Besluit van 4 mei 2009, houdende vaststelling van regels met betrekking tot het geven van rijonderricht in het besturen van motorvoertuigen (Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 december 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/1726 sector AWW;

Gelet op de artikelen 5, 9, eerste lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, 10, eerste lid, 12a, derde lid, 12b, derde lid, 12c, tweede lid, 17, tweede lid, 21, eerste en derde lid, 22, eerste lid, en 23, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2009, nr. W09.08.0588/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 april 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/411 sector AWW;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

wet:

Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993.

HOOFDSTUK II CATEGORIEËN CERTIFICATEN

Artikel 2

  • 1. Certificaten worden afgegeven voor het geven van rijonderricht voor de volgende categorieën motorrijtuigen:

    • a. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs A als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie A);

    • b. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie B);

    • c. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs C als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie C);

    • d. motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie D);

    • e. samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B);

    • f. samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs C of D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij C of D).

  • 2. Certificaten afgegeven voor het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie A geven tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM, bromfietsen, en het geven van theoretisch rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM.

  • 3. Certificaten afgegeven voor het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B geven tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM, brommobielen, en het geven van theoretisch rijonderricht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie AM.

Artikel 3

De in artikel 5, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren doen aan het instituut ten behoeve van het bijhouden van het register mededeling omtrent onbevoegd in certificaten aangebrachte wijzigingen als bedoeld in de artikelen 14 en 19 van de wet.

HOOFDSTUK III RIJONDERRICHT

Paragraaf 1 Vooropleiding

Artikel 4
  • 1. Bij de aanvraag voor het afleggen van het examen rijinstructeur overlegt de aanvrager een bewijsstuk aan het instituut waaruit blijkt dat deze met goed gevolg:

    • a. een opleiding heeft gevolgd op het niveau van ten minste middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, lager dan wel voorbereidend beroepsonderwijs of individueel beroepsonderwijs, of

    • b. de geschiktheidstest als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de wet heeft afgelegd.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van de aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor het geven van rijonderricht.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidstest, en

    • b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Paragraaf 2 Bekwaamheidseisen

Artikel 5

De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:

  • 1. Fase 1 Bekwaam in verkeersdeelname:

    • a. de rijinstructeur kan met een motorrijtuig veilig, vlot en milieubewust aan het verkeer deelnemen volgens de rijprocedure;

    • b. de rijinstructeur is zich bewust van de taakprocessen die hij doorloopt tijdens uitvoering van de rijtaken en kan deze processen verwoorden na afloop van de taakuitvoering in verschillende lessituaties;

    • c. de rijinstructeur heeft als tweede bestuurder beheersing over het lesvoertuig.

  • 2. Fase 2 Didactische voorwaarden:

    • a. de rijinstructeur kan een individueel aansluitend lesprogramma voor de leergang en voor het lesplan vaststellen en verantwoorden;

    • b. de rijinstructeur kan de lessen inhoudelijk en didactisch voorbereiden zodanig dat voor de leerlingen een krachtige leeromgeving wordt gerealiseerd;

    • c. de rijinstructeur kan lessituaties zodanig organisatorisch plannen en inrichten dat:

      • de lesactiviteiten een vloeiend verloop kennen;

      • verstoringen kunnen worden voorkomen of opgelost;

      • de beschikbare les- en leertijd taakgericht wordt besteed;

    • d. de rijinstructeur kan zodanig instructie geven dat de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren;

    • e. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken, en oplossen van problemen;

    • f. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of -examinatoren.

Artikel 6
  • 1. Voor de afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet voor de categorie B voldoet de aanvrager aan de in artikel 5 genoemde eisen.

  • 2. Voor de afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet met betrekking tot motorrijtuigen van de overige rijbewijscategorieën, voldoet de aanvrager aan de in artikel 5, aanhef en onderdeel 1. genoemde eisen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid voldoet de aanvrager wat de daar bedoelde eisen betreft in het bijzonder aan de eisen voor zover die eisen betrekking hebben op de categorie motorrijtuigen waarvoor afgifte van een certificaat wordt gevraagd.

