Besluit van 10 maart 2009 tot wijziging van het Besluit participatiebudget in verband met de bevordering van de participatie van inactieven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 januari 2009, nr. IVV/FB/09/1291, gedaan mede namens Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 2, zesde lid, van de Wet participatiebudget;

De Raad van State gehoord (advies van 4 februari 2009, nr. W12.09.0019/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 maart 2009, nr. IVV/FB/09/3710, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit participatiebudget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

In de alfabetische volgorde worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

inactieve:

persoon, van 27 jaar of ouder, die, in de periode van zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de ondersteuning, bedoeld in artikel 11a, eerste lid, niet dan wel ten hoogste de laatste twee maanden geregistreerd staat als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in die periode van zes maanden geen diploma heeft behaald op het niveau van startkwalificatie of hoger en in die periode geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen of recht heeft gehad op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;

startkwalificatie:

een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;.

B

Na Hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A. BEVORDERING PARTICIPATIE INACTIEVEN 2009–2011

Artikel 11a. Participatie inactieven
  • 1. Per inactieve die na ondersteuning door het college in de periode tussen 1 januari 2009 en 31 december 2011 een dienstbetrekking heeft aanvaard met een overeengekomen omvang van ten minste 20 uur per week en die dienstbetrekking heeft behouden voor een periode van ten minste zes maanden mag het college in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de periode van zes maanden is voltooid € 12.000 uit het participatiebudget besteden aan andere kosten ten behoeve van de bevordering van participatie dan de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, alsmede ten behoeve van de in dat lid bedoelde uitvoeringskosten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde besteding mag, voor zover het inburgeringsvoorzieningen betreft, uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van een Nederlander of een in Nederland woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3. Met een dienstbetrekking voor een periode van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkgesteld twee of meer aaneengesloten dienstbetrekkingen voor een periode van in totaal ten minste zes maanden.

  • 4. Met het behouden van een dienstbetrekking met een overeengekomen omvang van ten minste 20 uur per week voor een periode van ten minste zes maanden wordt gelijkgesteld het ontvangen van loon uit dienstbetrekking over gemiddeld 20 uur per week gedurende ten minste zes aaneengesloten maanden.

  • 5. Het bedrag dat op grond van het eerste lid mag worden besteed bedraagt ten hoogste het deel van de uitkering dat het college ontvangt op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet, voor het bedrag dat door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is gesteld in het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 11b. Extra bestedingsruimte 2009
  • 1. Op verzoek van het college kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toestemming geven om op basis van het aantal in dat verzoek genoemde inactieven een deel van het participatiebudget voor het jaar 2009 in dat kalenderjaar te besteden aan de kosten, bedoeld in artikel 11a, eerste lid.

  • 2. Het bedrag dat op grond van het eerste lid mag worden besteed aan de daarin bedoelde kosten bedraagt € 6.000 per inactieve, met dien verstande dat als het totaal aantal inactieven op basis waarvan door alle colleges toestemming is gevraagd meer bedraagt dan 5.000, het aantal inactieven op basis waarvan het bedrag wordt berekend per college als volgt wordt vastgesteld:

    • a. voor het college dat toestemming heeft gevraagd op basis van vijf of minder inactieven op dat aantal inactieven;

    • b. voor het college dat toestemming heeft gevraagd op basis van meer dan vijf inactieven op vijf inactieven plus een op grond van het derde lid tot en met vijfde lid vast te stellen aantal inactieven.

  • 3. Het meerdere aantal inactieven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt berekend door het verschil tussen 5.000 en het totaal aantal inactieven dat is toegedeeld na toepassing van het tweede lid, waarbij voor het college dat toestemming heeft gevraagd op basis van meer dan vijf inactieven dat aantal op vijf wordt gesteld, toe te delen aan de colleges, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, naar rato van het aantal inwoners van de desbetreffende gemeente op het totaal aantal inwoners van de desbetreffende gemeenten. Het aantal inactieven op basis waarvan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend bedraagt evenwel niet meer dan het aantal inactieven op basis waarvan het college toestemming heeft gevraagd.

  • 4. Indien het na toepassing van het derde lid toegedeelde aantal inactieven minder bedraagt dan 5.000, wordt het verschil tussen 5.000 en het aantal toegedeelde inactieven, toegedeeld aan de colleges waarvan het aantal toegedeelde inactieven minder bedraagt dan het aantal inactieven op basis waarvan het college toestemming heeft gevraagd, naar rato van het aantal inwoners van de desbetreffende gemeente op het totaal aantal inwoners van de desbetreffende gemeenten. Het derde lid, tweede zin, is van toepassing.

  • 5. Het vierde lid wordt telkens toegepast tot het totaal aantal inactieven op basis waarvan de bedragen, bedoeld in het tweede lid, worden berekend 5.000 bedraagt.

  • 6. Het aantal op grond van het tweede tot en met het vierde lid berekende inactieven wordt afgerond op hele getallen.

  • 7. Het bedrag dat het college op grond van dit artikel in 2009 mag besteden aan de kosten, bedoeld in artikel 11a, eerste lid, wordt in mindering gebracht op het bedrag dat het college op grond van dat artikel in 2010 mag besteden aan de kosten, bedoeld in dat lid.

  • 8. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen voor 15 april 2009.

Artikel 11c. Vervaldatum

Dit hoofdstuk alsmede de definities van «inactieve» en van «startkwalificatie» in artikel 1 vervallen met ingang van 1 januari 2015.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 maart 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Uitgegeven de tweede april 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hebben vastgesteld dat ter verhoging van de arbeidsparticipatie in Nederland nog meer mensen zonder uitkering én zonder werk aan werk geholpen zouden moeten worden. Daarom hebben zij op 30 oktober 2008 een akkoord gesloten waarbij de ambitie is afgesproken om de gemeentelijke inzet met betrekking tot het aan het werk helpen en/of maatschappelijk participeren van niet uitkeringsgerechtigden tot en met 2011 te verhogen met 10.000 naar in totaal 35.000. VNG en kabinet bevelen aan dat gemeenten voorzien in een premie voor werkaanvaarding, als iemand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk gaat.

Tevens is afgesproken dat gemeenten een extra financiële stimulans krijgen als ze personen zonder inkomsten uit werk en uitkering die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, helpen aan betaald werk. Verantwoording over de prestaties vindt plaats door achteraf via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening (volgens de systematiek van single information en single audit) aan te tonen hoeveel personen uit de doelgroep minimaal een half jaar aan werk zijn geholpen.

In dit besluit wordt deze financiële stimulans voor gemeenten concreet vormgegeven, inclusief de afbakening van de doelgroep en de intekening voor de voorfinanciering.

2. De prestatie die leidt tot een financiële stimulans

De prestatie die leidt tot een financiële stimulans is het aan betaald werk helpen van een persoon uit de doelgroep voor minimaal een half jaar. Er moet een dienstbetrekking voor gemiddeld minimaal 20 uur per week zijn aangegaan en er moet zijn voldaan aan de duurzaamheidseis. De duurzaamheidseis betekent dat de dienstbetrekking – eventueel samen met onmiddellijk daarop aansluitende dienstbetrekkingen met een omvang van gemiddeld minimaal 20 uur per week – ten minste zes maanden moet duren. Voor de verantwoording is het voldoende wanneer wordt aangetoond dat er een contract is voor minimaal een half jaar voor gemiddeld minimaal 20 uur per week en dat de persoon na een half jaar nog steeds in dienst is bij dezelfde werkgever. Indien dat niet het geval is, maar betrokkene op dat moment wel in dienst is bij een andere werkgever, zal moeten worden aangetoond dat er sprake is van aaneengesloten dienstbetrekkingen met een overeengekomen arbeidsduur van gemiddeld minimaal 20 uur per week.

Niet in alle gevallen hoeft sprake te zijn van een dienstbetrekking met een overeengekomen arbeidsduur van gemiddeld ten minste 20 uur per week, terwijl wel bij een of meer werkgevers voor in totaal een periode van zes maanden gemiddeld 20 uur per week is gewerkt. Daarom is geregeld dat de prestatie ook is behaald indien feitelijk gedurende zes maanden inkomen uit dienstbetrekking voor gemiddeld ten minste 20 uur per week is ontvangen.

Afbakening van de doelgroep

De doelgroep die aan het werk geholpen moet worden om voor een financiële stimulans in aanmerking te komen bestaat uit personen van 27 jaar of ouder, die voorafgaand aan de aanvang van de ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders (college) ten minste zes maanden geen inkomsten uit werk of uitkering hebben, en gedurende het halfjaar voorafgaand aan de aanvang van die ondersteuning niet of niet langer dan de laatste twee maanden van die periode als werkzoekende ingeschreven stonden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), en in dat halfjaar niet een diploma haalden op het niveau van de startkwalificatie of hoger. De eis dat geen inkomsten uit werk zijn verkregen gedurende een half jaar voorafgaand aan ondersteuning door de gemeente is opgenomen, omdat de regeling tot doel heeft personen die nog niet actief zijn op de arbeidsmarkt naar de arbeidsmarkt te helpen. De eis dat geen inkomsten uit een uitkering zijn verkregen gedurende dezelfde periode is opgenomen omdat beoogd wordt met deze stimulans bij te dragen aan het realiseren van de ambitie om mensen zonder uitkering – en zonder werk – aan het werk te helpen. Waar het gaat om personen met een bijstandsuitkering bestaat bovendien al een goede financiële stimulans voor gemeenten. Voor de eis dat gedurende dezelfde periode (met uitzondering van de laatste twee maanden) de persoon niet als werkzoekende is ingeschreven bij het UWV is gekozen omdat tot de primair beoogde doelgroep personen behoren die nog niet actief op zoek zijn naar werk. Bij de formulering van deze eis is rekening gehouden met de opmerking van het Uitvoeringspanel dat gezien de uitvoering in de keten van werk en inkomen verwacht mag worden dat vooraf aan ondersteuning door de gemeente al inschrijving bij het UWV als werkzoekende plaatsvindt. De eis dat een half jaar voor ondersteuning door de gemeente geen inschrijving bij het UWV heeft plaatsgevonden zou daarmee te strikt zijn. Om die reden is aanvullend geregeld dat de laatste twee maanden voorafgaand aan de ondersteuning door de gemeente inschrijving bij het UWV wel is toegestaan. De eis dat in het halfjaar voor de ondersteuning geen diploma op het niveau van minimaal startkwalificatie is behaald is geformuleerd omdat verwacht mag worden dat mensen die net van school zijn, zelf actief zoeken naar een baan en daarom niet onder de beoogde groep vallen. De leeftijdsgrens is gekozen om tot een heldere afbakening te komen met het wetsvoorstel investeren in jongeren (Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr. 2) dat de regering heeft ingediend bij het parlement.

3. De financiële stimulans

De financiële stimulans bestaat niet uit extra budget, maar uit ruimere bestedingsmogelijkheden voor het budget. In ruil voor elke prestatie mag het college het jaar daarop éénmalig € 12.000 van het bedrag dat de Minister van SZW heeft ingebracht in het participatiebudget regelluw (in afwijking van de reguliere bestedingregels van het participatiebudget, maar binnen de voorwaarde dat het aan participatie is besteed) besteden aan participatie bevorderende activiteiten. Daardoor wordt besteding van dit geld aan bijvoorbeeld re-integratietrajecten voor personen onder de 18 jaar of inzet op uitvoeringskosten mogelijk. De in de wet opgenomen eis dat inburgeringsvoorzieningen uitsluitend mogen worden besteed aan een Nederlander of aan een in Nederland woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 blijft van kracht. Inburgering is niet aan de orde als niet definitief beslist is dat een vreemdeling in Nederland voor langere tijd mag verblijven. Een definitieve beslissing daarover is pas genomen met het verstrekken van een verblijfsvergunning.

Deze regeling geldt voor dienstbetrekkingen die worden gestart in de periode tussen 1 januari 2009 en 31 december 2011. Het bedrag wordt regelluw besteedbaar in het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking(en) een half jaar heeft geduurd. In de gevallen waarin de dienstbetrekking aanvangt na 30 juni 2011 wordt het bedrag regelluw besteedbaar in 2013.

Extra bestedingsruimte 2009

In het eerste jaar, 2009, wordt voor gemeenten extra bestedingsruimte (voorfinanciering) van € 6.000 per geval voor macro maximaal 5.000 gevallen geregeld. Tussentijds zal worden geëvalueerd of dit aantal voldoende is. Indien het aantal van 5.000 wordt overschreden zullen de Staatssecretaris van SZW en de VNG met elkaar in gesprek treden om te bepalen of een verhoging van het plafond nodig is. Er is geregeld dat elk college minimaal aanspraak kan maken op 5 x € 6.000 = € 30.000 voorfinanciering. Het restant wordt verdeeld naar rato van het inwonersaantal in de desbetreffende gemeente, met dien verstande dat niet meer voorfinanciering wordt toegewezen dan is aangevraagd. Met de voorfinanciering is geen extra budget gemoeid. De voorfinanciering houdt in dat de extra bestedingsruimte voor de helft al in 2009 (dus niet pas in 2010) mag worden aangewend. De andere helft mag in 2010 worden aangewend. Voor de voorfinanciering geldt dat het college een verzoek moet indienen uiterlijk voor 15 april. Een spoedige sluitingstermijn is nodig omdat op deze wijze zo snel mogelijk inzicht kan worden geboden in de omvang van de extra bestedingsruimte in 2009 voor elke gemeente. Sinds begin februari 2009 bestaat al de mogelijkheid om al, nog onder voorbehoud van aanvaarding van dit besluit, een verzoek in te dienen. Hiermee krijgen gemeenten voldoende tijd om een verzoek in te dienen. De voorfinanciering blijft alleen mogelijk als het benodigde aantal prestaties ook wordt geleverd. Hiervoor dienen de dienstbetrekkingen ook aan te vangen in 2009 en minimaal een half jaar te duren in 2009. Indien de voorfinanciering is benut, maar de prestaties niet worden geleverd, worden middelen teruggevorderd.

Reserveringsregeling

Indien een deel van het regelluwe bedrag niet is besteed, kan dit worden meegenomen naar een volgend jaar als regulier besteedbaar participatiebudget, voor zover de reserveringsregeling dit toestaat. Dit geldt ook voor voorfinanciering 2009, die niet is besteed.

Verantwoording en terugvordering

Via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening wordt het aantal gerealiseerde banen voor de doelgroep verantwoord. Dit gebeurt bij de verantwoording die in t+11 wordt ingediend over jaar t. Op basis van dit aantal prestaties wordt het budget in t+1 regelluw besteedbaar. Bij de verantwoording die wordt ingediend in t+2 over jaar t+1 wordt aangegeven hoeveel budget regelluw is uitgegeven. Indien dit meer is dan op basis van de geleverde prestatie is toegestaan, wordt het bedrag dat teveel regelluw is uitgegeven teruggevorderd. Hetzelfde geldt wanneer de regelluwe bestedingen in 2009 de toegestane voorfinanciering overschrijden.

Indienen van een verzoek

Een college kan een verzoek in het kader van voorfinanciering indienen bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 15 april 2009. In het verzoek geeft het college aan op basis van welk aantal inactieven het extra bestedingsruimte in 2009 wil. Een aanvraagformulier is hiervoor naar alle colleges verstuurd en is beschikbaar gesteld via www.gemeenteloket.szw.nl.

Evaluatie

Deze manier van stimuleren van gemeenten is in zijn specifieke vorm en doelgroep nieuw. Om kennis op te doen van effecten en gebruik van de regeling zal deze worden geëvalueerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B
Artikel 11a. Participatie inactieven

Indien na ondersteuning door het college een persoon die, onmiddellijk voorafgaande aan die ondersteuning minimaal sinds zes maanden geen werk of uitkering heeft en die de laatste zes maanden geen diploma op het niveau van startkwalificatie of hoger heeft behaald, aan het werk komt in een of meer aaneengesloten dienstbetrekkingen met een overeengekomen omvang van ten minste 20 uur per week, mag dat college € 12.000 per persoon uit het participatiebudget regelluw besteden. Dit betekent dat het college dit bedrag mag besteden ten behoeve van participatie. De desbetreffende persoon moet wel minimaal gedurende zes maanden aan het werk blijven. Het college mag het bedrag uitgeven in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de inactieve de periode van zes maanden heeft voltooid.

Het totale bedrag dat een gemeente regelluw mag besteden op grond van dit artikel bedraagt ten hoogte het bedrag dat de Minister van SZW voor dat kalenderjaar heeft ingebracht in het participatiebudget.

Artikel 11b. Extra bestedingsruimte 2009

Het college kan een verzoek indienen bij de Minister van SZW om toestemming te krijgen om voor het aantal personen, bedoeld in artikel 11a, dat zij verwacht in 2009 aan werk te helpen al in 2009 een bedrag regelluw te mogen besteden ter hoogte van € 6.000 per persoon. In totaal kan ten hoogste op basis van 5.000 personen toestemming verleend worden. De colleges die op basis van 5 personen of minder toestemming hebben gevraagd krijgen toestemming voor een bedrag op basis van het aantal personen waarvoor ze toestemming hebben gevraagd. De colleges die op basis van 6 of meer personen toestemming hebben gevraagd, krijgen toestemming op basis van dat aantal personen, tenzij daarmee het totaal aantal personen (van alle gemeenten samen) op basis waarvan toestemming wordt gevraagd de 5.000 overstijgt. In dat geval krijgt het college toestemming op basis van 5 personen. Indien hiermee het maximum van 5.000 niet wordt behaald, wordt het resterende bedrag naar rato van het inwonersaantal verdeeld over de colleges die toestemming hebben gevraagd op basis van meer dan 5 personen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de stand van de bevolking per gemeente op 1 januari 2008 van het CBS (stand december 2008). De colleges die toestemming hebben gevraagd op basis van meer dan 5 personen krijgen na de verdeling naar rato van inwonersaantal altijd minimaal toestemming op basis van 5 personen en maximaal op basis van het aantal waarvoor zij toestemming hebben gevraagd. Indien na de eerste toepassing hiervan het maximum van 5.000 nog niet is behaald, ondanks dat toestemming is gevraagd op basis van meer dan 5.000, wordt het resterende aantal verdeeld over de colleges waarvan het toegedeelde aantal nog lager is dan het aantal op basis waarvan zij toestemming hebben gevraagd. Dit proces wordt herhaald tot het aantal van 5.000 is verdeeld over de aanvragende colleges. Het aantal personen op basis waarvan toestemming wordt verleend, wordt op de gebruikelijke wijze afgerond op hele aantallen (afronding naar boven indien sprake is van een half of meer). Indien na toepassing van dit artikel, door afrondingsverschillen, het totaal aantal personen waarvoor de extra bestedingsruimte voor alle gemeenten samen wordt bepaald hoger of lager ligt dan 5.000 wordt hiervoor niet meer gecorrigeerd.

Artikel 11c. Vervaldatum

Met betrekking tot de inactieve die in het laatste halfjaar van 2011 een dienstbetrekking heeft aanvaard en van wie de periode van een half jaar dus wordt voltooid in 2012, mag het college in 2013 € 12.000 regelluw besteden. De verantwoording over 2013 geschiedt in 2014. Om deze reden kunnen dit nieuwe hoofdstuk 2a van het Besluit participatiebudget en de met artikel I, onderdeel A, aan artikel 1 van het Besluit participatiebudget toegevoegde definities vervallen met ingang van 1 januari 2015.

Artikel II

Teneinde gemeenten al vanaf 1 januari 2009 de mogelijkheid te geven om regelluw het participatiebudget in te zetten heeft dit besluit terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze nota van toelichting mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Waarbij t het jaar is waarin de periode van zes maanden die de dienstbetrekking(en) moet(en) hebben geduurd voltooid is.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven