Wet van 25 mei 2009 tot wijziging van de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt in verband met het verruimen van de mogelijkheden tot het spoedshalve tuchtrechtelijk optreden tegen advocaten en notarissen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt te wijzigen ten einde de mogelijkheden tot spoedshalve tuchtrechtelijk optreden tegen advocaten en notarissen te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 46d wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij het ter kennis brengen aan de raad van discipline van de in het vierde lid bedoelde klacht, legt de deken een verklaring over waaruit blijkt of tegen de advocaat, tegen wie de klacht is ingediend, eerder tuchtrechtelijke klachten zijn ingediend. Indien de advocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, vermeldt de verklaring tevens de maatregel die is opgelegd.

B

Het derde lid van artikel 46e komt te luiden:

  • 3. Artikel 46d, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

Het tweede lid van artikel 46f komt te luiden:

  • 2. Artikel 46d, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Aan het slot van het derde lid van artikel 56 wordt toegevoegd: Op verzoek van het hof van discipline legt de deken een verklaring over waaruit blijkt of tegen de advocaat, tegen wie de klacht is ingediend, eerder tuchtrechtelijke klachten zijn ingediend. Indien de advocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, vermeldt de verklaring tevens de maatregel die is opgelegd.

E

Onder vernummering van paragraaf 4a tot paragraaf 4b wordt na paragraaf 4 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. De procedure inzake het spoedshalve schorsen of treffen van een voorlopige voorziening

Artikel 60ab
  • 1. Op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort, kan de raad van discipline de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken van de orde waartoe de advocaat behoort.

  • 2. De deken stelt de betrokken advocaat schriftelijk op de hoogte van het in het eerste lid bedoelde verzoek, alsmede van de gronden waarop het verzoek rust.

  • 3. De raad van discipline beslist binnen veertien dagen nadat het verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort overeenkomstig het eerste lid aan hem ter kennis is gebracht. De raad van discipline kan deze termijn ten hoogste eenmaal verlengen met eenzelfde termijn.

  • 4. Indien de klacht of het bezwaar tegen de advocaat op grond waarvan het ernstige vermoeden is gerezen niet reeds schriftelijk ter kennis is gebracht van de raad van discipline, bepaalt de raad van discipline bij zijn beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek tevens een redelijke termijn van niet langer dan zes weken, waarbinnen de deken de klacht of het bezwaar schriftelijk ter kennis van de raad van discipline brengt. Bij overschrijding van deze termijn vervalt de beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek van rechtswege. De raad van discipline kan op schriftelijk verzoek van de deken de termijn ten hoogste eenmaal verlengen met een door hem te bepalen redelijke termijn van niet langer dan zes weken. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 46c, eerste lid, en 46d, eerste tot en met derde lid.

  • 5. Op verzoek van de betrokken advocaat kan de raad van discipline te allen tijde de op grond van het eerste lid opgelegde schorsing of voorlopige voorziening opheffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken van de orde waartoe de advocaat behoort.

Artikel 60ac
  • 1. De maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk wordt door de griffier van de raad van discipline medegedeeld aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.

  • 2. De geschorste advocaat mag gedurende de schorsing de titel van advocaat niet voeren.

  • 3. Schorsing in de uitoefening van de praktijk brengt mede verlies voor de duur van de schorsing van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.

Artikel 60ad
  • 1. Tegen een beslissing op grond van artikel 60ab, eerste en vijfde lid, kunnen de betrokken advocaat, de deken van de orde waartoe de advocaat behoort en de deken van de Nederlandse orde van advocaten binnen dertig dagen na verzending van een afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het hof van discipline.

  • 2. Het hoger beroep schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.

Artikel 60ae

Zodra de beslissing van de raad van discipline op een door de deken ter kennis van de raad gebrachte klacht of bezwaar als bedoeld in artikel 60ab, vierde lid, in kracht van gewijsde is gegaan, vervalt de op grond van artikel 60ab, eerste lid, opgelegde schorsing of voorlopige voorziening van rechtswege.