Paragraaf 3 Stage

Artikel 7

De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn:

Bekwaam handelen als rijinstructeur in authentieke lessituaties:

  • a. de rijinstructeur kan instructie geven, waarbij de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren;

  • b. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken, en oplossen van problemen;

  • c. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of -examinatoren.

  • d. de rijinstructeur kan reflecteren op zijn handelen als opleider en zodanig evalueren dat de resultaten daarvan aanwijzingen geven voor bijstelling van dat handelen.

Artikel 8
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen,

    • b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt, en

    • c. de aanwijzing van stagebegeleiders.

  • 2. Het instituut kan, indien de stagiair niet handelt overeenkomstig de in artikel 12a, derde lid, van de wet bedoelde eisen, het deel van de stage dat tot het constateren van dat handelen is gevolgd ongeldig verklaren.

Paragraaf 4 Bijscholing

Artikel 9

Degene die bijscholing volgt als bedoeld in artikel 12b van de wet, neemt in de periode dat zijn certificaat als bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, geldig is, deel aan zes dagdelen theoretische bijscholing in een van de categorieën waarvoor hij het certificaat heeft. Elk dagdeel theoretische bijscholing is uniek van inhoud.

Artikel 10
  • 1. Degene die bijscholing volgt als bedoeld in artikel 12b van de wet, neemt in de periode dat zijn certificaat als bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet, geldig is, twee maal deel aan een dagdeel praktijkbegeleiding. De praktijkbegeleiding wordt telkens door het instituut beoordeeld.

  • 2. Degene wiens tweede dagdeel praktijkbegeleiding niet als voldoende is beoordeeld, volgt in de in het eerste lid bedoelde periode een derde dagdeel praktijkbegeleiding.

Artikel 11

Onverminderd artikel 12b, eerste lid, tweede volzin, van de wet, voldoet de aanvrager voor de afgifte van een certificaat in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder aan de aanvrager afgegeven certificaat aan de eisen, bedoeld in de artikelen 9 en 10.

Artikel 12

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a. de omvang, de inhoud en de verplichtingen van degene die de gecertificeerde cursussen verzorgen,

  • b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden, en

  • c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Paragraaf 5 Herintreding

Artikel 13
  • 1. Het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c, eerste lid, van de wet, bestaat voor het verkrijgen van een certificaat, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b, van de wet:

    • a. voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie B uit de fasen 1 en 2 voor de categorie B, bedoeld in artikel 5;

    • b. voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie A uit fase 1 voor de categorie A en fase 2 voor de categorie B, bedoeld in artikel 5, als de rijinstructeur uitsluitend in het bezit is van een niet langer dan vijf jaar verlopen certificaat voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie A;

    • c. voor het rijonderricht in de overige rijbewijscategorieën uit de praktische toets uit fase 1 voor de betrokken categorie, bedoeld in artikel 5, en het bezit van een geldig certificaat voor de rijbewijscategorie B.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject, en

    • b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

HOOFDSTUK IV SCHOLING EDUCATIEVE MAATREGEL

Artikel 14

De hoofdopleiding, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de wet, waarvan het bezit van een geldig diploma is vereist voor de afgifte van een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel is een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs, waarbij is geëxamineerd in psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde, onderwijskunde of een gelijksoortig vak.

Artikel 15

De voor de afgifte van een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel vereiste beroepservaring als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedraagt ten minste twee jaren.

Artikel 16

De aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van scholing educatieve maatregel, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel c, van de wet zijn indien de scholing de geestelijke of lichamelijke geschiktheid van de houder van een rijbewijs betreft:

  • 1. kennis van de hoofdlijnen van de verkeerswetgeving en van het oplossen van verkeersopgaven;

  • 2. kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot psychologische, sociale en medische factoren;

  • 3. kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot de factoren voertuig en omgeving;

  • 4. kennis van en vaardigheid in het organiseren, geven en evalueren van scholing educatieve maatregel.

