Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 272 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 272 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 maart 2009, Directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen, nr. IVV/I/2009/5640;
Gelet op artikel 35aa, tweede lid, van de Werkloosheidswet;
De Raad van State gehoord (advies van 22 april 2009, nr. W12.09.0080/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van 24 juni 2009, Directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen, nr. IVV/I/2009/9844;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
het tijdvak van vier weken dan wel een maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft;
een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
de werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
het kalenderjaar dan wel, indien artikel 3.66 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is, het boekjaar waarin de werknemer de werkzaamheden, bedoeld in artikel 77a, eerste lid, van de Werkloosheidswet, is gaan verrichten.
1. Onder inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt verstaan:
a. hetgeen onder loon wordt verstaan in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot de inkomsten uit arbeid worden gerekend:
1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
2°. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
b. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de werknemer geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a;
c. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst;
d. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2 van de Wet arbeid en zorg aan de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, onder a en b, van die wet.
2. Indien de berekening van de inkomsten uit arbeid, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, leidt tot een negatief bedrag, worden die inkomsten op nihil gesteld.
1. Gedurende de periode dat de werknemer recht heeft op:
a. een uitkering op grond van een werknemersverzekering, met uitzondering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, anders dan bedoeld onder b en c;
b. een uitkering in verband met vorstwerkloosheid als bedoeld in artikel 18 van de Werkloosheidswet of werkloosheid die uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend;
c. een uitkering als bedoeld in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet,
of met verlof is, worden tevens als inkomsten uit arbeid beschouwd de inkomsten uit arbeid die werden genoten in het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin:
1°. het recht ontstond op een uitkering als bedoeld onder a, b of c;
2°. het verlof aanving.
2. Niet als inkomsten uit arbeid wordt beschouwd het loon dat door de werknemer wordt genoten indien hij tegelijkertijd uit hoofde van dezelfde arbeidsrelatie inkomsten als bedoeld in het eerste lid geniet.
3. Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid niet tot uitbetaling komt omdat deze niet is aangevraagd, wordt voor de toepassing van dit besluit de uitkering in aanmerking genomen als ware deze genoten.
1. De inkomsten uit arbeid, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 3, worden over een periode van ten hoogste 52 kalenderweken op basis van het per kalenderweek gewerkte aantal uren berekend naar de gemiddelde inkomsten per kalenderweek.
2. De gemiddelde inkomsten per kalenderweek worden gebaseerd op de opgave door de werkgever of de inhoudingsplichtige van het loon van de werknemer in de aangiftetijdvakken gelegen in de periode, bedoeld in het eerste lid.
De inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, c en d, van de startende zelfstandige worden berekend op basis van de volgende formule:
I = I1 + ((I2 x W) / 52) | ||
waarbij: | ||
I | = | de inkomsten uit arbeid; |
I1 | = | de inkomsten over het aanvangsjaar; |
I2 | = | de inkomsten over het jaar gelegen na het aanvangsjaar; |
W | = | het aantal weken gelegen tussen de eerste dag van het aanvangsjaar en de dag waarop de toestemming, bedoeld in artikel 77a, eerste lid, van de Werkloosheidswet is verleend. |
1. Indien de uitkering per maand wordt betaald, worden de inkomsten uit arbeid per maand vastgesteld op 8,33 % van de inkomsten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen b, c en d.
2. Indien de uitkering per week of een veelvoud daarvan wordt betaald, worden de inkomsten uit arbeid per week vastgesteld op 1,92 % van de inkomsten, bedoeld in artikel 2, onderdelen b, c en d.
1. Indien het bij de toepassing van artikel 4 noodzakelijk is om niet in euro’s uitgedrukte inkomsten uit arbeid om te rekenen in euro’s, geschiedt dat met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
2. Een wijziging van een wisselkoers, als bedoeld in het eerste lid, beïnvloedt de vastgestelde inkomsten uit arbeid niet, met dien verstande dat:
a. bij wijziging van de inkomsten uit arbeid, anders dan ten gevolge van de koersmutaties, een omrekening plaatsvindt; en
b. ten minste eens per jaar een omrekening plaatsvindt.
Het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Stb. 269) in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 26 juni 2009
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de dertigste juni 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Aanleiding voor dit besluit is de Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Stb. 269). Met deze wet worden voor langdurig werklozen de gevolgen van werkhervatting gewijzigd. In plaats van een beëindiging van de uitkering naar rato van het aantal arbeidsuren, worden die inkomsten uit arbeid verrekend met de uitkering. De mogelijkheid om met verrekening van inkomsten als zelfstandige te gaan werken was al sinds 1 juli 2006 in de Werkloosheidswet (WW) opgenomen.
Hoofdregel in de WW is dat wanneer een WW-gerechtigde voor een aantal uren gaat werken, de WW-uitkering naar evenredigheid van dat aantal uren wordt verlaagd. In twee situaties, te weten bij de startende zelfstandige en de langdurig werkloze WW-gerechtigde vindt geen urenverrekening plaats, maar wordt in bepaalde situaties inkomstenverrekening toegepast.
In artikel 35aa, eerste lid, van de WW is geregeld dat de WW-uitkering van de langdurig WW-gerechtigde en van de startende zelfstandige – onder bepaalde voorwaarden – verminderd wordt met 70% van de inkomsten uit arbeid. In dit besluit is geregeld wat onder die «inkomsten uit arbeid» moet worden verstaan, hoe die inkomsten worden vastgesteld en aan welke periode ze moeten worden toegerekend. De WW bepaalt dus in welke situaties inkomstenverrekening wordt toegepast en het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet regelt welke inkomsten worden verrekend op de WW-uitkering.
Dit inkomstenbesluit is van toepassing op de WW-gerechtigde die als startende zelfstandige aan de slag gaat en op de langdurig werkloze WW-gerechtigde die het werk hervat. Op grond van de WW heeft de WW-gerechtigde de mogelijkheid om gedurende zes maanden te starten als zelfstandige met behoud van zijn uitkering. Voor de langdurig werkloze WW-gerechtigde die het werk hervat, wordt de systematiek van arbeidsurenverrekening vervangen door inkomstenverrekening. Hierdoor wordt aanvaarding van een baan met een lager loon dan het oude loon vanuit de WW gestimuleerd. Voor beide categorieën wordt 70% van de inkomsten uit arbeid in mindering gebracht op de WW-uitkering. De startende zelfstandige zal met name winst uit onderneming genieten en de langdurig werkloze loon uit dienstbetrekking. Als gevolg hiervan verschilt de wijze van berekening en toerekening van de inkomsten aan de periodes. In de volgende paragrafen is per categorie beschreven in welke situaties sprake is van inkomstenverrekening en wat hierover is geregeld in dit inkomstenbesluit.
Op grond van artikel 77a van de WW kan een WW-gerechtigde, na toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gedurende maximaal zes maanden werken als zelfstandige met behoud van de WW-uitkering. Deze regeling geldt vanaf 1 juli 2006 en heeft tot doel het starten als zelfstandige ondernemer vanuit de WW-uitkering te bevorderen. Op de WW-uitkering wordt 70% van de uit de onderneming gegenereerde inkomsten tijdens deze startperiode in mindering gebracht. Anders gezegd, 30% van die inkomsten wordt vrijgelaten. Het is dus vanaf de start al lonend om inkomsten te verwerven.
Onder «inkomsten uit arbeid» voor de startende zelfstandige wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming. Hier is aangesloten bij het fiscale inkomensbegrip. De uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg waarvoor de zwangere en bevallen zelfstandige in aanmerking komt, wordt eveneens beschouwd als «inkomsten uit arbeid». Zodoende wijzigt de hoogte van de WW-uitkering niet tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof.
De definitieve vaststelling van de WW-uitkering kan pas geruime tijd na de periode waarover de inkomsten zijn genoten, plaatsvinden. Om die reden verstrekt het UWV voorschotten op de WW-uitkering. Deze voorschotten zijn gebaseerd op een schatting van de inkomsten. Als de Belastingdienst de inkomsten van de startende zelfstandige aanmerkt als resultaat uit overige werkzaamheden of als loon, worden deze op dezelfde wijze toegerekend en verrekend met de WW-uitkering.
Dit inkomstenbesluit komt wat de vaststelling van de inkomsten uit arbeid van de startende zelfstandige betreft in de plaats van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW. De bepalingen van dat besluit zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in dit inkomensbesluit. Het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW is daarom ingetrokken.
Zoals reeds hiervoor aangegeven vindt de verrekening van de inkomsten van de startende zelfstandige plaats gedurende de eerste zes maanden. Hierbij kan niet worden uitgegaan van een kalenderjaar of boekjaar. Daarom is er voor gekozen om de inkomsten over een periode van 12 maanden vanaf de aanvang van de werkzaamheden als zelfstandige als uitgangspunt te nemen. De toerekening van die inkomsten is als volgt geregeld. De inkomsten over een periode van 12 maanden na de start als zelfstandige worden naar rato verdeeld over die 12 maanden. Hetzelfde gebeurt met de eventuele uitkering die de zelfstandige ontvangt op basis van de Wet arbeid en zorg. Vervolgens wordt de helft daarvan verrekend met de WW-uitkering die betrokkene als startende zelfstandige heeft genoten.
Er is voor gekozen aan te sluiten bij het fiscale inkomensbegrip. Dit heeft als belangrijk voordeel dat bij de berekening van het bedrag, waarmee de uitkering moet worden verminderd, kan worden aangesloten bij het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en belastbare winst, zoals dit door de fiscus wordt vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat definitieve afrekening pas geruime tijd na de periode waarover de inkomsten op de WW-uitkering in mindering worden gebracht kan plaatsvinden. In die periode worden voorschotten verstrekt op de WW-uitkering, die zijn gebaseerd op een schatting van de inkomsten.
De Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen wijzigt voor WW-gerechtigden die langer dan 52 weken werkloos zijn, de gevolgen van werkhervatting voor de berekening van de WW-uitkering. Bij werkhervatting na langdurige werkloosheid worden de inkomsten die de WW-gerechtigde verwerft met zijn nieuwe werk verrekend met de WW-uitkering. Inkomstenverrekening voorkomt dat de werknemer, door te hervatten in lager betaalde arbeid, een financieel nadeel lijdt ten opzichte van zijn WW-uitkering. Inkomstenverrekening in combinatie met de Richtlijn passende arbeid 2008 1 stimuleert dat langdurig werklozen weer aan het werk gaan. Deze bepaling betreft uitsluitend personen die het werk hervatten als werknemer. Voor de langdurig werklozen die starten als zelfstandige, geldt hetgeen hierboven is beschreven.
Onder «inkomsten uit arbeid» voor de langdurig werkloze WW-gerechtigde wordt verstaan het loon in de zin van de werknemersverzekeringen. Dit is geregeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Uitgangspunt bij het ontvangen van een loondervingsuitkering of het opnemen van (onbetaald) verlof is dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de WW-uitkering. In dit inkomstenbesluit wordt daarom geregeld dat in deze situaties uitgegaan wordt van de hoogte van het inkomen dat werd genoten in de aangifteperiode voor de aanvang van de uitkering of het verlof. Het gaat hierbij om alle vormen van betaald of onbetaald verlof. Het betreft hier dus ook de vormen van verlof op grond van de Wet arbeid en zorg.
De definitieve vaststelling van de WW-uitkering kan pas plaatsvinden als door de WW-gerechtigde informatie over de inkomsten wordt doorgegeven aan het UWV of de loonaangifte van de werkgever is opgenomen in de polisadministratie. Om die reden verstrekt het UWV voorschotten op de WW-uitkering. Deze voorschotten zijn gebaseerd op een schatting van de inkomsten. Bij de definitieve vaststelling van de uitkering wordt om uitvoeringstechnische redenen rekening gehouden met het gemiddeld SV-loon over een bepaalde periode, die maximaal 52 kalenderweken bedraagt.
Zoals gezegd wordt bij de definitieve vaststelling van de WW-uitkering rekening gehouden met het gemiddelde SV-loon over een bepaalde periode. Dit betekent dat het SV-loon (inclusief opgebouwde vakantietoeslag en eenmalige uitkeringen, nabetalingen of bonussen) over een periode wordt gemiddeld en toegerekend aan die periode. Daarmee wordt bereikt dat eventueel toegekende eenmalige uitkeringen, nabetalingen of bonussen worden uitgesmeerd over die gehele uitkerings- en werkperiode of – indien korter – over de periode waarover maximaal recht op WW-uitkering bestaat.
De voorgestelde systematiek werkt als volgt uit. Een langdurig werkloze WW-gerechtigde gaat voor 20 uur per week werken met een SV-uurloon van € 10. Na 26 weken wordt zijn SV-uurloon verhoogd tot € 14. Het SV-loon over een periode van 52 weken wordt gemiddeld (26 weken x 20 uren x € 10 + 26 weken x 20 uren x € 14 gedeeld door 52 weken = € 240 per week) en toegerekend aan die 52 weken. De SV-inkomsten van betrokkene over die periode van 52 kalenderweken bedragen dan dus € 240 per week.
Dit artikel bevat enkele definities.
In onderdeel a is voor de toepassing van artikel 3 omschreven wat onder aangiftetijdvak moet worden verstaan. Het betreft de tijdvakken van een maand dan wel vier weken waarop de aangifte loonbelasting betrekking heeft.
Onderdeel d bepaalt dat onder het aanvangsjaar het kalenderjaar wordt verstaan, tenzij artikel 3.66 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is. In dat geval wordt het boekjaar als aanvangsjaar beschouwd. In veel gevallen zal het boekjaar samenvallen met het kalenderjaar. Dat hoeft evenwel niet het geval te zijn. Indien de aard van de onderneming dit rechtvaardigt, mag de winst worden bepaald over het niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar. De winst van een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar wordt beschouwd als winst van het kalenderjaar waarin het boekjaar is geëindigd (zie artikel 3.66 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
In dit artikel is omschreven wat onder «inkomsten uit arbeid» moet worden verstaan als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW. Voor de omschrijving van inkomsten uit arbeid wordt verwezen naar het SV-loon, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wfsv, voor werknemers in de zin van de werknemersverzekeringen. Op grond van artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet worden uitsluitend de inkomsten in aanmerking genomen van werkzaamheden die de langdurig werkloze als werknemer (in de zin van de werknemersverzekeringen) verricht. Uitsluitend de inkomsten uit werkzaamheden als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen komen derhalve voor verrekening in aanmerking: dat is het loon bedoeld in artikel 2, onderdeel a. Eventuele andere inkomsten uit arbeid worden voor de langdurig werkloze buiten beschouwing gelaten voor de inkomstenverrekening van artikel 35aa, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WW. In dat geval eindigt het recht op WW voor het aantal uren dat de langdurig werkloze gaat werken (artikel 20, eerste lid, onderdeel a, WW).
Voor personen die hun arbeid verrichten zonder dat er sprake is van SV-loon, wordt voor de omschrijving van inkomsten uit arbeid aangesloten bij het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming, als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.
In artikel 2 van dit besluit is de hoofdregel voor de bepaling van de inkomsten uit arbeid opgenomen. Artikel 3 regelt in aanvulling daarop welke inkomstenbestanddelen bovendien nog als inkomsten uit arbeid worden beschouwd.
Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, regelt dat voor werknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wfsv het inkomen uit arbeid gelijk is aan het SV-loon (het loon, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wfsv). Een werknemer in de zin van de Wfsv is, volgens artikel 1, onderdeel o, van die wet, de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
In artikel 2, eerste lid, onderdelen b en c, wordt geregeld dat de inkomsten uit arbeid van degenen die een bedrijf of een zelfstandig beroep uitoefenen gelijk zijn aan het belastbare loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden of de belastbare winst uit onderneming.
Artikel 2, tweede lid, regelt dat indien de berekende winst of het berekende resultaat negatief is, deze bedragen niet worden meegenomen bij de bepaling van de inkomsten.
Voor de hoofdregel van de inkomsten uit arbeid kan in het merendeel van de gevallen worden uitgegaan van het SV-loon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Dit gegeven is beschikbaar in de polisadministratie en kan veelal gebruikt worden zonder dat daar een correctie op nodig is.
In dit artikel is bepaald hoe de inkomsten uit arbeid moeten worden bepaald voor die perioden dat de werknemer recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, een WW-uitkering in verband met buitengewone natuurlijke omstandigheden (vorstverlet), werktijdverkorting of betalingsonmacht van de werkgever, of met verlof is.
In dat geval wordt bij de berekening van de inkomsten uit arbeid uitgegaan van de inkomsten uit arbeid in een eerder aangiftetijdvak, namelijk het aangiftetijdvak dat voorafgaat aan het aangiftetijdvak waarin het recht op uitkering ontstond of het verlof aanving.
Indien ingevolge het eerste lid in een bepaald aangiftetijdvak de inkomsten uit arbeid in een voorafgaand aangiftetijdvak als inkomsten uit arbeid worden beschouwd, wordt het eventuele loon uit hoofde van dezelfde arbeidsrelatie van die werknemer in dat aangiftetijdvak niet meegeteld.
In het derde lid is bepaald dat indien een loondervingsuitkering niet tot uitbetaling komt omdat deze niet is aangevraagd, deze voor de toepassing van dit besluit in aanmerking wordt genomen als ware deze genoten. Indien het UWV constateert dat hier sprake van is, krijgt het UWV door deze bepaling de mogelijkheid om misbruik tegen te gaan. Met deze bepaling wordt overigens geen actieve controleplicht beoogd op het eventuele onbenutte recht op een loondervingsuitkering. De benodigde inspanning ten behoeve van de uitvoering van een dergelijke verplichting zou immers in geen verhouding staan tot het te bereiken doel.
Dit artikel regelt hoe de inkomsten uit arbeid bepaald dienen te worden voor de langdurig werkloze. Uitgangspunt daarbij is dat bij de berekening van de WW-uitkering rekening wordt gehouden met het gemiddelde SV-loon over een bepaalde periode. De inkomsten uit arbeid worden over een periode van maximaal 52 kalenderweken op basis van het aantal per kalenderweek gewerkte uren herberekend naar de gemiddelde inkomsten per kalenderweek. Daarmee wordt voorkomen dat de WW-uitkering als gevolg van eenmalige uitkeringen of bonussen van week tot week sterk uiteen zou lopen. Wanneer de langdurig werkloze een wisselend arbeidspatroon heeft, zullen de gemiddelde inkomsten per kalenderweek ook wisselen. De WW-uitkering wordt immers per kalenderweek vastgesteld op basis van het in die week gewerkte aantal uren. De gemiddelde inkomsten per kalenderweek worden gebaseerd op de gegevens in de polisadministratie. Voor de bepaling van het gemiddelde SV-loon worden de opgaven door de werkgever of de inhoudingsplichtige van het loon van de werknemer in de aangiftetijdvakken gelegen in de in het eerste lid bedoelde periode in aanmerking genomen.
Omdat de verrekening van de inkomsten slechts gedurende zes maanden plaatsvindt, kan bij de verrekening niet worden uitgegaan van een kalenderjaar of, indien van toepassing, boekjaar. Daarom wordt ervoor gekozen de inkomsten over een periode van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden als zelfstandige als uitgangspunt te nemen, waarvan de helft wordt verrekend met de uitkering.
De inkomsten over de periode van 52 weken worden als volgt berekend. Als uitgangspunt wordt het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming over het boekjaar waarin de werkloze werknemer de werkzaamheden als zelfstandige is gaan verrichten (het aanvangsjaar) genomen. Daarbij wordt ook een eventuele uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg meegenomen. De belastbare winst uit onderneming wordt vermeerderd met de ondernemersaftrek over dat boekjaar en verminderd met de bestanddelen van die winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarbij wordt opgeteld een deel van het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming over het jaar na het aanvangsjaar. Daarbij wordt de belastbare winst uit onderneming weer vermeerderd met de ondernemersaftrek over dat jaar en verminderd met de bestanddelen van die winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dat zojuist genoemde deel wordt bepaald door het aldus over het jaar na het aanvangjaar berekende bedrag te vermenigvuldigen met het 52e deel van het aantal weken gelegen tussen de eerste dag van het aanvangsjaar en de eerste dag waarop toestemming is verleend om de werkzaamheden te verrichten.
In veel gevallen zal het boekjaar samenvallen met het kalenderjaar. Dat hoeft evenwel niet het geval te zijn. Indien de aard van de onderneming dit rechtvaardigt, mag de winst worden bepaald over het niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar. De winst van een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar wordt beschouwd als winst van het kalenderjaar waarin het boekjaar is geëindigd (zie artikel 3.66 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Indien dus bijvoorbeeld de werkzaamheden als zelfstandige aanvangen op maandag 4 september 2006 en het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar zullen de inkomsten als volgt worden berekend: I1 = de inkomsten over 2006. Daarbij wordt opgeteld 35/52 maal I2 (= de inkomsten over 2007). Van de op grond van artikel 5 berekende inkomsten wordt, indien de WW-uitkering per maand aan de betrokkene is betaald, 8,33% per maand als inkomsten vastgesteld. Is de WW-uitkering per week of veelvoud daarvan betaald, dan worden de inkomsten per week vastgesteld op 1,92% van de op grond van artikel 5 berekende inkomsten.
Indien de inkomsten in euro’s moeten worden omgerekend gebeurt dit met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen. Om uitvoeringstechnische redenen is bepaald dat bij gelijkblijvend inkomen uit het buitenland, het inkomen niet bij elke koersmutatie hoeft te worden gewijzigd. Wel wordt het inkomen ten minste een keer per jaar omgerekend met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
Alle relevante bepalingen van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW betreffende onder meer het begrip inkomsten (artikel 2) en de berekening en toerekening van de inkomsten (artikelen 3 en 4), zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in dit inkomstenbesluit. Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met dit inkomstenbesluit niet is beoogd materieel wijziging aan te brengen in de omschrijving, berekening en toerekening van inkomsten van startende zelfstandigen ten opzichte van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW. Het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW is hiermee overbodig geworden en is daarom ingetrokken.
Omdat dit besluit samenhangt met de Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen treedt het op het zelfde tijdstip als die wet in werking.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-272.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.