Artikel 60af
  • 1. Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op bezoekende advocaten als bedoeld in artikel 16b, en op de advocaten die hun werkzaamheden uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel als bedoeld in artikel 16h.

  • 2. Indien de advocaat jegens wie het voornemen bestaat hem te schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 60ab, eerste lid, zich krachtens het nationale recht van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dat uitvoering geeft aan artikel 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, heeft laten inschrijven, stelt de raad van toezicht voor de aanvang van de procedure de bevoegde autoriteit in die lidstaat of lidstaten van dit voornemen op de hoogte en verstrekt hij aan die autoriteit of autoriteiten alle dienstige inlichtingen.

  • 3. Indien de advocaat zich in Zwitserland heeft laten inschrijven met inachtneming van de op 21 juni 1999 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de betrokken advocaat wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 60ab, eerste en vijfde lid, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.

  • 5. Aan de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de betrokken advocaat kunnen mededelingen worden gevraagd van de nodige gegevens over diens beroepsuitoefening en wordt kennis gegeven van iedere genomen beslissing, een en ander onverminderd het vertrouwelijke karakter van die inlichtingen.

ARTIKEL II

De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt «niet gedefungeerd» vervangen door: niet geschorst of gedefungeerd.

AA

In artikel 14, eerste lid, wordt «65-jarige leeftijd» vervangen door: zeventigjarige leeftijd.

AB

In artikel 29, eerste lid, wordt in de laatste volzin «65-jarige leeftijd» vervangen door: zeventigjarige leeftijd.

B

Aan het slot van artikel 103, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De geschorste notaris mag gedurende zijn schorsing de titel van notaris niet voeren.

C

Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien het betreft een klacht tegen een notaris van zeer ernstige aard, dan wel indien er kennelijk gevaar bestaat voor benadeling van derden, en de voorzitter van de kamer van toezicht een ernstig vermoeden heeft ten aanzien van de gegrondheid van de klacht of van de benadeling, kan hij bij wijze van ordemaatregel de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van het ambt gelasten of een andere voorlopige voorziening treffen, ten hoogste voor de duur van de behandeling van de klacht. Artikel 27, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Na het tweede lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een klacht overeenkomstig het eerste lid aan de voorzitter van de kamer van toezicht ter kennis is gebracht, beslist hij binnen veertien dagen. In overige gevallen beslist hij binnen veertien dagen na verhoor of behoorlijke oproeping van de notaris. De kamer van toezicht kan deze termijn ten hoogste eenmaal verlengen met eenzelfde termijn.

  • 4. Op verzoek van de betrokken notaris kan de voorzitter van de kamer van toezicht te allen tijde de op grond van het eerste lid opgelegde schorsing of voorlopige voorziening opheffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de notaris en de klager.

  • 5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de kandidaat-notaris, met dien verstande dat de voorzitter van de kamer van toezicht hem bij wijze van ordemaatregel de onmiddellijke ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen kan gelasten alsmede, in geval van waarneming door de kandidaat-notaris, de onmiddellijke schorsing als waarnemer in de uitoefening van het ambt.

ARTIKEL III

Vervallen

ARTIKEL IIIA

  • 1. Indien een verzoek tot benoeming tot notaris als bedoeld in artikel 8 van de Wet op het notarisambt wordt ingediend binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel AA, van deze wet en indien de verzoeker ingevolge artikel 14 van de Wet op het notarisambt, zoals dat luidde voor deze inwerkingtreding, van rechtswege ontslagen is geweest uit het notarisambt, is artikel 6, tweede lid, onderdelen a en b, onder 1° en 2°, van de Wet op het notarisambt voor de beslissing op dit verzoek niet van toepassing.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 mei 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris (31 040) tot wet wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt in het eerste lid «artikel 6, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op het notarisambt» vervangen door: artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b, onder 1° en 2°, van de Wet op het notarisambt.

ARTIKEL IV

  • 1. Met uitzondering van artikel I, onderdelen A tot en met D, en artikel II, onderdelen AA en AB, treedt deze wet in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen A tot en met D, en artikel II, onderdelen AA en AB, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 25 mei 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Uitgegeven de achtentwintigste mei 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 385

Naar boven