Besluit van 11 juni 2009, houdende wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, tot uitvoering van richtlijn nr. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PbEU L 68)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 28 april 2009, FM 2009/946 M, Generale Thesaurie, directie Financiële markten;

Gelet op richtlijn nr. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PbEU L 68) en de artikelen 3:259, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 20 mei 2009, nr. W06.09.0152/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 2 juni 2009, nr. FM 2009/1164 M.

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 20, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Indien een vordering ingevolge de eerste volzin niet voor voldoening in aanmerking komt, stelt de bank de in die volzin bedoelde personen hiervan in kennis.

B

In artikel 26, vierde lid, wordt de zinsnede «vorderingen tot maximaal € 40.000 per persoon als bedoeld in artikel 19 per betalingsonmachtige financiële onderneming, met dien verstande dat de vorderingen van personen als bedoeld in artikel 19 voor het gedeelte boven € 20.000 tot 90 procent worden voldaan» vervangen door: vorderingen tot maximaal € 100.000 per persoon als bedoeld in artikel 19 per betalingsonmachtige financiële onderneming.

ARTIKEL II

De Regeling van de Minister van Financiën van 9 oktober 2008, houdende de tijdelijke vaststelling maximumbedrag in de zin van artikel 26, vierde lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (Stcrt. 200) wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 11 juni 2009

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de tweede juli 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit zijn enkele wijzigingen aangebracht in de regeling van het depositogarantiestelsel om uitvoering te geven aan een recente EU-richtlijn. Het betreft in het bijzonder de invoering van de verplichting voor banken om mee te delen dat, in voorkomend geval, een bepaalde vordering niet voor voldoening ingevolge het depositogarantiestelsel in aanmerking komt, en de invoering van de verplichting voor de Nederlandsche Bank NV (DNB) om samen te werken met de uitvoerder van een depositogarantiestelsel in een andere lidstaat. Daarnaast wordt de vaststelling van de maximale vergoeding van € 100.000 definitief geformaliseerd.

Op grond van richtlijn nr. 1994/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135), dienen lidstaten een stelsel van depositogarantie in te voeren dat tot doel heeft depositohouders te compenseren in het geval een bank niet in staat is te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen uit deposito’s. Deze richtlijn wordt hierna de «DGS-richtlijn» genoemd.

Op 11 maart 2009 is de richtlijn nr. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PbEU L 68) vastgesteld. Deze richtlijn wijzigt de DGS-richtlijn en wordt hieronder de «wijzigingsrichtlijn» genoemd.

De belangrijkste wijzigingen van de DGS-richtlijn betreffen de maximumvergoeding en de termijn waarbinnen deze moet zijn uitgekeerd. De maximumvergoeding was op grond van de oorspronkelijke DGS-richtlijn minimaal een bedrag van € 20.000. Dit bedrag wordt als volgt verhoogd. Vanaf 30 juni 2009 moet de dekking minimaal € 50.000 bedragen. Dit is, net als voorheen, een minimumharmonisatie; lidstaten mogen een hoger maximumbedrag vaststellen. Uiterlijk op 31 december 2010 zorgen de lidstaten ervoor dat de maximale dekking € 100.000 is, met dien verstande dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie een voorstel zal doen voor wijziging van dit bedrag, indien zij tot de conclusie komt dat deze verhoging en deze harmonisatie niet zijn aangewezen en niet voor alle lidstaten financieel haalbaar zijn. Het thans in de wijzigingsrichtlijn opgenomen bedrag van € 100.000 is een geharmoniseerd maximumbedrag; het staat lidstaten niet vrij een hoger maximumbedrag vast te stellen.

Voor de goede orde wijs ik nog op het volgende. Artikel I, onderdeel 2, van de wijzigingsrichtlijn schrijft voor dat de lidstaten zorg ervoor dragen dat de depositogarantiestelsels in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, van de DGS-richtlijn, met elkaar samenwerken. In dit verband is in punt (9) van de considerans bij de wijzigingsrichtlijn opgemerkt dat de «lidstaten depositogarantieregelingen [moeten] aanmoedigen te overwegen afspraken te maken over hun wederzijdse verplichtingen dan wel bestaande afspraken daarover te verbeteren». In afwachting van de omzetting van artikel 4, vijfde lid, van de DGS-richtlijn op wetsniveau, kunnen de nationale banken en de uitvoerders van de depositogarantiestelsels zich op artikel 10 EG-Verdrag (beginsel van Gemeenschapstrouw) baseren om de verplichting van bedoeld artikel in de DGS-richtlijn te effectueren.

Administratieve lasten

Het besluit leidt niet tot een verhoging van administratieve lasten.

Wat niet tot een verhoging van de administratieve lasten leidt, maar wel tot mogelijke extra kosten, is de door de richtlijn voorgeschreven vaststelling van de maximumvergoeding op € 100.000; wanneer het depositogarantiestelsel in werking wordt gesteld in verband met de betalingsonmacht van een bank, zullen de uitgekeerde vergoedingen over andere banken worden omgeslagen. Dit is overigens, strikt genomen, geen gevolg van dit besluit, maar van de richtlijnverplichting om de maximumvergoeding op € 100.000 te stellen.

Consultatie

DNB is geraadpleegd. Naar aanleiding hiervan zijn enkele kleine technische, niet-inhoudelijke en terminologische wijzingen aangebracht.

Artikelsgewijs

A

Artikel 1, onderdeel 5), van de wijzigingsrichtlijn schrijft voor dat, (1) indien voor een deposito geen garantie uit het depositogarantiestelsel geldt, de bank de depositohouder hierover informeert, en (2) dat desgevraagd inlichtingen moeten worden verstrekt over de voorwaarden voor terugbetaling en de met het oog daarop te vervullen formaliteiten. Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 20, eerste lid.

B

Op grond van artikel 26, vierde lid, komen vorderingen tot maximaal € 40.000 voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat over het gedeelte tussen € 20.000 en € 40.000 90% wordt vergoed. Het niet voor vergoeding in aanmerking komende gedeelte wordt ook wel «het eigen risico» genoemd. Op grond van artikel 26, zevende lid, kan de Minister van Financiën besluiten dat, in afwijking van artikel 26, vierde lid, andere maxima gelden. Naar aanleiding van de ontwikkelingen met betrekking tot Landsbanki heb ik op 9 oktober 2008 van die bevoegdheid gebruik gemaakt, en de maximumvergoeding vastgesteld op € 100.000.1 Dat besluit is zodanig geformuleerd dat het eigen risico niet langer geldt. Uit het opschrift van het besluit blijkt dat het een tijdelijke regeling is, maar in het besluit zelf is niet de termijn waarvoor de verhoging tot € 100.000 geldt, genoemd. Die termijn is een jaar, dus tot 7 oktober 2009.

De wijzigingsrichtlijn schrijft voor dat vanaf 30 juni 2009 de maximumvergoeding minimaal € 50.000 bedraagt. Als gevolg van de ministeriële regeling van 9 oktober 2008 voldeed Nederland reeds vanaf die datum daaraan. Het verdiende evenwel vanuit het oogpunt van toegankelijkheid van wetgeving de voorkeur om de maximumvergoeding in het besluit zelf vast te leggen in plaats van bij ministeriële regeling van het besluit af te wijken. Immers, de lezer die uitsluitend afging op de tekst van artikel 26, vierde lid, van het besluit verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat de maximale vordering die voor vergoeding in aanmerking kwam nog € 40.000 was met een eigen risico van 10% voor het gedeelte tussen € 20.000 en € 40.000.

Daar komt bij dat de ministeriële regeling blijkens het opschrift een tijdelijk karakter had, ook al werd in de ministeriële regeling zelf geen termijn genoemd voor welke de ministeriële regeling gold.

De wijzigingsrichtlijn schrijft voor dat vanaf 30 juni 2009 het maximumbedrag ten minste € 50.000 bedraagt. De maximumvergoeding is evenwel op € 100.000 gehouden. De financiële markten hebben rust nodig. Die rust wordt niet bevorderd wanneer het maximumbedrag vanaf 30 juni 2009 op € 50.000 zou worden gesteld, en op 31 december 2010 weer zou worden verhoogd naar € 100.000. Mocht de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot de conclusie komen dat de door de wijzigingsrichtlijn voorgeschreven verhoging tot € 100.000 en harmonisatie niet zijn aangewezen en niet voor alle lidstaten financieel haalbaar zijn, als gevolg waarvan aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie een voorstel tot wijziging zal worden gedaan, dan ontstaat een nieuwe situatie. Vooralsnog diende ervan uit te worden gegaan dat op 31 december 2010 het maximumbedrag wordt geharmoniseerd en vastgesteld op € 100.000. Het was niet gewenst het maximumbedrag op 30 juni 2009 (de dag waarop de richtlijn uiterlijk dient te zijn geïmplementeerd) of 7 oktober 2009 (de dag waarop de termijn waarvoor de tijdelijke verhoging tot € 100.000 geldt) te verlagen tot € 50.000 en 18 onderscheidenlijk 15 maanden later weer te verhogen tot € 100.000. Mensen die overwegen hun geld in deposito te geven, dienen te weten waar zij aan toe zijn. Overigens is er ook voor de banken een gunstig aspect aan een maximumbedrag dat constant op hetzelfde niveau is. Mensen zullen sterker bereid zijn hun geld voor langere tijd in deposito vast te zetten wanneer zij weten dat tijdens de gehele looptijd van het deposito hetzelfde maximumbedrag geldt. Zie ook mijn brief d.d. 10 maart 2009 aan de Tweede Kamer.2

In verband met de vastlegging van het maximumbedrag van € 100.000 in het besluit, is de ministeriële regeling ingetrokken. Dat is geregeld in artikel II.

Artikel II

Zie de toelichting op Artikel I, onderdeel A.

Transponeringstabel

Sommige bepalingen in de wijzigingsrichtlijn behoeven eerst op 31 december 2009 te zijn geïmplementeerd. In de transponeringstabel zijn deze bepalingen vermeld met een asterisk.

Richtlijn

Wft of Besluit bpmbd Wft

Artikel 1:

 

1

– artikel 1, punt 3, onder i, tweede alinea*

Zal in 3:260 Wft worden opgenomen (31 december 2010)

2, onder a

– artikel 4 lid 5

behoeft geen implementatie (zie laatste alinea algemene deel van de toelichting)

2, onder b

– artikel 4 lid 6

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat

3, onder a

– artikel 7 lid 1

26, vierde lid Besluit

ministeriële regeling 9 oktober 2008 vervalt

3, onder a

– artikel 7 lid 1bis*

26, vierde lid Besluit

ministeriële regeling 9 oktober 2008 vervalt

3, onder a

– artikel 7 lid 1 terties

Behoeft geen implementatie; heeft betrekking op lidstaten die nog geen deel uitmaken van de eurozone;

3, onder b

– artikel 7 lid 3*

Behoeft geen implementatie; heeft betrekking op een situatie die zich in Nederland niet voordoet;

3, onder c

– artikel 7 lid 4

26, vierde lid, Besluit

3, onder d

– artikel 7 lid 7

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

4

– artikel 7bis lid 1

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

4

– artikel 7bis lid 2

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

5

– artikel 9 lid 1

20, eerste lid, Besluit

6, onder a

– artikel 10 lid 1*

Zal in 3:261 Wft worden geïmplementeerd

6, onder b

– artikel 10 lid 2

Zal worden geïmplementeerd door 3:261 Wft te wijzigen

7

– artikel 12

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

8

– bijlage III

Behoeft geen implementatie; heeft betrekking op een situatie die zich in Nederland niet voordoet

Artikel 2

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

Artikel 3

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

Artikel 4

Behoeft geen implementatie; niet gericht tot een lidstaat.

* Deze bepalingen behoeven eerst op 31 december 2010 te zijn geïmplementeerd.

De Minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 15 oktober 2008 en gerectificeerd in de Staatscourant van 27 oktober. De rectificatie betrof een onjuiste verwijzing naar een artikel in de Wft en had geen inhoudelijke consequenties.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 138

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven