Wet van 8 juli 2009 tot wijziging van enkele belastingwetten (reparatie in verband met arresten van de Hoge Raad inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invorderingswet 1990 en de Algemene wet inzake rijksbelastingen te wijzigen in verband met enige arresten van de Hoge Raad inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.8, tweede lid, wordt «3.136, eerste lid» vervangen door: 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.

B

Artikel 3.136 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot zesde lid, worden na het eerste lid vier leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien het eerste lid als gevolg van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting niet kan worden toegepast, worden in afwijking in zoverre van dat lid slechts de aldaar bedoelde premies als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen. De ingevolge de vorige volzin in aanmerking te nemen premies voor aanspraken waarvan de uitkeringen zijn ingegaan, worden in aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan de in het eerste lid bedoelde omstandigheid.

  • 3. Bij de belastingplichtige die anders dan door overlijden ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn en, in het kader van een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, een aanspraak ingevolge een pensioenregeling heeft verkregen, worden, indien artikel 3.83, eerste lid, als gevolg van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting niet kan worden toegepast, voorts als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen de aanspraken en bijdragen ingevolge die pensioenregeling voor zover deze aanspraken en bijdragen ingevolge artikel 3.81 niet tot het loon zijn gerekend. Het eerste lid, derde volzin, en het tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Ingeval de belastingplichtige binnen tien jaar na toepassing van het eerste lid onderscheidenlijk artikel 3.83, eerste lid, inwoner wordt van een staat als bedoeld in het tweede of derde lid, wordt het belastbare inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar waarin de toepassing van het eerste lid onderscheidenlijk artikel 3.83, eerste lid, heeft plaatsgevonden verlaagd met het ingevolge de toepassing van het eerste lid onderscheidenlijk artikel 3.83, eerste lid, in dat belastbare inkomen uit werk en woning begrepen bedrag en verhoogd met het bedrag dat in aanmerking zou zijn genomen bij toepassing van het tweede onderscheidenlijk derde lid.

  • 5. Ingeval de belastingplichtige na toepassing van het tweede, derde of vierde lid anders dan door overlijden ophoudt inwoner te zijn van een staat als bedoeld in het tweede lid onderscheidenlijk derde lid en op dat moment niet binnenlands belastingplichtige wordt, is het eerste lid onderscheidenlijk artikel 3.83, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, mits niet meer dan tien jaar zijn verstreken sinds het tijdstip waarop de belastingplichtige is opgehouden binnenlands belastingplichtige te zijn. Het ingevolge de eerste volzin als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen onderscheidenlijk als loon in aanmerking te nemen bedrag wordt verminderd met het bedrag dat met toepassing van het tweede of vierde lid onderscheidenlijk derde of vierde lid als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking is genomen.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «volgens het eerste lid» vervangen door «volgens het eerste of vijfde lid» en wordt «wordt het eerste lid» vervangen door «worden het eerste en vijfde lid». Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de premies, bedoeld in het tweede lid, en de aanspraken en bijdragen, bedoeld in het derde lid.

3. Na het zesde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van de omvang van de premies, bedoeld in het tweede lid, en de aanspraken en bijdragen, bedoeld in het derde lid.

C

In artikel 3.137, eerste en tweede lid, wordt «de artikelen 3.133, 3.135 en 3.136» vervangen door: de artikelen 3.133, 3.135 en 3.136, eerste, vijfde en zesde lid.

D

Artikel 3.146 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «de artikelen 3.133, 3.135 en 3.136» vervangen door: de artikelen 3.133, 3.135 en 3.136, eerste, tweede en derde lid.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. De in artikel 3.136, vierde lid, bedoelde negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan dat waarop de belastingplichtige is opgehouden binnenlands belastingplichtige te zijn.

  • 8. De in artikel 3.136, vijfde lid, eerste volzin, bedoelde negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de ingevolge artikel 3.136, vijfde lid, eerste volzin, als loon aan te merken aanspraken uit een pensioenregeling worden geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk volgt op dat waarop zich de omstandigheid voordoet, bedoeld in die volzin.

E

Aan artikel 7.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 16. De in het achtste lid, onderdelen b, c en e, bedoelde verlaging vindt mede plaats met de aanspraken en bijdragen, bedoeld in artikel 3.136, derde en vierde lid.

ARTIKEL II

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25, vijfde lid, wordt «3.136, eerste lid» vervangen door: 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.

B

Aan artikel 26, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voorzover de waarde in het economische verkeer van de in die volzin bedoelde aanspraak is gedaald in vergelijking met het ingevolge artikel 3.136, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake van die aanspraak als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen bedrag.

ARTIKEL III

Artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin bedraagt de revisierente, ingeval artikel 3.136, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is, 20% van het bedrag dat ingevolge die leden als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking wordt genomen.

2. In het vierde lid wordt «3.136, eerste lid» vervangen door: 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat de artikelen I, II en III terugwerken tot en met 29 juni 2009 om 12.00 uur.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Tavarnelle, 8 juli 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de vijftiende juli 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 990

Naar boven