HOOFDSTUK V MAATREGELEN VAKBEKWAAMHEID

Artikel 17

  • 1. De verplichting tot het afleggen van een toets, bedoeld in artikel 21, derde lid, en artikel 23, vierde lid, van de wet, wordt aan een houder van een certificaat opgelegd indien:

    • a. bij het besluit, bedoeld in artikel 21, derde lid, van de wet, dat geen onderzoek is vereist, blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de in artikel 5 gestelde eisen van bekwaamheid;

    • b. uit de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 21 van de wet, blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de in artikel 5 gestelde eisen van bekwaamheid.

  • 2. Bij het opleggen van de verplichting tot het afleggen van een toets geeft het instituut aan op welk onderdeel of welke onderdelen van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 5, de toets betrekking dient te hebben.

Artikel 18

  • 1. Tijdstip waarop en plaats waar de houder van een certificaat het in artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde onderzoek ondergaat, dan wel de in artikel 21, derde lid, van de wet bedoelde toets aflegt, worden vastgesteld door de aangewezen deskundige of deskundigen ingeval het een onderzoek betreft, dan wel door het instituut ingeval het een toets betreft, en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.

  • 2. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is terwijl van een geldige reden van verhindering blijkt, worden tijd en plaats voor het onderzoek dan wel de toets opnieuw door de deskundige of deskundigen dan wel door het instituut vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.

  • 3. Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt dat door de aangewezen deskundige of deskundigen dan wel door het instituut vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.

HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen zoals dit gold voor de inwerkingtreding van dit besluit, hoeft de aanvrager voor de eerste afgifte van het certificaat voor het geven rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A of B niet te voldoen aan de eis genoemd in onderdeel 15 van artikel 6 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen zoals dit gold voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 20

Het Besluit rijonderricht motorrijtuigen wordt ingetrokken.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009.

Artikel 22

Het besluit van 13 juli 2006, nr. 06.002554 houdende toekenning van een vaste beloning aan de voorzitter en leden van de Commissie van beroep ingevolge de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, wordt ingetrokken.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 mei 2009

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de zesentwintigste mei 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit bevat de regels ten aanzien van het geven van rijonderricht in het besturen van motorrijtuigen die wenselijk zijn geworden na de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993) in de praktijk en ter uitvoering daarvan in die wet gewijzigde bepalingen.

Bij het voorstel van wet tot wijziging van de WRM 1993 naar aanleiding van bovengenoemde evaluatie is in het algemeen deel van de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 278, nr. 3) al uitgebreid ingegaan op die evaluatie, de aanbevelingen naar aanleiding van die evaluatie en de nadere uitwerking daarvan die heeft geleid tot een nieuwe opzet van examen, stage, bijscholing en herintrederstraject voor rijinstructeurs. Samengevat wordt in de nieuwe opzet:

  • 1. het examen gericht op competenties naast feiten. Het certificaat voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie B dient als basiscertificaat voor de rijopleider. Alle andere certificaten kunnen pas worden gehaald als vervolg op het certificaat voor het rijonderricht in de rijbewijscategorie B;

  • 2. het volgen van een stage verplicht;

  • 3. de periodieke applicatietoets door een verplichte periodieke bijscholingscursus vervangen.

De uitwerking van deze nieuwe opzet vormt het hart van het besluit. Om dat tot uitdrukking te brengen, wordt er voor gekozen het Besluit rijonderricht motorrijtuigen in te trekken en te vervangen door dit Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009.

2. Administratieve lasten

In de bovengenoemde memorie van toelichting is in het onderdeel 2 Administratieve lasten al toegelicht dat de nieuwe regels niet zullen leiden tot een stijging van de administratieve lasten voor de burger. Wel hebben zij een geringe stijging van de administratieve lasten voor bedrijven tot gevolg.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft ten aanzien van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting besloten geen advies uit te brengen. Om die reden is dit besluit niet ter advisering aan Actal aangeboden.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel is identiek aan artikel 1 uit het Besluit rijonderricht motorrijtuigen (BRM). Het bevat de definitie voor de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993.

Artikel 2

Dit artikel is wat het eerste lid, onderdelen a tot en met f betreft, gelijk aan artikel 2, onderdelen a tot en met f, BRM. Deze onderdelen bepalen dat certificaten worden afgegeven voor het rijonderricht in de rijbewijscategorieën A, B, C, D en E bij B, C en D.

Het specifieke certificaat voor het rijonderricht voor de rijbewijscategorie AM, dat in artikel 2, onderdeel g, BRM was geregeld, vervalt. De redenen daarvoor zijn uiteengezet in de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk (Kamerstukken II, 2007/08, 31 278, nr. 8).

Het tweede en het derde lid zijn nieuw. Een groot deel van de rijinstructeurs die in het bezit zijn van het certificaat voor de rijbewijscategorie AM is tevens in het bezit van het certificaat voor de rijbewijscategorieën A en/of B: 695 rijinstructeurs hebben in elk geval naast het certificaat voor de rijbewijscategorie A ook het certificaat voor de rijbewijscategorie AM en 991 rijinstructeurs hebben in elk geval naast het certificaat voor de rijbewijscategorie B ook het certificaat voor de rijbewijscategorie AM. Het certificaat voor de rijbewijscategorie AM geeft de bevoegdheid tot het geven van theoretisch rijonderricht voor die categorie (twee, drie- of vierwielige bromfietsen). De bevoegdheid voor het geven van rijonderricht in de rijbewijscategorie AM is nu opgesplitst. De rijinstructeur die in het bezit is van een certificaat voor de rijbewijscategorie B is tevens bevoegd rijonderricht te geven voor de rijbewijscategorie AM, drie- of vierwielige bromfietsen. De rijinstructeur die in het bezit is van een certificaat voor de rijbewijscategorie A is tevens bevoegd rijonderricht te geven voor de rijbewijscategorie AM, tweewielige bromfietsen. Rijinstructeurs die in het bezit zijn van het certificaat voor de rijbewijscategorieën A en AM, respectievelijk B en AM zouden als gevolg van die opsplitsing de bevoegdheid die zij hadden voor het geven van theoretisch rijonderricht voor de rijbewijscategorie AM, drie- of vierwielige bromfietsen, respectievelijk AM, tweewielige bromfietsen, verliezen. Dit terwijl ze die bevoegdheid wel hebben ingevolge het bezit van het certificaat voor de rijbewijscategorie AM. Dit acht ondergetekende onterecht. Om die reden voorzien het tweede en het derde lid erin dat een instructeur met het certificaat in de categorie B of A bevoegd is theoretisch rijonderricht te geven voor de hele rijbewijscategorie AM (twee, drie- en vierwielige bromfietsen).

Artikel IIA van het eerder genoemde voorstel van wet tot wijziging van de WRM 1993 voorziet erin dat degene die op het moment van inwerkingtreding van het voorstel van wet in het bezit is van een certificaat met de normale geldigheidsduur van vijf jaar voor alleen het rijonderricht in de rijbewijscategorie AM, bevoegd blijft theoretisch rijonderricht te geven voor die categorie. Door deze regeling wordt geen afbreuk gedaan aan de door betrokkenen verkregen bevoegdheid.

Artikel 3

Dit artikel is identiek aan artikel 3 BRM.

Artikel 4

Kandidaten voor het examen rijinstructeur moeten beschikken over een vooropleiding op VMBO-niveau. Personen die niet aan de vooropleidingseis voldoen, kunnen op een andere manier aantonen dat zij over de competenties beschikken die voor het vak nodig zijn. Zij doen dat door de geschiktheidstest te halen.

Deze geschiktheidstest is een beknopte test die zich met name richt op de aanleg en geschiktheid voor het beroep en de daarvoor vereiste competenties. De test is dus niet zozeer gericht op cognitieve kennis, maar in het bijzonder op factoren die een zekere voorspellende waarde hebben ten aanzien van het toekomstige beroepsfunctioneren. De geschiktheidstest wordt gedaan bij het instituut door middel van een beeldschermexamen van circa twee uur.

In de praktijk is de vraag gerezen wat bij het bepalen van het niveau van de vooropleiding bepalend is: het niveau van het examen of het diploma of het niveau van de opleiding. In toelichting bij artikel 9, vijfde lid, WRM 1993 (Kamerstukken II, 1990/91, 21 262, nr 8) is uiteengezet dat met de toenmalige aanscherping van de instructeursexameneisen examen en opleiding voor de adspirant-instructeur duidelijk meer omvattend worden. Een grote variëteit aan lesmethoden moet worden beheerst, er dient systematischer les gegeven te worden, over meer verschillende onderwerpen moet men kennis hebben, enz. Dit betekent niet dat het examen principieel moeilijker wordt, maar wel dat het omvangrijker wordt en dat het in het algemeen een breder ontwikkelingsniveau verlangt. In verband hiermee acht de regering het vereiste van een minimum niveau van vooropleiding vanwege de invloed daarvan op het algemeen ontwikkelingsniveau van de rijinstructeurs gewenst.

In de toelichting bij artikel 4 BRM is uiteengezet dat de kandidaat-instructeur moet beschikken over een bewijsstuk waaruit blijkt dat de aanvrager een opleiding heeft gevolgd op het niveau van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het lager dan wel voorbereidend beroepsonderwijs of het individueel beroepsonderwijs. De gelijkwaardigheid van niet-voltooide opleidingen (bijvoorbeeld enige jaren voortgezet wetenschappelijk onderwijs) of buitenlandse opleidingen kan door tussenkomst van daartoe reeds bestaande instanties op het gebied van diplomawaardering en onderwijsvergelijking (de Informatie Beheer Groep en de Nederlandse organisatie voor samenwerking in het hoger onderwijs) worden vastgesteld.

Uit het bovenstaande blijkt dat niet niveau van het diploma of het examen, maar het niveau van de opleiding bepalend is. Het is immers de opleiding die tot het bredere ontwikkelingsniveau leidt.

Artikel 4, derde lid, regelt de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels te stellen ten aanzien van de geschiktheidstest.

Artikel 5

Dit artikel bevat in zijn algemeenheid de competenties waarvan een rijinstructeur bij het examen moet aantonen daarover in voldoende mate te beschikken. Hij moet laten zien dat hij verantwoord kan rijden als eerste bestuurder, als tweede bestuurder het voertuig beheerst en de taakprocessen kan verwoorden.

Artikel 6

Dit artikel bevat de competenties, waarvan de rijinstructeur bij het examen voor de betrokken rijbewijscategorie moet bewijzen dat hij deze in voldoende mate onder de knie heeft. Het examen voor de rijbewijscategorie B is onderdeel van het traject dat leidt tot het certificaat voor die rijbewijscategorie. In het algemeen deel van de eerdergenoemde memorie van toelichting is uiteengezet dat en waarom het B-certificaat dient als basiscertificaat voor de rijinstructeur. Bij het examen voor de rijbewijscategorie B moet de rijinstructeur bij het examen daarom aantonen in voldoende mate in het bezit te zijn van alle in artikel 5 genoemde competenties.

Voor de rijinstructeur kan deelnemen aan het examen voor de overige rijbewijscategorieën moet hij eerst in het bezit zijn van het basiscertificaat. Daarom hoeft hij bij het examen voor de overige rijbewijscategorieën alleen te laten zien dat hij voor de betrokken categorie in voldoende mate beschikt over de competenties uit fase 1 (bekwaam in verkeersdeelname). Het derde lid verplicht de examenkandidaat te laten zien dat hij als rijinstructeur bekwaam is voor de voertuigcategorie, waarvoor hij het examen doet.

Artikel 7

Een beginnend rijinstructeur wordt verplicht stage te volgen (artikel 12a, eerste lid, WRM 1993). De verplichte stage wordt aansluitend aan het examen gedaan. De stage wordt afgesloten met een stagebeoordeling. Daarin moet de stagiair laten zien dat hij in staat is als rijinstructeur bekwaam te handelen in authentieke lessituaties. Dit omvat het geven van instructie aan leerlingen en het coachen en beoordelen van rijvorderingen van leerlingen, maar ook een zelfbeoordeling (aangeven van sterke punten en verbeterpunten, waarmee de stagiair laat zien inzicht in eigen functioneren te hebben).

Artikel 8

Artikel 8, eerste lid, regelt de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels te stellen ten aanzien van de stage.

Tijdens de behandeling van het eerdergenoemde wetsvoorstel in de Eerste en de Tweede Kamer zijn vragen gesteld ten aanzien van het toezicht op de stage. Meer concreet richtten de vragen zich er op hoe kan worden voorkomen dat zogenaamde leugenbriefjes worden ingevuld. Op die vragen is het volgende geantwoord.

Het instituut voert onaangekondigd steekproefsgewijs toezicht uit op de uitvoering van de stage. Wanneer daarbij wordt geconstateerd dat de stagebegeleider niet overeenkomstig de betrokken regels handelt, dan kan zijn aanwijzing als stagebegeleider worden ingetrokken. Wordt geconstateerd dat de stagiair niet overeenkomstig de betrokken regels handelt, dan kan het instituut het gedeelte van de stage dat tot dan is gevolgd, ongeldig verklaren.

Artikel 8 van het besluit geeft het instituut de bevoegdheid deze maatregelen te treffen. Zowel de stagiair als de stagebegeleider hebben daarom een gelijk belang overeenkomstig de betrokken voorschriften te handelen.

Daarnaast plegen de stagiair of de stagebegeleider die een leugenbriefje invullen, daarmee valsheid in geschrifte (art. 225 Wetboek van Strafrecht). Valsheid in geschrifte is een misdrijf.

Artikel 9

Een rijinstructeur die in het bezit is van een certificaat met een geldigheidsduur van vijf jaar en de geldigheid aansluitend met vijf jaar wil verlengen, dient tijdens de periode dat het certificaat geldig is te voldoen aan de bijscholingsverplichting (artikel 12b, eerste lid, WRM 1993). De bijscholing bestaat uit theorie- en praktijkonderdelen. De theoretische bijscholing bestaat uit zes dagdelen. De rijinstructeur is vrij in de verdeling van deze bijscholingsverplichting over de periode waarin zijn certificaat geldig is. Dit maakt de keuzevrijheid van de instructeur binnen de vijfjaarlijkse periode optimaal, waarbij deze zijn eigen belangstelling kan volgen. Het motivatieverhogende aspect van deze keuzevrijheid wordt positief beoordeeld. De rijinstructeur voldoet niet aan de theoretische bijscholingsverplichting door bijscholing te volgen, waarvan een of meer onderdelen elkaar qua inhoud overlappen. Deze bijscholing vindt plaats zonder toets. Wel geldt een aanwezigheidsverplichting.

Een rijinstructeur die niet aan zes dagdelen theoretische bijscholing heeft deelgenomen, verliest zijn bevoegdheid en zal dan het herintrederstraject moeten volgen als hij zijn bevoegdheid om rijonderricht te kunnen geven, wil terugkrijgen.

Artikel IIA van de wet tot wijziging van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 naar aanleiding van de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk (Stb. 2008, 432) bepaalt dat rijinstructeurs die uitsluitend in het bezit zijn van een geldig certificaat voor de rijbewijscategorie AM uitsluitend theoretische bijscholing volgen. Zij volgen zes dagdelen theoretische bijscholing naar keuze in de rijbewijscategorie A of B. Ook hier mogen de cursussen elkaar qua inhoud niet overlappen.

Artikel 10

De praktische bijscholing bestaat in beginsel uit twee afzonderlijk te volgen dagdelen praktijkbegeleiding. Elk dagdeel praktijkbegeleiding wordt afgesloten met een beoordeling.

Na een onvoldoende beoordeling voor de tweede begeleiding is een herkansing voor de betrokken rijinstructeur verplicht. Een onvoldoende resultaat voor deze derde praktijkbegeleiding betekent dat de rijinstructeur zijn bevoegdheid verliest en dat hij het herintrederstraject zal moeten volgen om zijn bevoegdheid rijonderricht te kunnen geven wil terugkrijgen.

Artikel 11

Een rijinstructeur die geldige certificaten heeft voor verschillende rijbewijscategorieën, hoeft slechts voor één van die categorieën bijscholing te volgen (artikel 12b, eerste lid, WRM 1993) en aan de terzake geldende eisen te voldoen. De instructeur is vrij in de keuze voor welke van deze categorieën hij theoretische en praktische bijscholing volgt. Het staat hem natuurlijk vrij voor meerdere categorieën bijscholing te volgen.

Artikel 12

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels te stellen ten aanzien van de bijscholing.

Artikel 13

Degene van wie de geldigheid van het certificaat niet langer dan vijf jaar is verlopen maar wel weer rijonderricht wil gaan geven, volgt het herintrederstraject. Hetzelfde geldt voor degene die rijonderricht geeft en die niet of onvoldoende heeft deelgenomen aan de theoretische bijscholing of die niet beschikt over een door het instituut vastgesteld positief resultaat van de laatste praktijkbeoordeling, maar toch rijonderricht wil blijven geven (artikel 12c, eerste lid, WRM 1993).

Het herintrederstraject bestaat voor alle certificaatcategorieën uit onderdelen van het initiële examen voor de categorie waarvoor men (opnieuw) het certificaat wil verwerven. Zoals al in de eerdergenoemde memorie van toelichting is vermeld wordt het herintrederstraject een toetstraject, waarmee wordt vastgesteld of de betrokkene nog steeds beschikt over de noodzakelijke competenties. Het gaat daarbij m.n. om de didactische vaardigheden van de herintreder. Het herintrederstraject bestaat daarom uit een aantal elementen uit het basiscertificaat, waarbij instrumenten met een «proeve van bekwaamheid»-karakter een rol spelen.

Het herintrederstraject voor het certificaat voor de rijbewijscategorie B bestaat uit de volledige fase 1 en 2 van het initiële examen voor die rijbewijscategorie (praktijkrit en theorietoetsen). Het herintrederstraject voor degene die uitsluitend in het bezit is van een certificaat A (solo-A) waarvan de geldigheid niet langer dan vijf jaar is verlopen, bestaat uit de volledige fase 1 van het initiële examen voor de categorie A en de volledige fase 2 van het examen voor de categorie B. Degene die het certificaat A wil halen, moet eerst het certificaat voor de categorie B halen. Vervolgens hoeft hij voor het A-certificaat niet meer theoretisch getoetst te worden op zijn didactische vaardigheden; fase 2 van het examen voor de categorie B geeft ook voldoende didactische vaardigheden (lesvoorbereiding en lesuitvoering) voor de A-instructeur. Het ligt dus voor de hand om de herintreder voor de categorie A instructeur ook fase 2 voor de categorie B te laten doen. In die fase kan hij dan laten zien over voldoende didactische vaardigheden te beschikken.

Het herintrederstraject voor het certificaat voor de overige rijbewijscategorieën (A anders dan solo-A, C, D en E bij B, C of D) bestaat uit de praktijkrit uit fase 1 van het initiële examen van de betreffende categorie. Herintreders voor die categorieën zullen immers eerst een geldig certificaat B moeten halen. Voor hen kan dus volstaan worden met een praktijkrittoetsing.

Bij een voldoende resultaat ontvangt de herintreder voor de betrokken rijbewijscategorie het certificaat met een reguliere geldigheidstermijn van vijf jaar.

Artikel 13, tweede lid, regelt de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels te stellen ten aanzien van het herintrederstraject.

Artikelen 14 tot en met 18

De artikelen 14 tot en met 16 van dit besluit zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het BRM, en komen overeen met de artikelen 10 tot en met 12. Artikel 10 BRM wijst een aantal universitaire opleidingen en hogere beroepsopleidingen aan op het terrein van gedragswetenschap die zijn gericht op het begeleiden van groepen of individuen en het overbrengen van informatie. De docent die scholing educatieve maatregel wil geven, moet in het bezit zijn van een geldig diploma voor een van die opleidingen. Artikel 11 BRM regelt het aantal jaren beroepservaring waarover degene die de scholing educatieve maatregel geeft, moet beschikken. Artikel 12 BRM bevat de aanvullende eisen van bekwaamheid waarover de betrokken docent moet beschikken.

De artikelen 17 tot en met 18, tweede lid, van dit besluit zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het BRM en komen overeen met de artikelen 13 tot en met 14, tweede lid, BRM. Het oude artikel 14, derde lid, BRM is als artikel 18, derde lid, van dit besluit gewijzigd nu de bevoegdheden die de Minister van Verkeer en Waterstaat had in het kader van de maatregelen vakbekwaamheid krachtens de gewijzigde WRM 1993 aan het instituut zijn toegekend.

Zoals in de eerdergenoemde Memorie van Toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A, is toegelicht, is «bijscholing» hier telkens vervangen door: scholing educatieve maatregel.

Artikel 19

Dit artikel regelt dat degene die voor het eerst het certificaat voor het geven van rijonderricht in de rijbewijscategorie A of B wil halen, als onderdeel van het daarvoor geldende examen geen theoretische les meer hoeft te geven. Dit is het examenonderdeel waarbij de kandidaat voor een groepje van drie pseudoleerlingen (meestal medekandidaten) laat zien dat hij een theorieles in de klas kan verzorgen.

Dit artikel zal met terugwerkende kracht in werking treden en effect hebben voor de periode najaar 2008 tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Met de inwerkingtreding van de eerdergenoemde wijziging van de WRM 1993 en dit besluit komt dit examenonderdeel immers te vervallen.

De redenen om het onderdeel «theoretische les» te laten vervallen zijn de volgende:

  • Dit examenonderdeel heeft het meest te leiden onder het fenomeen «ingestudeerde toneelstukjes»: de lesopdrachten worden een aantal weken voor het examen toegezonden en in de loop der jaren zijn voor iedere lesopdracht goede scripts ontwikkeld waarbij de vragen van de pseudoleerlingen worden voorbereid inclusief de antwoorden.

    Omdat het examenonderdeel daarom niet effectief de vaardigheid een theoretische les te kunnen geven, toetst, komt het met de inwerkingtreding van de wijziging van de WRM 1993 en dit besluit daarom te vervallen.

  • Het slagingspercentage ligt zeer hoog (boven de 90%) – waarschijnlijk mede door de geoefende voorbereiding.

  • De combinatie met de praktische les is voor iedereen een logistieke uitdaging. De kandidaat moet drie pseudoleerlingen organiseren; als dat medekandidaten zijn willen die natuurlijk een efficiënt examenrooster in combinatie met de beschikbaarheid van examenvoertuigen van de opleider. Het instituut moet daarbij rekening houden met voldoende vrije leslokalen.

  • Het examenonderdeel kost de deelnemer ruim € 240,–. Het schrappen van de maatregel past dus in het regeringsbeleid de lasten te verlichten.

  • De instructeurs die nu worden opgeleid zullen met zeer grote waarschijnlijkheid niet voor de klas komen, maar alleen les geven op de weg.

  • Met het vervallen van het examenonderdeel wordt meer ruimte gecreëerd in de examenplanning voor de rijproeven en de praktische lessen.

Artikelen 20 en 21

In het algemeen deel van deze nota van toelichting is al uiteengezet waarom het Besluit rijonderricht motorrijtuigen gelet op de nieuwe opzet van examen, stage, bijscholing en herintrederstraject voor rijinstructeurs wordt ingetrokken en vervangen door dit besluit.

Artikel 22

Artikel 3, tweede lid, WRM 1993 bepaalt dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de beloning vaststelt van de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie van beroep. Als gevolg van deze bepaling kan het koninklijk besluit dat deze beloning vaststelde, worden ingetrokken.

Artikel 23

Beoogd wordt, gelet op de samenhang tussen het betrokken wetsvoorstel en dit besluit, (onderdelen van) beide gelijktijdig in werking te laten treden. De inwerkingtredingsbepaling van dit besluit is daarom gelijkluidend aan die in het wetsvoorstel. Zoals bij artikel 19 al is toegelicht, treedt dat artikel in werking met terugwerkende kracht.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven