Besluit van 17 maart 2009, houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 19 december 2009, nr. WJZ / 8192984;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 2009, nr. W10.08.0580/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 9 maart 2009, nr. WJZ / 9046056;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd.

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

n. gebundelde aanvraag:

de bundeling van maximaal 250 aanvragen om subsidieverlening voor productie-installaties die behoren tot dezelfde categorie productie-installaties in één aanvraag om subsidieverlening;

o. productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee:

een productie-installatie die is opgericht op een afstand van meer dan één kilometer zeewaarts van de laagwaterlijn, bedoeld in de artikelen 1, tweede lid, en 2, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee en die niet is gelegen binnen een gemeentelijke grens, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid komt onderdeel c telkens te luiden:

  • c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel d, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. er op de datum van de aanvraag van subsidie op grond van dit besluit geen voorschotten op grond van artikel 72w van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2006 zijn verstrekt en de periode waarover op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2006 subsidie is verstrekt, is aangevangen op 31 december 2007.

3. In het tweede lid komt onderdeel c te luiden:

  • c. het een productie-installatie betreft die ingrijpend wordt gerenoveerd en behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie te renoveren productie-installaties.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel d, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. de productie-installatie niet in gebruik is genomen, er tenminste vijf jaren zijn verstreken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en die beschikking door Onze Minister is ingetrokken;

  • f. het een productie-installatie betreft die behoort tot een op grond van artikel 15, vierde lid, of artikel 23, vierde lid, aangewezen categorie productie-installaties en die beschikking door Onze Minister is ingetrokken.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede tot en met het vijfde lid en het zevende lid.

6. Na het zesde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien de productie-installatie hernieuwbare elektriciteit opwekt uit een hernieuwbare energiebron die geheel of gedeeltelijk bestaat uit hernieuwbaar gas dat afkomstig is uit een of meerdere productie-installaties waaraan op grond van dit besluit subsidie is verstrekt.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De periode waarover subsidie wordt verstrekt vangt aan op het door de subsidie-ontvanger in zijn aanvraag aangegeven en in de beschikking tot subsidieverlening overgenomen tijdstip, met dien verstande dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later aanvangt dan vijf jaar, of indien op grond van artikel 61, eerste lid, bij ministeriële regeling een kortere termijn wordt vastgesteld waarbinnen de productie-installatie in gebruik moet worden genomen, de in die regeling vastgestelde termijn, na de datum van de beschikking tot subsidieverlening. Indien Onze Minister op grond van artikel 62, derde lid, ontheffing aan de subsidie-ontvanger heeft verleend voor het vertragen van het projectplan, vangt de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan op de in de ontheffing opgenomen datum.

2. In het tweede lid wordt «verstekt» vervangen door: verstrekt.

3. Het derde lid vervalt.

D

Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

E

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs vermenigvuldigd met de factor 1,25.

F

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het vierde tot en met het negende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en met de onbalanskosten.

  • 3. Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 12 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 12 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

4. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 9. Indien het ingevolge het eerste, vierde, zevende of achtste lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

G

Aan de artikelen 15 en 23 wordt telkens een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een subsidie-ontvanger hernieuwbare elektriciteit opwekt met een bij ministeriële regeling aangewezen productie-installatie, wordt bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, opgeteld het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering, bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zijn verstrekt die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit heeft geproduceerd en op de eigen installatie heeft ingevoed.

H

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.

I

Aan de artikelen 19, eerste lid, en 36, eerste lid, wordt telkens een volzin toegevoegd, luidende: Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven tenderbedrag van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

J

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Binnen een categorie productie-installaties kunnen verschillende basiselektriciteitsprijzen gelden die gerelateerd zijn aan de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt.

  • 3. De hoogte van de basiselektriciteitsprijs bedraagt tweederde van de lange termijn elektriciteitsprijs. Indien hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt de basiselektriciteitsprijs vermenigvuldigd met de factor 1,25.

K

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het vierde tot en met het zevende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De elektriciteitsprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en met de onbalanskosten.

  • 3. Indien elektriciteit wordt opgewekt uit wind, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid vermenigvuldigd met de factor 1,25.

2. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties en de in het tweede lid bedoelde profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten voor het voorgaande kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 20 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld.

3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties en binnen een categorie productie-installaties indien op grond van artikel 20 verschillende basiselektriciteitsprijzen voor een categorie productie-installaties zijn vastgesteld en waarbij voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd en voor de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en onbalanskosten de waarden die op grond van het vierde lid zijn vastgesteld. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en vierde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

4. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. Indien het ingevolge het eerste of vierde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

L

Na artikel 24 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.4 Subsidie voor innovatieve windenergie op zee

Artikel 24a
  • 1. Onze Minister kan op aanvraag aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee, aan wie een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verstrekt, subsidie verstrekken voor de bijzondere en risicovolle inzet van innovatieve windmolens.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de verstrekking van deze subsidie, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over de productie-installaties waarvoor deze subsidie wordt verstrekt, de vorm van de subsidie, de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, de vaststelling van de subsidie en de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

M

Artikel 27, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbaar gas.

N

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De hoogte van de basisgasprijs bedraagt tweederde van de lange termijn gasprijs.

O

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot het derde tot en met het achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De gasprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor gas.

2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de gasprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

4. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 8. Indien het ingevolge het eerste, derde, zesde of zevende lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

P

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbaar gas.

Q

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De hoogte van de basisgasprijs bedraagt tweederde van de lange termijn gasprijs.

R

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het derde tot en met het zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De gasprijs, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de gemiddelde waarde voor gas.

2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 april de in het eerste en derde lid bedoelde correcties vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties.

3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 5. Ten behoeve van de voorschotverlening worden bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 november de in het eerste en derde lid bedoelde correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld, die kunnen verschillen per categorie productie-installaties, waarbij voor de gasprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 oktober tot en met 30 september voorafgaand aan het kalenderjaar wordt gehanteerd. Indien na 1 november bij ministeriële regeling een andere categorie productie-installaties wordt aangewezen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, worden de in het eerste en derde lid bedoelde correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor die categorie productie-installaties bij die ministeriële regeling vastgesteld.

4. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Indien het ingevolge het eerste of derde lid geldende bedrag negatief is, bedraagt het bedrag nul.

S

Artikel 44, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling.

T

De artikelen 45, derde lid, en 52, derde lid, komen telkens te luiden:

  • 3. Voor de kWh die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen verschillende bedragen gelden die zijn gerelateerd aan het aantal vollasturen van de productie-installatie.

U

Artikel 51 komt te luiden:

Artikel 51

Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling.

V

Aan artikel 52, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij een gebundelde aanvraag is het door de producent opgegeven percentage van toepassing op alle aanvragen die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag.

W

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56

  • 1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld. Bij ministeriële regeling kan een categorie productie-installaties worden aangewezen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend.

  • 2. Indien dit op het formulier is vermeld, gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a. een omschrijving van iedere productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te voeden kWh of Nm3 per kalenderjaar gedurende de periode waarover subsidie wordt verstrekt van iedere productie-installatie;

    • c. indien voor de productie-installatie één of meer vergunningen op grond van de Woningwet, de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wet op de Ruimtelijke ordening zijn vereist, de door het bevoegd gezag verleende vergunningen;

    • d. een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van iedere productie-installatie;

    • e. een financiële onderbouwing van iedere productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • f. indien de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, een overzicht van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • g. overige op het formulier aangegeven bescheiden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gegevens die op grond van lid 2, onderdelen a tot en met g, overgelegd moeten worden.

X

Aan artikel 57 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een gebundelde aanvraag niet leidt tot subsidieverlening door Onze Minister, kan een gebundelde aanvraag worden behandeld als één aanvraag.

  • 4. Indien Onze Minister aan de aanvrager van een gebundelde aanvraag subsidie verstrekt, verstrekt Onze Minister per productie-installatie die onderdeel is van de gebundelde aanvraag een beschikking tot subsidieverlening.

Y

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de minister» vervangen door: Onze Minister.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In geval van loting wordt een gebundelde aanvraag behandeld als één aanvraag.

Z

Artikel 59, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. hij het onaannemelijk acht dat de productie-installatie binnen vier jaar of binnen de bij of krachtens artikel 61, eerste lid, vastgestelde termijn in gebruik wordt genomen;.

Aa

Aan artikel 60 worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien honorering van alle aanvragen die gelijk zijn gerangschikt ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, stelt Onze Minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting.

  • 5. Een gebundelde aanvraag wordt voor de toepassing van dit artikel behandeld als één aanvraag.

  • 6. Ten behoeve van de rangschikking van aanvragen om subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee kan Onze Minister het door de producent opgegeven tenderbedrag met een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag verminderen, dat gerelateerd is aan de afstand van een productie-installatie tot de kust.

Ab

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik. Bij ministeriële regeling wordt de periode vastgesteld waarbinnen de subsidie-ontvanger de productie-installatie in gebruik moet nemen. Deze periode kan per categorie productie-installaties verschillen en bedraagt ten hoogste vijf jaar.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beschikking tot subsidieverlening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen aan de uitvoeringsovereenkomst worden gesteld.

  • 4. Indien artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van toepassing is, verzoekt de subsidie-ontvanger binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening Onze Minister de beschikking tot subsidieverlening op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat artikel luidde op 31 december 2006, in te trekken.

Ac

Artikel 63, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de subsidie-ontvanger rapportageverplichtingen worden opgelegd over:

    • a. de duurzaamheid van biomassa waarmee hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling wordt opgewekt;

    • b. monitorgegevens over de bouw, productie, uitval en onderhoud van de productie-installatie.

Ad

Aan artikel 67 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de meetgegevens niet beschikbaar zijn in het kalenderjaar, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt in afwijking van het eerste en derde lid het voorschot uiterlijk vastgesteld in het eerstvolgende kalenderjaar nadat de meetgegevens beschikbaar zijn.

Ae

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verstrekt de in artikel 67, eerste en tweede lid, bedoelde voorschotten in maandelijkse bedragen, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat voor een bepaalde categorie productie-installaties het voorschot in een jaarlijks bedrag wordt verstrekt. De som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse bedrag bedraagt niet meer dan 80% van het product van:

    • a. het in de aanvraag om een voorschot vermelde aantal kWh of Nm3 aardgasequivalent, en

    • b. het basisbedrag dan wel het tenderbedrag verminderd met de op grond van artikel 14, vierde lid of artikel 31, vierde lid, dan wel artikel 22, vierde lid, of artikel 39, vierde lid, vastgestelde correcties.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de som van de maandelijkse bedragen of van het jaarlijkse bedrag die in een kalenderjaar zijn verstrekt minder dan wel meer bedraagt dan de hoogte van het voorschot dat na afloop van het kalenderjaar wordt vastgesteld, kan Onze Minister dit verrekenen met de nog te verstrekken maandelijkse of jaarlijkse bedragen.

3. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. Onze Minister verstrekt het in artikel 67, derde lid, bedoelde voorschot in maandelijkse bedragen met dien verstande dat de som van de maandelijkse bedragen niet meer bedraagt dan 80% van dat voorschot.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de berekening van de maandelijkse bedragen en van het jaarlijkse bedrag.

Af

De artikelen 73 en 74 vervallen.

ARTIKEL II

Op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn verstrekt, blijven de artikelen 6, 56, 59, 61 en 63, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie van toepassing zoals die onmiddellijk voor dat tijdstip luidden.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel I, onderdelen G en Ae, werken terug tot en met 1 april 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 17 maart 2009

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de zesentwintigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel, aanleiding en inhoud

Met het onderhavige besluit wordt het Besluit stimulering duurzame energieproductie van 16 oktober 2007 (verder het Besluit SDE) op een aantal punten gewijzigd. Een aantal van de wijzigingen vloeit voort uit toezeggingen richting de Tweede Kamer. Het gaat dan om het mogelijk maken van de subsidiëring van het eigen verbruik bij kleinschalige systemen en het onderbrengen van de stabiele elementen uit de ministeriële regelingen voor 2008 naar het Besluit SDE. Het gaat bij het laatstgenoemde om de volgende elementen:

  • vaststelling dat de hoogte van de basiselektriciteitsprijs of de basisgasprijs tweederde van de lange termijn elektriciteitsof gasprijs bedraagt (zie artikel I, onderdelen E, J, N en Q);

  • de stabiele elementen uit de berekeningswijze van de jaarlijks vast te stellen elektriciteitsprijs, die wordt gebruikt voor de correctie van het basisbedrag (zie artikel I, onderdelen F en K);

  • de methode om bij het basisbedrag, de basiselektriciteitsprijs en de voor de correctie te gebruiken elektriciteitsprijs bij windenergie uit te gaan van 80% van het aantal vollasturen van de jaarlijks te definiëren referentiemolen (zie artikel I, onderdelen F en K).

Deze elementen hoeven niet jaarlijks te worden gewijzigd en kunnen op grond daarvan worden vastgelegd in het Besluit SDE.

Daarnaast is gebleken dat er aan de kant van de overheid behoefte is tot het kunnen verkrijgen van meer zekerheid omtrent de realisatie van grootschalige projecten met een lange doorlooptijd. Daarbij moet vooral worden gedacht aan wind op zee projecten. In dat kader wordt met dit wijzigingsbesluit de mogelijkheid toegevoegd om het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst verplicht te stellen. Tot besluit is in het onderhavige wijzigingsbesluit een aantal kleinere verbeteringen doorgevoerd op basis van reacties uit de markt en de praktijkervaring met de uitvoering van de regeling in 2008.

In paragraaf II worden de betreffende wijzigingen per artikel meer uitgebreid nader toegelicht.

2. Administratieve lasten

De wijzigingen die met het onderhavige besluit worden doorgevoerd kunnen bij een aantal artikelen gevolgen hebben voor de administratieve lasten. In het meerderdeel gaat het hierbij om wijzigingen die (vooral) zijn aangebracht voor subsidietoewijzingen bij windprojecten op zee. Onderstaande tabel geeft een overzicht, waarna toelichting volgt.

Nr

Wijziging

Art in Besluit

Effect op administratieve lasten

1

Subsidie voor innovatieve windmolens

24 a

Stijging (zeer gering)

2

Bundelen van subsidie aanvragen

56/57

Daling (€ 375.600,– per openstellingsronde)

3

Verplichting uitvoeringsovereenkomst

61

Stijging (€ 6.000,– per openstellingsronde)

4

Verplichting monitoring gegevens

63

Stijging (op dit moment nog niet te kwantificeren)

Totaal

  

Daling van ca. € 370.000,– + een onbepaalde stijging t.g.v. verplichting te monitoren.

Ad 1 (artikel 24 a)

Deze wijziging beoogt de innovatie van windturbines op zee te stimuleren. Door innovatieve molens, die in het algemeen duurder en/of risicovoller zullen zijn, additionele subsidie te bieden kan technologische vernieuwing worden bevorderd en versneld. Alleen aan producenten aan wie reeds op grond van deze regeling subsidie is verstrekt kan de mogelijkheid worden geboden om deze additionele subsidie aan te vragen. Het verkrijgen van de oorspronkelijke subsidie is daarbij niet afhankelijk van het al dan niet gebruik maken van deze mogelijkheid.

Gekozen wordt voor een éénmalige aanvullende subsidie, die kan worden verstrekt indien op het in de tender voorgestelde windparkontwerp aanvullende innovaties worden voorgesteld, die op zichzelf niet wezenlijk zijn voor de realisatie van het windpark. Tegen die achtergrond zal dat waarschijnlijk alleen om turbinetechniek kunnen gaan, omdat de andere componenten al snel een onlosmakelijk deel van het parkontwerp vormen en daarmee vastliggen in de Wbr-vergunning. De aanvraag voor de aanvullende subsidie wordt beoordeeld nadat de SDE-beschikking voor het windpark is verleend en leidt bij een positieve beoordeling dus tot een aanvullende beschikking.

Er dient nader te worden uitgewerkt voor welke (vormen van) innovatie deze wijziging zal gelden, maar ook (bijv.) het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. Bij ministeriële regeling zullen daarvoor nadere regels worden gesteld.

Het gebruik maken van bovengenoemde mogelijkheid tot aanvragen van een additionele subsidie gaat gepaard met extra administratieve lasten. Alleen een indicatieve beoordeling hiervan is mogelijk. Voorzien wordt thans dat in 2010 voor het eerst SDE- beschikkingen voor wind op zee worden toegewezen voor 450 MW. Voor de stimulering van daaropvolgende projecten zal een ander subsidieregime worden ontworpen. De betreffende administratieve last heeft derhalve een eenmalig karakter.

Omdat offshore windprojecten relatief erg groot zijn (nieuwe projecten gemiddeld 200 – 250 MW), zijn de administratieve lasten vergeleken met die van gemiddeld kleinere windprojecten op land en biomassaprojecten, erg laag. Immers de lasten verbonden aan de eenmalige aanmelding, het verkrijgen van voorschotten, enz., zullen niet veel verschillen. Omdat het totaal verkregen subsidiebedrag voor windprojecten op zee in het algemeen vele malen groter zal zijn dan bij een gemiddeld wind- of biomassaproject, zijn de administratieve lasten veel (ongeveer evenredig) lager. Door (zeer) indicatief aan te nemen dat voor een windproject op zee gemiddeld de administratieve lasten een factor 5 tot 10 lager zijn dan bij andere (gemiddelde) projecten waarvoor een beroep op de SDE wordt gedaan, wordt het mogelijk zeer ruw een (voorbeeld)berekening te maken van het maximaal denkbare effect van artikel 24a voor de administratieve lasten in 2010. Daarvoor is dan verder nodig een aanname voor de extra administratieve lasten voor innovatieve windmolens vergeleken met die van normale windmolens op zee. Verondersteld wordt dat de administratieve lasten voor innovatieve molens twee keer zo groot worden. En er moet bekend zijn hoe groot het subsidiebudget voor wind op zee vanaf 2010 zal zijn. Hiervoor wordt bijvoorbeeld aangenomen dat deze (maximaal) 10% is van het totale subsidiebudget In het besluit SDE van 16 oktober 2007 zijn de gemiddelde administratieve lasten zeer globaal berekend op 0,2%. Uitgaande van de beschreven relevante aannames voor innovatieve windmolens (administratieve lasten voor windprojecten op zee relatief erg laag, administratieve lasten voor innovatieve molens twee keer zo groot, respectievelijk budget voor wind op zee (maximaal) 10% van het totale SDE-budget) kan worden vastgesteld dat de maximale stijging van de administratieve lasten als gevolg van artikel 24a een fractie zal zijn van het berekende percentage in het besluit SDE van 2007 van 0,2%. Deze stijging is verwaarloosbaar.

Ad 2 (artikelen 56 en 57)

Het gaat hier om de introductie van de mogelijkheid om voor bij ministeriële regelingen te benoemen categorieën gebundelde aanvragen in te dienen. Deze mogelijkheid is gecreëerd vooral met het oog op zon-pv bij nieuwbouw (zie de toelichting op Artikel I, onderdelen A, I, R, S, T en U). Bundeling van aanvragen biedt de mogelijkheid om het invullen van de individuele aanvragen te standaardiseren. Daarmee zijn significante veranderingen van de administratieve lasten mogelijk. Bij gebundelde aanvragen wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager altijd een bedrijf is. De reductie in administratieve lasten wordt daarom vermeld in kosten in plaats van in uren. Voor zon-pv wordt ervan uitgegaan dat er voor één aanvraag 4 uur tijd benodigd is. Een gebundelde aanvraag kost iets meer tijd dan één enkele. Uitgangspunt van een gebundelde aanvraag is dat de aanvraag bestaat uit een aanvraagformulier en een adressenbijlage waarop deze aanvraag van toepassing is. Er wordt van uit gegaan dat een gebundelde aanvraag 8 uur tijd kost om af te ronden. Op basis van gegevens over de aantallen aanvragen door woningcorporaties en projectontwikkelaars in de openstellingsronde van 2008, wordt verwacht dat er per indiening circa 20 gebundelde aanvragen gedaan zullen worden die gemiddeld bestaan uit 80 onderliggende aanvragen. Dit houdt in dat (1600 * 4 =) 6400 uren voor 1600 aparte aanvragen nodig was. Door de mogelijkheid aanvragen te bundelen zijn er veel minder uren nodig om de aanvragen te doen, te weten (20*8 =) 160 uren. De reductie in uren bedraagt daarmee (6400-160 =) 6260 uren. In kosten uitgedrukt betekent dit een reductie van de administratieve lasten van € 60 * 6260 = € 375.600,–. Dit uitgaande van een uurtarief van € 60,–.

Ad 3 (artikel 61)

De verplichting voor de subsidieontvanger om mee te werken aan het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst is eveneens geïntroduceerd in het bijzonder met het oog op windprojecten op zee. Voor het bepalen van de invloed hiervan op de administratieve lasten van de regeling is een aantal uitgangspunten van belang, dat naar voren kwam bij ad 1 hierboven, bij berekeningen voor innovatieve windmolens. Zo is het aandeel van het SDE-budget (naar verwachting) voor nieuwe windprojecten op zee vanaf 2010 substantieel, d.w.z. maximaal mogelijk 10% van het totale budget terwijl er voorlopig hooguit 1 of 2 projecten zijn. Voor de stimulering van daaropvolgende projecten zal een ander subsidieregime worden ontworpen. De betreffende administratieve last heeft derhalve een eenmalig karakter.

In de praktijk zal er de komende jaren (waarschijnlijk in 1 jaar) in 2010 sprake zijn van maximaal twee af te sluiten uitvoeringsovereenkomsten. De administratieve lasten hiervoor kunnen geschat worden op 50 uur, in totaal 100 uur. Uitgaande van een uurtarief van € 60,– is de stijging van de administratieve lasten die hiermee samenhangt in totaal € 6.000,–. Gelet op de totale omvang van de te ontvangen subsidie is deze stijging van de administratieve lasten te verwaarlozen.

Ad 4 (artikel 63)

De introductie van de mogelijkheid om monitoringsgegevens te vereisen is in algemene zin gemotiveerd omdat het van belang kan zijn in de besluitvorming over het toewijzen van subsidiebudgetten een goed beeld te hebben van het functioneren van productie-installaties. Ook bij deze bepaling is in de eerste plaats gedacht aan windprojecten op zee. De gevraagde informatie (monitorgegevens over de bouw, productie, uitval en onderhoud van de productie-installatie) zal in het algemeen reeds worden gerapporteerd ten behoeve van de bedrijfsvoering (of het management) van betreffende projecten. De gevraagde informatie zal daarom al deel uitmaken van de administratie die voor het project wordt bijgehouden. Definitieve kwantificering van de administratieve lasten die gemoeid zijn met de mogelijkheid monitorgegevens te vereisen is pas mogelijk zodra de ministeriële regels zijn vastgesteld waarin de monitorgegevens worden gevraagd. Op dit moment is nog niet helder hoe de monitorverplichting en -rapportage vorm zal krijgen. De regels op dit punt zullen na consultatie met de sector tot stand komen. Er is niet voor gekozen de benodigde monitorinformatie (wellicht tegen betaling) te verkrijgen via bijvoorbeeld fabrikanten en onderhoudsfirma’s. De informatie die benodigd is voor toekomstige beleidsvorming en voor het bespoedigen van leereffecten kan niet worden verkregen bij deze partijen, omdat deze voor een groot deel als vertrouwelijk worden beschouwd.

Actal-toets

Dit ontwerpbesluit is op 10 november 2008 voor advies toegezonden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Op 28 november 2008 heeft Actal hierover advies uitgebracht. Actal concludeert dat de administratieve lasten kwalitatief goed in beeld zijn gebracht en kwantitatief zo goed mogelijk. Actal vraagt aandacht voor de administratieve lasten die zullen volgen uit de onderliggende regelgeving en geeft aan deze onderliggende regelgeving voor publicatie op administratieve lasten te willen beoordelen. De onderliggende regelgeving zal tijdig aan Actal worden voorgelegd.

3. Europese aspecten

Met haar beschikking van 21 december 2007 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het Besluit stimulering duurzame energieproductie van 16 oktober 2007. Bij het onderhavige wijzigingsbesluit valt artikel 24a buiten de reikwijdte van de goedkeurende beschikking van de Europese Commissie. Op grond van artikel 24a kan een aanvullende subsidie voor innovatieve technieken bij wind op zee worden verleend. Dit artikel zal nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. Het ontwerp van deze regeling zal aan de Europese Commissie worden gemeld. De overige wijzigingen van het besluit hebben geen gevolgen voor de staatssteunaspecten en vallen onder bovengenoemde beschikking.

II. Artikelen

Artikel I, onderdelen A, I, V, W, X en Y (artikelen 1, 19, eerste lid, 36, eerste lid, 52, 56, eerste lid, 57 en 58)

Thans moet er voor iedere productie-installatie een aparte aanvraag worden ingediend. Een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat het voor hen handig zou zijn wanneer zij in één aanvraag voor meerdere productie-installaties subsidie kunnen aanvragen. Het gaat dan met name om projectontwikkelaars die voor nieuwbouwhuizen zon-pv willen aanvragen. Voor hen is het onhandig als zij slechts voor een deel van een nieuwbouwproject subsidie ontvangen. Aan deze wens tegemoet te komen door de gebundelde aanvraag mogelijk te maken. In een gebundelde aanvraag kan voor maximaal 250 productie-installaties subsidie worden aangevraagd. De subsidie-aanvrager bepaalt zelf of hij meerdere aanvragen als een gebundelde aanvraag of als individuele aanvragen indient. De productie-installaties moeten wel tot dezelfde categorie productie-installaties behoren. In één aanvraag kan dus niet subsidie voor wind en zon-pv worden aangevraagd. Indien de subsidie wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, geldt het tenderbedrag dat de aanvrager in de aanvraag opgeeft voor alle productie-installaties die deel uitmaken van de gebundelde aanvraag. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt een beschikking per productie-installatie afgegeven. Indien de aanvraag wordt afgewezen, is het uitgangspunt dat dit middels één beschikking wordt gedaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt hier van afgeweken. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat één aanvraag uit de bundel incompleet is. In geval de subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, en honorering van de aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het subsidieplafond zou worden overschreden, vindt de verdeling plaats door middel van loting. Dit is reeds is artikel 58 van het besluit geregeld. Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd, waarin wordt bepaald dat in geval van loting een gebundelde aanvraag wordt behandeld als één aanvraag. Als de gebundelde aanvraag van de subsidie-aanvrager wordt ingeloot, wordt voor alle productie-installaties binnen die aanvraag subsidie verstrekt. Omgekeerd betekent dit dat als de gebundelde aanvraag wordt uitgeloot, voor geen enkele productie-installatie binnen die aanvraag subsidie verstrekt.

Aan artikel 1 wordt een definitie van wind op zee toegevoegd. Een productie-installatie die met wind elektriciteit opwekt valt alleen in de categorie wind op zee indien de installatie minimaal één kilometer zeewaarts is gelegen van de laagwaterlijn (zoals bedoeld in de artikelen 1, tweede lid, en 2, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee) en buiten de gemeentelijke grens is gelegen. De grens van één kilometer valt in de meeste gevallen gelijk met de gemeentelijke grens. In enkele uitzonderlijke gevallen, zoals in het geval van Rotterdam, ligt de gemeentelijke grens verder in zee.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3)

In artikel 3 is opgenomen dat gerenoveerde productie-installaties alleen in aanmerking komen voor subsidie indien zij behoren tot een aangewezen categorie productie-installaties en wanneer zij ingrijpend worden gerenoveerd. Deze formulering is aangescherpt om de exacte bedoeling beter te verwoorden. Een gerenoveerde productie-installatie komt alleen in aanmerking voor subsidie indien in de ministeriële regeling die strekt tot het aanwijzen van de categorie productie-installaties expliciet wordt vermeld dat aanwijzing ook gerenoveerde installaties betreft.

Aan artikel 3 worden enkele uitzonderingen toegevoegd op de hoofdregel dat geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde productie-installatie reeds eerder subsidie is verstrekt op grond van de Elektriciteitswet 1998 of het besluit. Het betreft allereerst de situatie dat subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, zoals dat luidde op 31 december 2007, (MEP-subsidie) is verstrekt en de subsidiabele periode is aangevangen op 31 december 2007, maar de producent geen MEP-voorschotten heeft ontvangen. Het betreft hier een groep producenten die door diverse tegenslagen hun productie-installatie niet in gebruik hebben kunnen nemen en de datum van ingang van de periode waarover subsidie wordt verstrekt hebben verzet naar 31 december 2007. Dit is de laatste datum waarvoor MEP-subsidiebedragen zijn vastgesteld. Alle maanden waarin zij na 31 december 2007 de productie-installatie niet in gebruik hebben genomen worden afgetrokken van de in de Elektriciteitswet 1998 vastgelegde subsidieperiode van tien jaar. Deze producenten kunnen op grond van het nieuwe onderdeel in artikel 3, eerste lid, van het Besluit SDE in aanmerking komen voor SDE-subsidie. Hiervoor geldt de voorwaarde dat de producent geen MEP-voorschotten heeft ontvangen en dat de productie-installatie van de producent valt binnen een op grond van het Besluit SDE aangewezen categorie productie-installaties. Enigszins vergelijkbaar is de nieuwe uitzonderingsgrond dat indien vijf jaren zijn verstreken na de datum waarop subsidie op grond van het Besluit SDE is verleend, en de productie-installatie niet in gebruik is genomen, voor dezelfde productie-installatie weer subsidie kan worden verleend. Voorwaarde hiervoor is natuurlijk dat de productie-installatie dan valt in een aangewezen categorie productie-installaties. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zal nader worden bepaald wanneer er sprake is van dezelfde productie-installatie. Indien een producent na vijf jaar voor dezelfde productie-installatie subsidie aanvraagt en deze aan hem wordt verleend, zal de eerdere beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken.

De derde nieuwe uitzonderinggrond heeft betrekking op zon-pv. Voor zon-pv kon in 2008 subsidie worden aangevraagd. Veel particulieren hebben dit gedaan, zonder zich op de hoogte te stellen welke voorwaarden aan het verkrijgen van de subsidie waren verbonden. Vaak realiseerden zij zich dat pas na het moment waarop de subsidie werd verleend en wilden zij op dat moment liever de realisatie van het zonnepaneel achterwege laten. Dergelijke huishoudens komen dan later niet meer in aanmerking voor subsidie. Immers, op woningen zal een nieuwe aanvraag meestal dezelfde productie-installatie betreffen omdat omstandigheden als de grootte van het dak waarop de zonnepanelen worden geplaatst bepalend zijn voor de omvang van de productie-installatie. Van particulieren kan niet dezelfde mate van professionaliteit worden geëist als van een ondernemer die bijvoorbeeld een windpark op land zal realiseren. Uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid wordt voor aan te wijzen categorieën productie-installaties daarom een uitzondering op de hoofdregel gemaakt dat geen subsidie wordt verstrekt aan dezelfde productie-installatie.

Artikel I, onderdeel C (artikel 6)

De datum waarop de periode waarover subsidie wordt verstrekt aanvangt is van groot belang voor de subsidie-ontvanger. Thans is in artikel 6, eerste lid, van het besluit bepaald dat deze periode aanvangt op het moment dat de productie-installatie in gebruik wordt genomen. Dat moment is echter niet altijd eenduidig. Bijvoorbeeld bij een groot windpark zullen de afzonderlijke windturbines niet tegelijkertijd in gebruik worden genomen; hier is in de meeste gevallen sprake van een groeimodel. Om die reden wordt deze bepaling vervangen door de bepaling dat de subsidie-ontvanger zelf de datum van aanvang van de subsidieperiode mag opgeven.

De termijn waarbinnen een project in gebruik kan worden genomen verschilt per categorie. De termijn waarbinnen een zon-pv project in gebruik kan worden genomen is bijvoorbeeld aanzienlijker korter dan voor een groot windpark op zee. Teneinde de mogelijkheid te hebben om de termijn van ingebruikname te laten aansluiten bij de voor een categorie te verwachten termijn is bepaald dat de periode waarover subsidie wordt verstrekt niet later mag aanvangen dan vijf jaar na de datum van de subsidiebeschikking, tenzij bij ministeriële regeling een kortere termijn is vastgesteld. Er is gekozen voor een maximum van vijf jaar om dat dit de verwachting is bij wind op zee projecten. Een langere termijn wordt niet nodig geacht.

Omdat de subsidie-ontvanger zelf aan moet geven vanaf welk moment hij subsidie voor zijn installatie wenst te ontvangen, kan het derde lid van artikel vervallen. In dat lid wordt namelijk geregeld wanneer de periode waarover subsidie wordt verstrekt in het geval van renovatie of uitbreiding van de productie-installatie (en wordt dit niet aan de subsidie-ontvanger overgelaten).

Artikel I, onderdelen D, H, M, P, S en U (artikelen 10, 18, 27, 35, 44 en 51)

De wijziging van deze artikelen strekt ertoe om voor meerdere categorieën productie-installaties één subsidieplafond te kunnen vaststellen.

Artikel I, onderdeel E, J, N en Q (artikelen 12, 20, 29 en 37)

Bij ministeriële regeling worden een basiselektriciteitsprijs en een basisgasprijs vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat het maximale subsidietarief gelijk wordt aan het eerder genoemde basisbedrag of tenderbedrag. En dit voorkomt op zijn beurt dat het met een subsidiebeschikking vast te leggen maximale subsidiebedrag veel hoger komt te liggen dan het naar verwachting daadwerkelijk uit te keren subsidiebedrag voor de looptijd ven de beschikking. Deze basisprijzen gelden voor de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode.

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen de laagste waarde van de elektriciteit- en gasprijs waarmee zal worden gecorrigeerd in de SDE. Dit is de grens tot waar vanuit de SDE de elektriciteit- en gasprijs worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.

Met de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs wordt voorkomen dat het subsidietarief bij sterk dalende elektriciteit- en gasprijzen kan blijven oplopen. Door het vaststellen van een minimum elektriciteit- en gasprijs wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het Besluit SDE.

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basiselektriciteits- of gasprijs, zal het subsidietarief immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per kWh te dekken. Het is dus van belang om bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs of de basisgasprijs de twee bovengeschetste belangen tegen elkaar af te wegen. In overleg met deskundigen en vertegenwoordigers van marktpartijen is ervoor gekozen om de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vast te stellen op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte voor de betreffende categorie relevante energieprijs. Het risico van de producent is bij dit niveau relatief gering, terwijl de regeling budgettair beheersbaar blijft zonder noodzaak om onevenredig grote overreserveringen te hoeven aanhouden.

In dit besluit is de mogelijkheid geschapen om voor bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën productie installaties de hoogte van het basisbedrag, de basiselektriciteitsprijs en de ten behoeve van de correctie te gebruiken elektriciteitsprijs afhankelijk te maken van de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt. Deze mogelijkheid bestond ingeval van toepassing van verdeling op volgorde van binnenkomst al voor het basisbedrag (artikel 11, derde lid, onderdeel a) maar wordt nu ook geïntroduceerd voor de basiselektriciteitsprijs (artikel 12, tweede lid) en de ten behoeve van de correctie te gebruiken elektriciteitsprijs (artikel 14, eerste lid, onderdeel a).

Bij windenergie wordt bij het vaststellen van het basisbedrag uitgegaan van een gemiddeld aantal vollasturen per jaar gedurende de looptijd van de beschikking. Windenergie heeft echter als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in enig kalenderjaar tot wel 20% kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking maakt dit niet uit, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid voor de windmolen vanwege de extra elektriciteitsinkomsten. Voor de subsidie ligt dit anders. In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het aantal dat is gebruikt bij het vaststellen van subsidie. Dit maximum zou echter met zich meebrengen dat een windmolenexploitant in een slecht windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden gecompenseerd in een goed wind jaar, omdat de subsidie is gemaximeerd. Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan minder subsidie dan gewenst wordt geacht. Om dit te voorkomen, wordt de subsidie uitgekeerd over maximaal 80% van het veronderstelde gemiddelde aantal vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit bijgestelde maximum van 80% van de vollasturen geen lager subsidiebedrag ontvangen, wordt bij de vaststelling van het basisbedrag een correctiefactor van 1,25 gebruikt (= 1/80%). Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.

Artikel I, onderdeel F en K (artikelen 14 en 22)

Net als bij de basiselektriciteitsprijs wordt ook voor de ten behoeve van de jaarlijkse correctie te gebruiken elektriciteitsprijs ingeval van toepassing van verdeling op volgorde van binnenkomst de mogelijkheid geïntroduceerd om deze afhankelijk te maken van de hoeveelheid geproduceerde kWh die voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast wordt eveneens net als bij de basiselektriciteitsprijs de correctiefactor voor windenergie van 1,25 expliciet benoemd. Zie verder de toelichting bij de artikelen 12 en 20.

Bovendien worden de begrippen onbalanskosten en profielkosten geïntroduceerd bij het vaststellen van de correctiebedragen. Deze elementen waren reeds onderdeel van de Regeling correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting 2008. Bij de vaststelling van de jaarlijkse correctie zowel ten behoeve van de bevoorschotting als ten behoeve van de vaststelling wordt de elektriciteitsprijs mede bepaald door de relevante marktprijs van elektriciteit te bepalen. Dit gebeurt door voor sommige opties de gemiddelde marktprijs van elektriciteit te corrigeren voor profielkosten en onbalanskosten. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie levert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. Zonnestroominstallaties leveren alleen overdag en omdat de prijzen overdag hoger zijn, resulteert dit ook in hogere opbrengsten.

Windturbines leveren alleen elektriciteit als het waait. Op die momenten leveren echter alle windturbines en is er dus relatief veel aanbod. Dit heeft een neerwaarts effect op de marktprijs wat zal toenemen naarmate het opgestelde windenergievermogen in de jaren groeit. Gemiddeld worden leveranciers van windenergie daarom geconfronteerd met lagere marktprijzen. De effecten hiervan worden jaarlijks gemeten en hier wordt jaarlijks de gemiddelde marktprijs voor gecorrigeerd.

Daarnaast wordt de gemiddelde marktprijs gecorrigeerd voor onbalanskosten. Producenten dienen hun elektriciteit zelf te verkopen. Dat betekent dat deze een zogenoemde programmaverantwoordelijkheid dragen. Dit houdt in dat producenten moeten aangeven op welk moment deze hoeveel elektriciteit gaan leveren. Als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de voorspelde opbrengst is dit programma niet altijd in overeenstemming met de werkelijk geleverde elektriciteit. Voor afwijkingen ten opzichte van het vooraf opgegeven programma krijgt de producent boetes van de netbeheerder. Hiervoor wordt bij sommige opties forfaitair voor gecorrigeerd. Bij windenergie zijn de onbalanskosten vastgesteld op 11% van de gemiddelde elektriciteitsprijs.

Artikel I, onderdeel G (artikelen 15 en 23)

Op grond van het Besluit SDE wordt alleen opgewekte elektriciteit gesubsidieerd die op een net (in de zin van artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998) wordt ingevoed. Voor het invoeden op een installatie wordt geen subsidie verstrekt. Voor veel installaties met een klein vermogen geldt dat deze de opgewekte elektriciteit allereerst voor eigen verbruik benutten. Het Besluit SDE houdt hier geen rekening mee, terwijl juist het «eigen verbruik» bij dit soort installaties een impuls kan gebruiken. Om die reden zal het eigen verbruik van dit soort installaties ook gesubsidieerd worden. Hierbij wordt in het Besluit SDE geen beperking aangebracht in de technologie van de productie-installatie. Op dit moment wordt er aan gedacht om zonnepanelen aan te merken als kleinschalige productie-installaties, maar andere systemen kunnen in de toekomst niet worden uitgesloten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan kleine windturbines. De door de garantiebeheerinstantie afgegeven garanties van oorsprong voor niet-netlevering (op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit) zullen als bewijs dienen dat een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is opgewekt en is verbruikt.

Artikel I, onderdeel L (artikel 24a)

De SDE richt zich in eerste instantie op het stimuleren van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten. Dit betekent dat er in zijn algemeenheid wordt uitgegaan van de toepassing van zogenaamde bewezen technologieën. Het kan echter van belang zijn om ook de toepassing van meer innovatieve technieken te stimuleren. Dit speelt met name bij de categorie windenergie op zee. Zowel nationaal als internationaal is nog niet veel ervaring opgedaan met wind op zee. Juist in deze categorie vinden in de ontwikkeling van bv. turbinetechniek, fundering en corrosiebestrijding innovaties plaats. Het toepassen van deze innovatieve technieken kan er toe leiden dat de zogenaamde leercurve versneld wordt doorlopen, waardoor op termijn de kosten lager zullen kunnen uitvallen en er meer vermogen kan worden gerealiseerd. Dit is van belang voor de realisatie van de toekomstige ambities op het gebied van wind op zee. Toepassing van innovatieve technieken gaat echter veelal gepaard met extra kosten, onder meer als gevolg van additionele risico’s, waardoor deze niet zonder meer van de grond zullen komen.

Daarom wordt in dit artikel de mogelijkheid gecreëerd om een additionele subsidie te verstrekken voor de bijzondere en risicovolle toepassing van innovatieve windmolens op zee. Deze subsidie zal uitsluitend kunnen worden verstrekt aan een producent aan wie reeds op grond van de onderhavige regeling subsidie is verstrekt. Een van de vereisten bij het openstellen van een tender voor wind op zee in 2009 zal zijn dat de aanvragers moeten beschikken over een Wbr-vergunning. Ook indien een Wbr-vergunning is afgegeven, heeft de aanvrager nog een zekere ruimte om innovatieve technieken te verwerken in zijn windpark.

Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de verstrekking van de subsidie. Daarbij zal in ieder geval worden vastgesteld in welke vorm de additionele subsidie wordt verstrekt en welke innovatieve installaties voor de subsidie in aanmerking komen. Voor wat betreft de vorm kan daarbij naast een bedrag per geproduceerde kWh ook worden gedacht aan bijvoorbeeld het verstrekken van een krediet of een garantie.

Daarnaast zullen in ieder geval ook nadere regels worden gesteld over de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover, het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, de vaststelling van de subsidie en de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

Artikel I, onderdeel T (artikelen 45 en 52)

Zoals beschreven in de toelichting bij het Besluit van 16 oktober 2007 is bedoeld om met de artikelen 45 lid 3 en 52 lid 3 van het Besluit de mogelijkheid te bieden om binnen een aangewezen categorie productie-installaties verschillende subsidietarieven te laten gelden die gerelateerd zijn aan de omvang van de productie. Gebleken is dat de betreffende artikelen de geschetste differentiatiemogelijkheid in de praktijk niet boden. Met de wijziging van deze artikelen wordt deze mogelijkheid wel geboden. Deze wijziging houdt geen verband met de vraag of daadwerkelijk subsidie zal worden verleend aan WKK.

Artikel I, onderdeel W (artikel 56)

Aan artikel 56, tweede lid, worden twee onderdelen toegevoegd. Dit zijn gegevens die aanvrager bij de aanvraag moet overleggen en betreffen een financiële onderbouwing van de productie-installatie en indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, een overzicht van de gegevens van het samenwerkingsverband. De eis om een financiële onderbouwing te overleggen komt voort uit een afwijzingseis die reeds in het Besluit SDE is opgenomen. De aanvraag kan op grond van artikel 59 van het Besluit SDE worden afgewezen indien de minister onvoldoende vertrouwen heeft in de economische haalbaarheid. Dat kan alleen getoetst worden indien er een financiële onderbouwing wordt overgelegd.

Het aanvraagformulier kan verschillen per categorie productie-installaties. Het is niet voor alle categorieën van belang dat de aanvrager een financiële onderbouwing of een gedetailleerde planning over het in gebruik nemen van zijn productie-installatie geeft. Op het aanvraagformulier zal daarom worden aangegeven welke informatie overgelegd moet worden.

Artikel I, onderdeel Z en Ab (artikelen 59 en 61)

De realisatietermijn van drie jaar wordt door marktpartijen in sommige gevallen als tekort ervaren. Dit speelt met name bij omvangrijke projecten zoals wind op zee. Daarbij spelen zowel de bouw zelf als de leveringstermijn van onderdelen zoals de turbines. Deze termijn wordt daarom gemaximeerd op vier jaar. Op grond van artikel van het Besluit SDE kan deze termijn op verzoek van de subsidie-ontvanger nog met een jaar worden verlengd als er tijdens de bouw ernstige tegenvallers waren. Tegelijkertijd kunnen vele typen productie-installaties sneller in gebruik worden genomen. Om die reden wordt de termijn vastgesteld waarbinnen de installatie in gebruik moet worden genomen voortaan bij ministeriële regeling (bij de aanwijzing van de te subsidiëren categorieën productie-installaties) vastgesteld. Tevens wordt aan artikel 61 een nieuw lid toegevoegd. Met name bij wind op zee is de periode tussen het aanvragen van subsidie en het in productie nemen van de installatie vrij groot. Dat betekent dat de subsidie-aanvrager de kosten van de productie-installatie en de subsidiebehoefte per kWh goed moet berekenen om de productie-installatie te realiseren. Het is niet wenselijk subsidie te verstrekken aan een partij die zijn verplichtingen uiteindelijk niet zal nakomen. Pas na enkele jaren zal duidelijk zijn of de productie-installatie zal worden gerealiseerd. Indien dat niet het geval is, zal de minister de subsidie intrekken. De minister kan de subsidie dan echter niet meer aan een andere aanvrager verstrekken omdat die aanvrager op dat moment niet meer zal beschikken over een vergunning op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Om het risico op het niet realiseren van de productie-installatie zo gering mogelijk te maken, wordt de subsidie verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger meewerkt aan het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Dit betreft een zogenaamde afdwingovereenkomst: de subsidie-ontvanger en de Staat spreken civielrechtelijk met elkaar af dat de productie-installatie waarvoor subsidie wordt verstrekt ook daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. De nakoming van de overeenkomst kan via de civiele rechter worden afgedwongen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen aan de uitvoeringsovereenkomst worden gesteld. Hierbij kan worden gedacht aan een bepaling dat de subsidie-ontvanger een bepaalde financiële zekerheid moet stellen gedurende de periode die gemoeid is met de bouw van de productie-installatie. Die zekerheid wordt verbeurd indien de subsidie-ontvanger zijn verplichtingen niet nakomt. Een dergelijke eis zorgt op voorhand dat partijen goed nadenken over het aanvragen van subsidie.

Artikel I, onderdeel Aa (artikel 60)

Bij windenergie op zee is sprake van een groot aantal initiatieven, die op verschillende afstanden uit de kust zijn gesitueerd. Een deel van de kosten van wind op zee projecten is direct gerelateerd aan de afstand tot de kust. Daarbij moet worden gedacht aan funderingskosten (de zee wordt dieper naarmate men verder uit de kust komt), kabelkosten (voor de aansluiting van het park op het Nederlandse elektriciteitsnet) en de kosten van bouw en onderhoud (langere vaarafstand). Dit brengt met zich mee dat partijen verder uit de kust voor wat betreft deze kosten aspecten in een nadeligere positie zitten dan partijen dichter bij de kust. Teneinde het speelveld voor de verschillende partijen op het aspect afstand tot de kust meer gelijk te kunnen maken, en windmolens die ver uit de kust liggen niet of minder te benadelen in een tender, biedt het vierde lid van artikel 60 een nuancering van de tender. Dit artikellid biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling aan de afstand tot de kust gerelateerde bedragen vast te stellen. Deze bedragen zullen in het kader van de tender voor wind op zee in mindering worden gebracht op de door de aanvrager opgegeven tenderbedragen, waarna de aldus bijgestelde tenderbedragen worden gehanteerd voor de rangschikking van de ingediende voorstellen. Indien subsidie wordt verleend, wordt dit uiteraard gedaan aan de hand van het opgegeven tenderbedrag, en niet het ten behoeve van de tender verminderde bedrag.

Artikel I, onderdeel Ac (artikel 63)

Sommige typen productie-installaties zijn nog niet zo lang op de markt en is nog maar weinig ervaring opgedaan. Om zoveel mogelijk te leren over de bouw, productie, uitval en onderhoud van die productie-installaties is het wenselijk dat de subsidie-ontvanger jaarlijks monitorgegevens met betrekking tot de genoemde aspecten aan de minister overlegt. Uit deze gegevens kan blijken of bepaalde typen productie-installaties vaker uitvallen of vaker grootschalig onderhoud nodig hebben dan vooraf was voorzien. Dergelijke productie-installaties zijn dan in de praktijk niet erg productief: zij wekken minder elektriciteit of gas op dan was verwacht. Deze gegevens kan de minister betrekken in de besluitvorming rondom het aanwijzen van categorieën productie-installaties die in latere jaren gesubsidieerd worden.

Artikel I, onderdeel Ad (artikel 67)

De voorschotverstrekking geschiedt op jaarlijkse basis. Het voorschot wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot een maximum van 80%. Jaarlijks wordt dit voorschot gecorrigeerd. Dit houdt in dat nadat bij ministeriële regeling de correcties voor het voorgaande jaar zijn vastgesteld en de feitelijke productie vaststaat, de hoogte van het voorschot wordt vastgesteld. Deze correcties worden jaarlijks voor 1 april volgend op het jaar waarop het voorschot betrekking heeft gepubliceerd waarna de hoogte van het voorschot wordt bepaald. In bepaalde gevallen, zoals bijvoorbeeld bij kleinschalige zon-pv, is de feitelijke productie niet op tijd bekend zodat correctie van het voorschot nog niet mogelijk is. Het nieuwe vierde lid maakt het mogelijk dat in dat geval de vaststelling van de hoogte van het voorschot niet in het jaar volgend op de feitelijke productie plaatsvindt (zoals de algemene regel is), maar uiterlijk in het jaar volgend op het bekend worden van de feitelijke productie.

Artikel I, onderdeel Af (artikelen 73 en 74)

De artikelen en 73 en 74 van het besluit komen te vervallen. In artikel 73 is de mogelijkheid opgenomen dat een producent bij de eerste maal dat subsidie op grond van het besluit kan worden aangevraagd, kan verzoeken om de elektriciteit die is opgewekt periode tussen 19 augustus en de datum van de ontvangst van de aanvraag te subsidiëren. Op 1 april 2008 konden producenten voor de eerste maal SDE-subsidie aanvragen. Artikel 73 is derhalve uitgewerkt en kan daarom vervallen. Artikel 74 bevatte een afwijkende termijn waarop de voorlopige correctiebedragen voor 2008 moesten worden vastgesteld. Ook dit artikel is uitgewerkt en kan vervallen.

Artikel II

In dit artikel is opgenomen dat terugwerkende kracht zal worden gegeven aan artikel I, onderdelen G en Ae. In onderdeel G wordt de mogelijkheid opgenomen om ook het eigen verbruik te subsidiëren voor bij ministeriële regeling aangewezen categorieën productie-installaties. Door het toekennen van terugwerkende kracht kunnen producenten aan wie in 2008 subsidie is verleend en die de productie-installatie in 2008 ook in gebruik hebben genomen en hiervoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering hebben aangevraagd, voor deze hoeveelheid opgewekte elektriciteit subsidie ontvangen. Deze bepaling is een begunstigende bepaling voor de subsidieontvanger, waardoor terugwerkende kracht niet bezwaarlijk maar juist positief is. Op grond van artikel I, onderdeel Ae, kan het voorschot in plaats van maandelijks jaarlijks worden toegekend. Jaarlijkse toekenning zal alleen gebeuren als de categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen. Hierbij moet vooral worden gedacht aan productie-installaties met een gering vermogen. Een garantie van oorsprong heeft namelijk betrekking op een hoeveelheid elektriciteit ter grootte van 1 MWh of een veelvoud daarvan. Kleinschalige productie-installaties produceren niet zoveel elektriciteit per maand. Jaarlijkse bevoorschotting sluit voor deze subsidieontvangers daarom beter aan bij de praktijk en betekent een vereenvoudiging in het bevoorschottingsregime voor deze groep subsidieontvangers.

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven