe. Hierbij moet worden gedacht aan onderwerpen als de vaststelling van de betalingsonmacht, de afhandeling van aanvragen, de uitkeringstermijn, verrekening, de samenloop van de vangnetregeling met het insolventierecht en subrogatie. Alvorens de aanvullende deelname kan worden gerealiseerd, zal dan ook moeten komen vast te staan hoe met de betrokken juridische en operationele aspecten wordt omgegaan. De aanvullende deelname aan het Nederlandse depositogarantiestelsel moet daadwerkelijk bescherming bieden aan deposanten. Wanneer over de effectiviteit van die bescherming twijfel zou kunnen bestaan of in de praktijk de afwikkeling niet goed zou verlopen, zou dit de werking van de vangnetregeling ondermijnen doordat het vertrouwen van deposanten in het depositogarantiestelsel is aangetast. In dit kader merk ik op dat bij het sluiten van de overeenkomst voldoende aannemelijk dient te zijn dat het buitenlandse depositogarantiestelsel haar verplichtingen in geval van een eventuele deconfiture zal kunnen nakomen. Benadrukt wordt dat, wanneer zich een deconfiture zou voordoen, het Nederlandse depositogarantiestelsel slechts een aanvullende uitkering doet. Dat heeft als consequentie dat het Nederlandse depositogarantiestelsel niet tot uitkering overgaat indien het buitenlandse depositogarantiestelsel geen uitkering heeft vastgesteld. Daarom moet reeds bij het maken van afspraken met de uitvoerder van het depositogarantiestelsel in de andere lidstaat en de betrokken financiële onderneming in het kader van de toetreding tot het Nederlandse depositogarantiestelsel voldoende aannemelijk zijn dat het buitenlandse depositogarantiestelsel aan haar verplichtingen kan voldoen, aangezien anders de geloofwaardigheid van het Nederlandse depositogarantiestelsel zou worden ondermijnd.

In dat licht moeten ook de voorwaarden worden gezien die worden gesteld; zo moet vooraf duidelijk zijn wat de op beide stelsels rustende financiële en andere verplichtingen zijn en mogen er geen financiële risico’s aan de aanvullende deelname en activering van de vangnetregeling kleven waarvan onduidelijk is voor wiens rekening en risico deze komen. Voor het inroepen van de voorwaarde inzake de financiële stabiliteit zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn indien er een ernstige situatie in de lidstaat van herkomst of bij de bank of beleggingsonderneming is. De richtlijnen depositogarantiestelsels en beleggerscompensatiestelsels schrijven voor dat elke lidstaat op zijn grondgebied een depositogarantiestelsel en beleggerscompensatiestelsel opricht met als doelen het bevorderen van de stabiliteit van de financiële sector en de bescherming van depositohouders en beleggers. Wanneer de aanvullende deelname door een bank of beleggingsonderneming die doelen zou ondermijnen vanwege de economische situatie in de lidstaat van herkomst dan wel de situatie van de betrokken bank of beleggingsonderneming, zou het realiseren van de aanvullende deelname de vangnetregeling in de lidstaat van ontvangst zodanig kunnen beïnvloeden dat de lidstaat van ontvangst daardoor zelf niet meer aan zijn verplichting onder de richtlijn zou kunnen voldoen. Een redelijke uitleg van de richtlijn brengt met zich mee dat de richtlijnverplichting om een mogelijkheid tot aanvullende deelname te creëren niet zo ver kan gaan dat deze ook geldt ingeval bij voorbaat duidelijk is dat door de aanvullende deelname de continuïteit van de vangnetregeling in de lidstaat van ontvangst in gevaar komt. Bij de toepassing van de voorwaarde met betrekking tot financiële stabiliteit past echter grote terughoudendheid, gegeven het bestaan van de interne markt, het uitgangspunt van home country control en het feit dat het depositogarantiestelsel juist tot doel heeft depositohouders te beschermen en de aanvullende deelname meer specifiek om deposanten in een lidstaat dezelfde mate van bescherming te bieden.

Er dient een samenwerkingsovereenkomst te worden gesloten tussen DNB als uitvoerder van de Nederlandse vangnetregeling en de uitvoerder van de toepasselijke vangnetregeling in de lidstaat van herkomst (zie bijlage II bij de richtlijn depositogarantiestelsels en bijlage II bij de richtlijn beleggerscompensatie). Verder dient een overeenkomst te worden gesloten tussen DNB en de bank of beleggingsonderneming die de aanvullende dekking wenst. Deze tweede overeenkomst zal in de praktijk niet worden gesloten voordat de samenwerkingsovereenkomst tussen beide uitvoerders tot stand is gekomen. In deze overeenkomsten worden in ieder geval de operationele en juridische aspecten van de uitvoering van de vangnetregeling vastgelegd.

Met betrekking tot de stand van zaken inzake de richtlijn depositogarantiestelsels wordt het volgende opgemerkt. Op 11 maart 2009 is de richtlijn nr. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PbEU L 68) vastgesteld (hierna: wijzigingsrichtlijn). Voor zover hier van belang, schrijft de wijzigingsrichtlijn een minimumbedrag van de door het depositogarantiestelsel uit te keren vergoeding voor van € 50.000. Tot 30 juni 2009 is het minimumbedrag nog € 20.000. Voorts bepaalt de wijzigingsrichtlijn dat op 31 december 2010 de vergoeding € 100.000 bedraagt, tenzij de Europese Commissie voor 31 december 2009 tot de conclusie komt dat dat bedrag niet passend is of niet voor alle lidstaten financieel uitvoerbaar is. Het bedrag van € 100.000 is geen minimumbedrag maar een vast bedrag voor alle lidstaten. Een en ander betekent dat, behoudens een andersluidende conclusie van de Europese Commissie voor 31 december 2009, het belang van de onderhavige wijziging van het Besluit aan belang inboet. Wanneer het bedrag in alle lidstaten gelijk is, is de hoogte van het bedrag immers geen reden meer om aanvullend deel te nemen aan een depositogarantiestelsel in een andere lidstaat. Voorkomen moet evenwel worden dat voor 31 december 2010 een bank met zetel in een andere lidstaat aanvullend kan deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel zonder dat DNB daaraan eisen kan stellen.

Met betrekking tot het beleggerscompensatiestelsel wordt opgemerkt dat op dit moment het maximumbedrag € 20.000 is. Dit bedrag is niet hoger dan in andere lidstaten. Daardoor wordt er thans niet aanvullend deelgenomen aan het Nederlandse beleggerscompensatiestelsel. Om met eventuele toekomstige ontwikkelingen rekening te houden, wordt in het onderhavige Besluit ook de aanvullende deelname aan het Nederlandse beleggerscompensatiestelsel geregeld. Overigens bestaat er geen voornemen om het beleggerscompensatiestelsel te wijzigen.

Administratieve lasten

Tot «administratieve lasten» worden niet gerekend de lasten gerekend voor ondernemingen met zetel buiten Nederland. In die zin brengt het onderhavige besluit geen administratieve lasten met zich mee. Dit besluit brengt een zeer geringe toename van kosten voor ondernemingen met zetel buiten Nederland met zich mee. In de voorheen bestaande situatie kon een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, bij gebreke aan een besluit als de onderhavige, aanvullend aan de Nederlandse vangnetregeling deelnemen zonder dat daarvoor formeel enige informatie behoefde te worden overgelegd en zonder dat daaraan enige voorwaarden werden gesteld. Op grond van de onderhavige wijziging kan de desbetreffende onderneming slechts dan aanvullend aan de Nederlandse vangnetregeling deelnemen indien zij de nodige informatie heeft overgelegd, met DNB een overeenkomst heeft gesloten, en aan enkele andere voorwaarden is voldaan. De voorwaarden die met deze wijziging zijn geïntroduceerd brengen slechts eenmaal kosten met zich mee, namelijk wanneer een financiële onderneming tot de Nederlandse vangnetregeling wil toetreden. De toename van deze kosten is gering. Bovendien betreft het slechts die ondernemingen die voornemens zijn aanvullend deel te nemen aan de Nederlandse vangnetregeling. Voor zover ik weet is er thans slechts in de orde van grootte van één onderneming die overweegt aanvullend deel te nemen.

Het besluit is ter informatie naar het Adviescollege toetsing administratieve lasten gezonden. Dit adviescollege heeft laten weten dat het wetsvoorstel niet aan haar voor advies hoeft te worden voorgelegd. Een en ander is ambtelijk afgehandeld.

Consultatie

Het besluit is in nauwe samenwerking met DNB opgesteld.

Artikel I

Artikel 29b

In dit artikel worden de voorschriften genoemd waaraan moet zijn voldaan voordat een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar voornemen om aanvullend deel te nemen aan de Nederlandse vangnetregeling kan uitvoeren.

Zij dient een beschrijving over te leggen van de omvang en reikwijdte van de vangnetregeling van de lidstaat waar zij haar zetel heeft. Met «omvang» wordt bedoeld de hoogte van de vergoedingen, en met reikwijdte welke vorderingen voor vergoeding in aanmerking komen en welke personen een beroep kunnen doen op de vangnetregeling. De reikwijdte kan verschillen doordat de richtlijnen een minimumharmonisatie bevatten; de kring van depositohouders kan daardoor per lidstaat verschillen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat, indien de reikwijdte van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft een andere is dan die van de Nederlandse vangnetregeling, voor een beroep op de Nederlandse vangnetregeling de reikwijdte van de Nederlandse vangnetregeling geldt.

De financiële onderneming dient de verschillen te beschrijven tussen de vangnetregeling van de lidstaat van haar zetel en de Nederlandse vangnetregeling. Dit geldt alleen met betrekking tot het type vangnetregeling waaraan de financiële onderneming voornemens is deel te nemen: het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel.

De financiële onderneming kan haar voornemen om aanvullend deel te nemen aan de Nederlandse vangnetregeling niet uitvoeren dan nadat aan een aantal cumulatieve voorwaarden is voldaan. Voorts dient de financiële onderneming aan te tonen dat er voldoende waarborgen zijn dat zij de verplichtingen die voortvloeien uit de deelname aan de Nederlandse vangnetregeling zal naleven. Zie over de zinsnede «verplichtingen die voortvloeien uit deelname aan de Nederlandse vangnetregeling» ook de toelichting op artikel 29f. Die verplichtingen zijn: onder andere «meedelen» in de omslag van de kosten.

De derde voorwaarde waaraan moet zijn voldaan alvorens de financiële onderneming aanvullend kan deelnemen aan de Nederlandse vangnetregeling is dat voldoende aannemelijk is dat de stabiliteit van de financiële sector en de bescherming van beleggers of depositohouders niet in gevaar komt door de aanvullende deelneming aan de Nederlandse vangnetregeling. Voorstelbaar is dat de aanvullende deelname door een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat een zodanig beslag zou leggen op de Nederlandse vangnetregeling dat twijfelachtig wordt of de Nederlandse vangnetregeling de capaciteit heeft om bij een eventuele betalingsonmacht van de desbetreffende financiële onderneming aan alle aanvragen van een vergoeding te voldoen. Hierbij moet ook in het oog worden gehouden dat DNB, met uitzondering van het liquiditeitstoezicht, geen toezicht houdt op het in Nederland gelegen bijkantoor van waaruit de financiële onderneming haar bedrijf uitoefent; dat doet de toezichthouder van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft: het beginsel van home country control. Dit beginsel wordt niet aangetast maar bij de toetreding van een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat moet DNB wel betrokken kunnen zijn.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat met de term «financiële onderneming» in het tweede lid wordt bedoeld «bank, beleggingsonderneming of financiële instelling met zetel in een andere lidstaat». Dat zulks is bedoeld volgt uit de systematiek van de wet en het besluit; andere ondernemingen dan banken, beleggingsondernemingen of financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat kunnen immers niet deelnemen aan de vangnetregeling.

Voorts dienen er twee overeenkomsten te worden gesloten. De ene overeenkomst, die in de praktijk ook wel «Memorandum of Understanding» («MoU») wordt genoemd, wordt gesloten tussen DNB en de uitvoerder van de vangnetregeling van de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft. Dit is een overeenkomst, waarin partijen afspreken hoe zij zullen samenwerken. In deze samenwerkingsovereenkomst dienen in ieder geval de juridische en operationele aspecten van de uitvoering te worden vastgelegd. Daarnaast dient een overeenkomst te worden gesloten tussen DNB en de desbetreffende financiële onderneming betreffende de toetreding. Ook in deze overeenkomst dienen in ieder geval de juridische en operationele aspecten van de uitvoering te worden vastgelegd.

Gekozen is voor het vereiste van een overeenkomst, en niet voor een vergunning, om de volgende redenen. In de eerste plaats schrijft de richtlijn voor dat er bilateraal regels worden vastgesteld tussen de uitvoerders van beide vangnetregelingen: zie bijlage II van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels en bijlage II van de richtlijn inzake beleggerscompensatiestelsels. In de tweede plaats is het sluiten van MoU’s de in Europa gangbare praktijk voor het vastleggen van afspraken tussen toezichthouders. Dat is ook de reden waarom de richtlijnen dit voorschrijven; de richtlijnen bevestigen de gangbare praktijk en schrijven deze voor alle gevallen voor.

In het vierde lid is bepaald dat de financiële onderneming voldoet aan de toetredingsovereenkomst. De achtergrond van deze zin is de volgende. De in de toetredingsovereenkomst opgenomen normen zijn zonder deze zin uitsluitend van privaatrechtelijke aard. Door de toevoeging van de zin worden zij mede van publiekrechtelijke aard. Dit heeft als gevolg dat het in de Wft opgenomen toezichtsinstrumentarium van toepassing wordt op overtreding van bedoelde normen. Dit heeft in het bijzonder tot gevolg dat DNB na overtreding door de financiële onderneming van de in de overeenkomst opgenomen normen een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 Wft kan geven, en het gevolg daar weer van is dat de maatregelen, bedoeld in artikel 1:58 Wft, kunnen worden genomen. Niet nodig is eveneens te bepalen dat de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft, aan de samenwerkingsovereenkomst voldoet. Het is immers niet de bedoeling dat DNB aan de uitvoerder een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 kan geven. Evenmin is nodig te bepalen dat de financiële onderneming voldoet aan de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vijfde lid. Die voorschriften en beperkingen zijn al een publiekrechtelijke norm, zodat op overtreding daarvan al de artikelen 1:58 en 1:75 Wft van toepassing zijn.

Tot slot wordt in het vijfde lid bepaald dat DNB voorwaarden kan verbinden aan de toetreding tot de aanvullende deelname aan de Nederlandse vangnetregeling, mede in verband met de aspecten, hierboven beschreven.

Artikel 29c

Met artikel 29c wordt artikel 4, vierde lid, van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels geïmplementreerd. Het betreft de situatie waarin een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat die aanvullende deelneemt aan een Nederlandse vangnetregeling niet voldoet aan haar verplichtingen als deelnemer aan die vangnetregeling, en waarin de schending van die verplichtingen niet van dringende aard is. Bij situaties die niet dringend zijn valt te denken aan de situatie waarin de financiële onderneming niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting om bij te dragen aan de kosten van het depositogarantiestelsel ingeval een beroep wordt gedaan op het depositogarantiestelsel als gevolg van een deconfiture van een andere financiële instelling. De te volgen procedure is in een dergelijk geval als volgt. DNB stelt de toezichthouder van de andere lidstaat ervan in kennis dat de financiële onderneming niet aan haar verplichtingen voldoet. DNB kan voorts bepalen dat de financiële onderneming geen nieuwe overeenkomsten in Nederland mag sluiten indien de financiële onderneming nog steeds niet aan haar verplichtingen voldoet, hetzij in weerwil van door de toezichthouder van de andere lidstaat getroffen maatregelen, hetzij ingeval die maatregelen ontoereikend zijn, hetzij die andere toezichthouder geen maatregelen heeft getroffen. Daarnaast kan DNB de overeenkomst met de financiële onderneming opzeggen met een opzegtermijn van een jaar. Daarvoor is de toestemming nodig van de andere toezichthouder. Benadrukt wordt dat in een situatie die dringend is, DNB gebruik kan maken van de bevoegdheden die zij heeft bedongen ingevolge artikel 29d. In dringende situaties is direct ingrijpen noodzakelijk en kan niet worden gewacht totdat de zojuist beschreven procedure is gevolgd.

Artikel 29d

Aan de verplichtingen die voortvloeien uit de aanvullende deelname aan de Nederlandse vangnetregeling moet niet alleen worden voldaan in het kader van de toetreding tot de Nederlandse vangnetregeling, maar ook tijdens de aanvullende deelname.

In dit artikel worden de gevallen geregeld waarin DNB de overeenkomsten kan wijzigen of beëindigen. Zoals hierboven, in de toelichting op artikel 29b, reeds is opgemerkt wordt geen vergunningplicht opgelegd maar voorgeschreven dat overeenkomsten worden gesloten, omdat de richtlijnen dat voorschrijven en omdat dat conform de gangbare praktijk is. Dat neemt niet weg dat bij de vormgeving van het voorschrift overeenkomsten te sluiten het de voorkeur verdiende zo veel mogelijk aansluiting te vinden bij de bepalingen in de Wft die wel een vergunningplicht opleggen. Aansluiting is gezocht bij artikel 1:104 Wft, dat betrekking heeft op wijziging, intrekking en beperking van vergunningen. De terminologie is aangepast voor zover dat nodig

De verschillen tussen vergunningen en overeenkomsten zijn niet alleen terminologisch. In het eerste lid wordt bepaald wat in ieder geval moet worden vastgelegd in de overeenkomsten. Als voorbeeld moge onderdeel f dienen, dat bepaalt wat moet worden vastgelegd voor het geval zich onvoorziene omstandigheden voordoen Op grond van artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan, kort gezegd, de rechter de gevolgen van de overeenkomst wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. In geval van onvoorziene omstandigheden op de financiële markten kan het gewenst zijn dat DNB onverwijld de overeenkomsten kan wijzigen. Dit moet in de overeenkomst worden vastgelegd. Het gevolg van hetgeen op grond van onderdeel e in de overeenkomst moet worden vastgelegd, is dat tussenkomst van de rechter niet nodig is in de daar genoemde gevallen. Het staat evenwel de financiële onderneming nog steeds vrij een beroep te doen op artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Zijn beide partijen het eens over een wijziging van de overeenkomst, dan kunnen zij uiteraard die wijziging overeenkomen; dat behoeft niet uitdrukkelijk te worden geregeld.

In het tweede lid wordt bepaald dat in de overeenkomsten het volgende wordt vastgelegd. DNB aan de uitvoerder van de vangnetregeling in de lidstaat waar de financiële onderneming haar zetel heeft of de financiële onderneming een redelijke termijn kan stellen om in te stemmen met een wijziging. Voorts wordt vastgelegd dat, indien de uitvoerder of de financiële onderneming niet binnen die termijn met de wijziging instemt, de overeenkomst is ontbonden met ingang van de datum waarop de termijn is verstreken. Deze regel moet in samenhang worden gezien met de regel dat wordt vastgelegd dat DNB ook de overeenkomsten met onmiddellijke ingang kan beëindigen. Een en ander moet worden vastgelegd voor het geval de situatie van dien aard is dat onverwijld ingrijpen noodzakelijk is. Bovendien speelt de mogelijkheid om de overeenkomsten met onmiddellijke ingang op te zeggen ook een rol wanneer partijen met elkaar in overleg treden om te spreken over wijziging van de overeenkomst.

Met betrekking tot hetgeen is vastgelegd in de overeenkomsten, spreekt het voor zich dat het niet uitmaakt of DNB contact heeft gehad met het «hoofdkantoor» in de lidstaat van de zetel van de financiële onderneming, dan wel met het bijkantoor. Indien het bijkantoor onjuiste gegevens heeft verstrekt of feiten of omstandigheden heeft verzwegen, geldt dat als een verstrekking of verzwijging door de financiële onderneming als geheel. Hetzelfde geldt met betrekking tot hetgeen wordt vastgelegd ingevolge het eerste lid, onderdeel c. Wanneer het bijkantoor niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel niet meer voldoet aan de aan de aanvullende deelname verbonden voorwaarden, wordt dat gezien als een «niet-voldoen» door de financiële onderneming.

Artikel 29e

Met artikel 29e wordt artikel 4, vierde lid, tweede alinea, tweede volzin van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels geïmplementeerd.

Artikel 29f

Dit artikel schrijft voor dat wordt vastgelegd dat, indien de financiële onderneming tijdens de aanvullende deelname niet langer voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 29b, derde lid, of hetgeen is bepaald in artikel 29b, vierde lid, DNB op grond van artikel 1:75, eerste lid, van de Wft een aanwijzing kan geven. Dit kan het geval zijn wanneer de financiële onderneming niet bijdraagt aan de bijdrageverplichtingen, bedoeld in artikel 3:262 jo.3:3:266, eerste lid, van de wet. DNB kan eveneens een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, tweede lid, van de wet geven indien de stabiliteit van de financiële sector en de bescherming van beleggers en depositohouders in gevaar komen door de aanvullende deelname van de financiële onderneming aan de Nederlandse vangnetregeling. Het spreekt voor zich dat de aanwijzing alleen erop gericht kan zijn dat de desbetreffende financiële onderneming wel voldoet aan de verplichtingen, die voortvloeien uit de deelname aan de Nederlandse vangnetregeling of dat de stabiliteit van de financiële sector en de bescherming van beleggers en depositohouders niet langer in gevaar komen door de aanvullende deelname van de financiële onderneming aan de Nederlandse vangnetregeling. Toch is dit voor de duidelijkheid bepaald in het tweede lid. Gekozen is voor de formulering «verplichtingen, die voortvloeien uit de deelname aan de Nederlandse vangnetregeling». Deze formulering dient zo ruim mogelijk te worden opgevat. In ieder geval is beoogd te verwijzen, niet alleen naar de verplichtingen die in de wet worden genoemd, maar ook naar de verplichtingen die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst en de toetredingsovereenkomst. Enkele voorbeelden van de verplichtingen die in de wet worden genoemd zijn het voldoen aan de bijdrageverplichting, of de verplichting om zich te houden aan het verbod om informatie over een vangnetregeling ten behoeve van reclamedoeleinden te gebruiken. Een van de voorbeelden van verplichtingen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn bepaald, is de mogelijke voorwaarde in de toetredingsovereenkomst dat het bijkantoor niet meer dan een bepaald totaalbedrag aan deposito’s mag aantrekken. Overtreedt het bijkantoor een dergelijke voorwaarde, dan kan DNB een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, van de wet geven.

Artikel 29g

De deelname door een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat kan slechts een aanvullend karakter hebben. Gevolg hiervan is dat een depositohouder in totaal niet meer van de buitenlandse vangnetregeling en de Nederlandse vangnetregeling kan ontvangen dan het bedrag dat hij zou hebben ontvangen indien alleen de Nederlandse vangnetregeling van toepassing was geweest. Om de vergoeding waarop een depositohouder aanspraak kan maken ingevolge de aanvullende deelname moet eerst een vergelijking worden gemaakt met de aanspraak op een vergoeding in de situatie waarin een depositohouder een deposito heeft bij een bank met zetel in Nederland.

Een rekenvoorbeeld moge dit verduidelijken.

Stel dat een vangnetregeling in een andere lidstaat een maximale vergoeding van € 75.000 kent. Een bank met zetel in die lidstaat oefent haar bedrijf uit vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De bank neemt aanvullend deel aan het Nederlandse depositogarantiestelsel. Een depositohouder A heeft een deposito bij het Nederlandse bijkantoor van € 125.000. Vervolgens wordt de bank betalingsonmachtig. Hoe veel ontvangt A?

Eerst moet een vergelijking worden gemaakt met een hypothetische depositohouder, depositohouder B, die een deposito heeft van hetzelfde bedrag, dus van € 125.000, bij een bank met zetel in Nederland. Depositohouder B zou € 100.000 ontvangen. We keren terug naar depositohouder A. Depositohouder A dient een aanvraag in bij de vangnetregeling van de andere lidstaat en ontvangt € 75.000. Van zijn totale deposito heeft depositohouder A nog een restantbedrag van € 50.000 niet vergoed gekregen. Het is niet zo dat het Nederlandse depositogarantiestelsel een vergoeding van € 50.000 dient uit te keren. Immers, zou de depositohouder een vergoeding kunnen aanvragen op basis van een restantbedrag van € 50.000, en zou dit worden uitgekeerd, dan zou hij in een betere positie verkeren dan depositohouders die alleen een beroep kunnen doen op de Nederlandse vangnetregeling. DNB keert aan depositohouder A een bedrag van € 25.000 uit.

In totaal heeft depositohouder A dan van de buitenlandse vangnetregeling en de Nederlandse vangnetregeling tezamen € 100.000 ontvangen, net zo veel als depositohouder B die alleen op de Nederlandse vangnetregeling een beroep zou hebben kunnen doen.

Zie ook de toelichting op artikel 29i.

Artikel 29h

Artikel 29h geeft voor het specifieke geval van aanvullende deelname door een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat een regeling met betrekking tot de procedure, die van artikel 24 afwijkt. DNB neemt het besluit tot toepassing van de vangnetregeling eerst nadat de vangnetregeling van de andere lidstaat in die lidstaat wordt toegepast. Ook hierin komt het aanvullende karakter van de deelname aan het Nederlandse depositogarantiestelsel tot uitdrukking. DNB publiceert dit besluit zo spoedig mogelijk nadat DNB dat besluit heeft genomen.

Artikel 29i

In artikel 29i komt het aanvullende karakter van de deelname het sterkst tot uitdrukking. Voorwaarde voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een uitkering op grond van het Nederlandse depositogarantiestelsel is dat de uitvoerder van het buitenlandse depositogarantiestelsel de vergoeding van de desbetreffende belegger of depositohouder reeds heeft vastgesteld. In het rekenvoorbeeld in de toelichting op artikel 29g betekent dit, dat DNB de aanvraag voor een bedrag van € 25.000 alleen dan in behandeling neemt indien de uitvoerder van het buitenlandse depositogarantiestelsel heeft vastgesteld dat depositohouder A aanspraak kan maken op een bedrag van € 75.000 op grond van het depositogarantiestelsel in de andere lidstaat. Stelt het depositogarantiestelsel in de andere lidstaat om wat voor reden vast dat depositohouder A geen recht heeft op een vergoeding (bijvoorbeeld omdat de reikwijdte van het begrip «deposito» in die lidstaat beperkter is dan in Nederland), dan ontvangt A toch een vergoeding op grond van het Nederlandse depositogarantiestelsel. A ontvangt dan het bedrag dat hij op grond van het Nederlandse depositogarantiestelsel zou hebben ontvangen indien hij een deposito had gehad bij een bank met zetel in Nederland.

Er is voor gekozen te bepalen dat DNB de aanvraag niet in behandeling neemt, in plaats van te bepalen dat DNB geen uitkering doet. Het zou onnodig extra werk voor DNB opleveren indien zij wel de aanvraag in behandeling zou moeten nemen om vervolgens te moeten constateren dat deze behandeling niet leidt tot een uitkering omdat het depositogarantiestelsel in de andere lidstaat nog niet heeft vastgesteld.

Artikel 29j

Artikel 29j geeft een regeling voor het geval de aanvullende deelname wordt beëindigd. Deposito’s die werden aangehouden op de dag waarop de aanvullende deelname wordt beëindigd blijven gedekt; deposito’s die daarna worden geopend vallen niet onder de dekking. Bij de vaststelling van de hoogte van de dekking van bestaande deposito’s wordt uitgegaan van het bedrag van het deposito op de datum van de beëindiging van de aanvullende dekking, tenzij dat bedrag na die datum lager wordt. Een en ander kan worden verduidelijkt met een voorbeeld. Op dag X wordt de aanvullende dekking beëindigd. Een depositohouder heeft een deposito dat op dag X € 60.000 bedraagt. Indien na datum X het deposito wordt verhoogd tot een bedrag van € 75.000, blijft het deposito gedekt tot een bedrag van € 60.000. Wordt het deposito na dag X verlaagd tot een bedrag van € 40.000, dan is het deposito gedekt tot een bedrag van € 40.000. Een deposito, geopend na dag X , is in het geheel niet gedekt.

Artikel II

Artikel II regelt het overgangsrecht met betrekking tot financiële ondernemingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit aanvullend deelnamen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel, en ten aanzien waarvan op die datum geen vangnetregeling van toepassing was verklaard. Op het tijdstip van het redigeren van het onderhavige besluit was er slechts één financiële onderneming die aanvullend deelneemt aan het Nederlandse depositogarantiestelsel: Landsbanki Islands hf. Ten aanzien van deze financiële onderneming is de Nederlandse vangnetregeling van toepassing verklaard. Nu artikel II slechts ziet op financiële ondernemingen ten aanzien waarvan op de datum van inwerkingtreding geen vangnetregeling van toepassing is verklaard, viel het op het tijdstip van redigeren van dit besluit dus niet te verwachten dat artikel II tot toepassing zou komen. Voor de volledigheid is het artikel opgenomen en wordt het als volgt toegelicht:

Indien op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat deelnam aan de Nederlandse vangnetregeling ingevolge artikel 3:266, tweede, derde of vierde lid, van de Wft, zal DNB moeten beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden, gesteld in artikel 29b, derde lid of krachtens het vijfde lid van dat artikel. Indien niet aan die voorwaarden is voldaan, vervalt op de datum waarop dit door DNB wordt vastgesteld de aanvullende dekking door de Nederlandse vangnetregeling. Een financiële onderneming die als gevolg van deze overgangsbepaling niet langer deelneemt aan de Nederlandse vangnetregeling, kan weer deelnemen aan de Nederlandse vangnetregeling indien voldaan is aan hetgeen in artikel 29b is bepaald.

Artikel III

Dit artikel regelt het overgangsrecht voor financiële ondernemingen die aanvullend deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel en ten aanzien waarvan wèl besloten is een vangnetregeling toe te passen. In de praktijk gaat het slechts om één onderneming, Landsbanki Islands hf. Op dit geval blijft het oude recht van toepassing.

De Minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135).

XNoot
2

Richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 894).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven