Besluit van 9 maart 2009, houdende regels met betrekking tot de basisregistraties adressen en gebouwen (Besluit basisregistraties adressen en gebouwen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 december 2008, nr. BJZ208111827, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 6, vierde lid, 10, eerste lid, onderdeel a, 17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, 19, derde lid, 28, 37, derde lid, en 42, vierde lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen;

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 2008, nr. W08.08.0518/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 maart 2009, nr. BJZ2009015523, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet basisregistraties adressen en gebouwen.

Artikel 2

De beslissing omtrent de indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen bevat in het belang van een goede registratie in ieder geval:

  • a. de officiële schrijfwijze van de naam van de woonplaats;

  • b. de geometrie van de woonplaats, vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven.

Artikel 3

De beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte bevat in het belang van een goede registratie in ieder geval:

  • a. de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte;

  • b. de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen.

Artikel 4

De beslissing omtrent de toekenning van een nummeraanduiding bevat in het belang van een goede registratie in ieder geval:

  • a. de nummeraanduiding, bestaande uit een huisnummer al dan niet aangevuld met een huisletter of een huisnummertoevoeging;

  • b. de vermelding van de openbare ruimte waaraan de nummeraanduiding is gerelateerd;

  • c. de vermelding van de woonplaats waarbinnen het object waaraan de nummeraanduiding wordt toegekend gelegen is, indien die woonplaats afwijkt van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte waaraan de nummeraanduiding is gerelateerd gelegen is.

Artikel 5

De beslissing omtrent de vaststelling van een standplaats bevat in het belang van een goede registratie in ieder geval de geometrie van de standplaats, vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven.

Artikel 6

De beslissing omtrent de vaststelling van een ligplaats bevat in het belang van een goede registratie in ieder geval de geometrie van de ligplaats, vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven.

HOOFDSTUK 2. DE REGISTERS

Artikel 7

Krachtens artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden als brondocument voor het adressenregister aangewezen:

  • a. een beslissing tot indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • b. een beslissing tot vaststelling van een openbare ruimte, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • c. een beslissing tot toekenning van een nummeraanduiding, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • d. een document waaruit blijkt welke postcode door de organisatie die verantwoordelijk is voor de uitgifte van postcodes is toegekend aan een nummeraanduiding;

  • e. een rechterlijke uitspraak strekkende tot vernietiging, herroeping, intrekking of wijziging van een in het adressenregister ingeschreven brondocument, en

  • f. een schriftelijke verklaring van een daartoe aangewezen ambtenaar, strekkende tot:

    • 1°. een ambtshalve correctie van een of meer op grond van een ander brondocument in de adressenregistratie opgenomen gegevens, of

    • 2°. een wijziging of opneming in het belang van een goede registratie van een of meer gegevens in de adressenregistratie die niet voortvloeit uit een ander brondocument.

Artikel 8

Krachtens artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden als brondocument voor het gebouwenregister aangewezen:

  • a. een beslissing tot verlening van een vergunning of andere publiekrechtelijke toestemming voor het bouwen, veranderen of slopen van een pand of verblijfsobject, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • b. een schriftelijke reactie van een bestuursorgaan naar aanleiding van een melding of kennisgeving waardoor het vereiste van een vergunning of toestemming, bedoeld in onderdeel a, wordt opgeheven;

  • c. een schriftelijke melding of kennisgeving van de aanvang en het gereedkomen van bouw- of sloopwerkzaamheden met betrekking tot een pand of verblijfsobject;

  • d. een beslissing tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of 33 van de Huisvestingswet, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • e. een beslissing tot vaststelling van een standplaats, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • f. een beslissing tot vaststelling van een ligplaats, alsmede de wijziging of intrekking daarvan;

  • g. een document waarin de geometrie van een pand of verblijfsobject is vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven;

  • h. een rechterlijke uitspraak strekkende tot vernietiging, herroeping, intrekking of wijziging van een in het gebouwenregister ingeschreven brondocument, en

  • i. een schriftelijke verklaring van een daartoe aangewezen ambtenaar, strekkende tot:

    • 1°. een ambtshalve correctie van een of meer op grond van een ander brondocument in de gebouwenregistratie opgenomen gegevens;

    • 2°. een signalering van een wijziging in de feitelijke situatie die van invloed is op een of meer in de gebouwenregistratie opgenomen gegevens en die niet voortvloeit uit een brondocument als bedoeld in de onderdelen a tot en met h, of

    • 3°. een wijziging of opneming in het belang van een goede registratie van een of meer gegevens in de gebouwenregistratie die niet voortvloeit uit een ander brondocument.

HOOFDSTUK 3. DE REGISTRATIES EN DE LANDELIJKE VOORZIENING

Artikel 9

Een in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie opgenomen gegeven wordt niet uit de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie verwijderd.

Artikel 10

  • 1. Een identificatiecode als bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, onderdeel a, 20, eerste lid, onderdeel a, 21, eerste lid, onderdeel a, 22, eerste lid, onderdeel a, 23, eerste lid, onderdeel a, 24, eerste lid, onderdeel a, en 25, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt gedurende het gehele bestaan van de desbetreffende woonplaats, openbare ruimte of nummeraanduiding, het desbetreffende pand of verblijfsobject, dan wel de desbetreffende standplaats of ligplaats, niet gewijzigd.

  • 2. Indien een in de adressenregistratie opgenomen woonplaats of openbare ruimte, respectievelijk een in de gebouwenregistratie opgenomen verblijfsobject, standplaats of ligplaats wordt gesplitst, wordt elk van de aldus ontstane woonplaatsen, openbare ruimten, verblijfsobjecten, standplaatsen of ligplaatsen van een nieuwe identificatiecode voorzien.

  • 3. Indien meer dan één in de adressenregistratie opgenomen woonplaats of openbare ruimte, respectievelijk meer dan één in de gebouwenregistratie opgenomen verblijfsobject, standplaats of ligplaats worden samengevoegd, wordt de aldus ontstane woonplaats of openbare ruimte, het aldus ontstane verblijfsobject, dan wel de aldus ontstane standplaats of ligplaats van een nieuwe identificatiecode voorzien.

Artikel 11

  • 1. Nadat een besluit tot indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen is genomen, voorziet de Dienst vanuit de landelijke voorziening burgemeester en wethouders op hun verzoek binnen twee werkdagen van een identificatiecode van die woonplaats of woonplaatsen.

  • 2. Alle identificatiecodes voor woonplaatsen met de bijbehorende namen van die woonplaatsen vormen tezamen de landelijke woonplaatsentabel, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, onderdeel a, 20, eerste lid, onderdeel b, en 21, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGING VAN GEGEVENS

Artikel 12

  • 1. Het Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, is niet verplicht toepassing te geven aan artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet.

  • 2. Indien de gerede twijfel, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, betrekking heeft op de juistheid van:

    • a. de geometrie van een pand of verblijfsobject, of

    • b. de oppervlakte van een verblijfsobject,

    kan de melding, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, achterwege blijven ingeval de geconstateerde afwijking blijft binnen de bandbreedte die deel uitmaakt van de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven.

  • 3. Indien de gerede twijfel, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, ontstaat in een geval waarin sprake is van een onderzoek naar een strafbaar feit, kan de melding, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, eveneens achterwege blijven.

HOOFDSTUK 5. CONTROLE

Artikel 13

De elementen van de controle, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet, zijn:

  • a. de in het adressenregister en het gebouwenregister ingeschreven brondocumenten;

  • b. de in de adressenregistratie en de gebouwenregistratie opgenomen gegevens;

  • c. de wijze waarop de processen ter uitvoering van het bij of krachtens de wet bepaalde zijn georganiseerd;

  • d. de conformiteit en de continuïteit van het gebruikte informatiesysteem.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit basisregistraties adressen en gebouwen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 maart 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de vierentwintigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Wet basisregistraties adressen en gebouwen

Op 24 januari 2008 is de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna: de wet) tot stand gekomen. Deze wet, die nadien is gewijzigd bij de wet van 14 februari 2009 tot wijziging van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en de Kadasterwet, voorziet in het instellen van een basisregistratie adressen, bestaande uit een adressenregister en een geautomatiseerde adressenregistratie, en een basisregistratie gebouwen, bestaande uit een gebouwenregister en een geautomatiseerde gebouwenregistratie. Burgemeester en wethouders zijn op grond van de wet verplicht bepaalde brondocumenten in te schrijven in het adressenregister respectievelijk het gebouwenregister en bepaalde gegevens uit die documenten op te nemen in de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie.

De wet bevat de verplichting voor een bestuursorgaan om de in de adressenregistratie en gebouwenregistratie opgenomen authentieke gegevens bij het vervullen van zijn publiekrechtelijke taak te gebruiken. Hiermee samenhangend is in de wet het principe van eenmalige gegevensverstrekking neergelegd, op grond waarvan degene die door een bestuursorgaan wordt verzocht om een gegeven te verstrekken dat in de adressenregistratie of gebouwenregistratie als authentiek gegeven beschikbaar is, aan dat verzoek geen gehoor hoeft te geven. De wet voorziet verder in een centrale ontsluiting van de gegevens die zijn opgenomen in alle afzonderlijke gemeentelijke adressenregistraties en gebouwenregistraties in den lande via een landelijke voorziening, die wordt gehouden en beheerd door de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster (hierna: de Dienst).

De basisregistraties adressen en gebouwen maken deel uit van het bredere stelsel van basisregistraties, dat ertoe strekt de informatiehuishouding van de overheid te verbeteren ter verhoging van de kwaliteit van de besluitvorming en de vermindering van bestuurlijke en administratieve lasten.

2. Reikwijdte Besluit basisregistraties adressen en gebouwen

2.1 Algemeen

In dit besluit is aan een aantal van de in de wet geregelde onderwerpen nadere uitwerking gegeven.

Bij de totstandkoming van de in het besluit vervatte regels is gebruikgemaakt van de documenten die in het kader van het implementatieproces reeds aan gemeenten zijn verstrekt, zoals de zogenoemde grondslagen van de basisregistraties adressen en gebouwen en het processenhandboek, en van de inzichten die bij dat proces zijn opgedaan.

In het algemeen deel van deze nota van toelichting zal hierna, in relatie tot het besluit, op een tweetal onderwerpen nader worden ingegaan. Voor het overige wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting.

2.2 Brondocumenten

De administratiemethodiek van de basisregistraties adressen en gebouwen volgt het principe dat registratie plaatsvindt op basis van brondocumenten die de te registreren gegevens bevatten. Van deze brondocumenten wordt een afzonderlijk register bijgehouden. Zoals reeds uiteengezet in de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2006/2007, 30 968, nr. 3, pag. 9), gaat het daarbij om authentieke documenten (originele rechtsgeldige documenten of gewaarmerkte kopieën daarvan), dit om de inhoudelijke kwaliteit van de registraties te waarborgen. Teneinde de inhoud van het adressenregister en het gebouwenregister eenduidig te kunnen definiëren, mag slechts een limitatief aantal brondocumenten in die registers worden ingeschreven. Uit de artikelen 10, eerste lid, en 45b van de wet volgt welke documenten als brondocument kunnen dienen. Naast de in artikel 45b van de wet als brondocument benoemde schriftelijke verklaring, de zogenoemde formaliseringsbeslissing, is in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet een proces-verbaal van constatering van een aantal voor de basisregistraties adressen en gebouwen van belang zijnde feitelijke situaties als brondocument aangewezen. Verder dienen de op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen documenten als brondocument. In die aanwijzing voorziet dit besluit. De aangewezen documenten zijn die documenten waarin bij uitstek de relevante feiten zijn neergelegd die ten grondslag liggen aan de in de basisregistraties adressen en gebouwen op te nemen gegevens.

Dit zijn om te beginnen bepaalde documenten die in het kader van beslissingen op basis van artikel 6 van de wet dan wel in het kader van andere, reeds langer bestaande, regelingen ontstaan. Deze documenten, zoals onder andere zogenoemde straatnaambesluiten en gebouwgerelateerde vergunningen, wijken niet af van de reeds in de eerdergenoemde grondslagen voor de basisregistraties adressen en gebouwen opgesomde brondocumenten, zij het dat voor sommige documenten is gekozen voor een omschrijving in meer algemene zin met het oog op mogelijke toekomstige wijzigingen in de terminologie van de onderliggende bijzondere wetten. Materieel gaat het echter om dezelfde brondocumenten als in de grondslagen genoemd.

Daarnaast is tevens een aantal specifieke ambtelijke verklaringen als brondocument aangewezen. De reden hiervoor is dat sommige mutaties in de registraties nodig kunnen zijn zonder dat daaraan een regulier brondocument ten grondslag ligt. Om de authenticiteit van gegevens in de registratie te waarborgen, is ook dan echter vereist dat er een document bestaat waartoe de mutatie kan worden herleid.

2.3 Verhouding tot de interne organisatie van de gemeente

De verplichting tot het houden van de basisregistratie adressen en de basisregistratie gebouwen en de daarmee samenhangende verplichtingen zijn in de wet in algemene zin opgedragen aan burgemeester en wethouders. Daarbij is niet getreden in de vraag hoe burgemeester en wethouders uitvoering aan die verplichtingen moeten geven, teneinde op dit punt niet in de gemeentelijke organisatie in te grijpen of deze te beïnvloeden.

Het spreekt echter vanzelf dat burgemeester en wethouders niet zelf aan de registratieverplichtingen die hun bij de wet zijn opgedragen gevolg zullen geven, maar dat zij dit aan hun ambtelijke organisatie zullen opdragen. Voor zover het betreft het nemen van besluiten, kan hiervoor worden gebruikgemaakt van het verlenen van mandaat. Hierop is afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing. Voor zover het betreft het verrichten van feitelijke handelingen, zoals de inschrijving van een brondocument in het adressenregister of het gebouwenregister, dient dit te geschieden door het verlenen van een machtiging. Dit volgt uit artikel 10:12 van de Awb. Op een dergelijke machtiging is artikel 10.1.1 van de Awb van overeenkomstige toepassing.

Wat betreft het feitelijke beheer van de registraties ligt het in de rede deze taak bij één enkele ambtenaar te beleggen en deze feitelijk beheerder vervolgens ook aan te wijzen als functionaris om daar waar de wet, dan wel dit besluit, het instrument van de ambtelijke verklaring kent om te dienen als grondslag voor mutaties van registratietechnische aard in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie, een zodanige verklaring op te maken. Wat betreft het opmaken van ambtelijke verklaringen die betrekking hebben op feitelijke constateringen in het veld – dit zijn het in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet genoemde proces-verbaal van constatering en de in artikel 8, onderdeel i, onder 2°, van dit besluit genoemde ambtelijke verklaring – ligt het voor de hand dat burgemeester en wethouders daartoe de ambtenaren aanwijzen die reeds feitelijke toezichthoudende taken hebben, zoals ambtenaren voor het bouw- en woningtoezicht.

3. Voorbereidingsprocedure

Ten aanzien van het besluit heeft geen zelfstandige toetsing van de gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen, noch van overige effecten plaatsgehad. Het besluit dient ter uitvoering van de wet en heeft geen eigen relevante gevolgen. Alle relevante aspecten zijn reeds getoetst in het kader van de voorbereiding van de wet. Voor een beschrijving daarvan wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2006/2007, 30 968, nr. 3, pag. 20 tot en met 23).

In verband met het vorenstaande is het ontwerp van dit besluit evenmin voorgelegd aan de bij de voorbereiding van de wet betrokken adviescolleges (Adviescollege toetsing administratieve lasten, College bescherming persoonsgegevens).

Het ontwerp van het besluit is geaccordeerd door de stuurgroep Basisregistraties adressen en gebouwen, waarin onder andere zijn vertegenwoordigd de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Dienst.

II. Artikelsgewijs

Artikelen 2, 3 en 4

De artikelen 2, 3 en 4 van het besluit moeten in samenhang worden gelezen met artikel 6, eerste lid, van de wet. Dit artikellid bevat de verplichting voor de gemeenteraad om het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in te delen, de openbare ruimten vast te stellen en nummeraanduidingen toe te kennen aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.

De artikelen 2, 3 en 4 schrijven voor welke elementen een beslissing omtrent de bovengenoemde onderwerpen in ieder geval moet bevatten. Met de zinsnede «in ieder geval» wordt tot uitdrukking gebracht dat de voorgeschreven elementen niet uitputtend zijn. Het betreft hier uitsluitend de gegevens die essentieel zijn voor het opnemen van respectievelijk een woonplaats, openbare ruimte en nummeraanduiding in de adressenregistratie. Dit laatste brengt de zinsnede «in het belang van een goede registratie» tot uitdrukking.

De voorgeschreven elementen gelden niet alleen voor een beslissing tot indeling, vaststelling of toekenning, maar ook voor een beslissing tot wijziging of intrekking daarvan. Dit wordt in de artikelen 2, 3 en 4 tot uitdrukking gebracht met de zinsnede «de beslissing omtrent».

Artikel 2 van het besluit heeft betrekking op de beslissing omtrent de indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen.

Een zodanige beslissing dient in de eerste plaats de officiële schrijfwijze van de naam van de woonplaats te bevatten (artikel 2, onderdeel a). Artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet schrijft voor dat die naam in de adressenregistratie moet worden opgenomen. Verder dient de beslissing te bevatten de geometrie van de woonplaats, vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven (artikel 2, onderdeel b). De geometrie van de woonplaats – de ruimtelijke positionering daarvan – moet op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, in de adressenregistratie worden opgenomen. Dit gegeven wordt in de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bij ministeriële regeling gegeven definitie daarvan nader ingevuld. De wijze van vastlegging van de geometrie van de woonplaats in de in artikel 2 van het besluit bedoelde beslissing dient hiermee in overeenstemming te zijn, omdat anders dit gegeven niet in de adressenregistratie kan worden opgenomen.

Artikel 3 van het besluit heeft betrekking op de beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte. Het in artikel 3, onderdeel a, van het besluit voorgeschreven element – de officiële schrijfwijze van de naam van de openbare ruimte – is vergelijkbaar met de terzake in artikel 2, onderdeel a, van het besluit gestelde eis en houdt verband met artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, op grond waarvan die naam in de adressenregistratie moet worden opgenomen.

Het in artikel 3, onderdeel b, van het besluit voorgeschreven element – de vermelding van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen – houdt verband met artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, op grond waarvan de identificatiecode van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte is gelegen in de adressenregistratie moet worden opgenomen.

Anders dan bij de woonplaats, is ten aanzien van de openbare ruimte niet voorgeschreven dat de geometrie daarvan in de beslissing omtrent de vaststelling van die openbare ruimte moet worden vastgelegd. Dit houdt verband met het feit dat de geometrie van de openbare ruimte geen gegeven is dat in de adressenregistratie wordt opgenomen. Van een gegeven dat de hier bedoelde beslissing in het belang van een goede registratie in ieder geval dient te bevatten, is om die reden geen sprake. Dat neemt niet weg dat, gelet op de definitie van het begrip openbare ruimte in artikel 1, onderdeel n, van de wet – een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen – , uit de beslissing omtrent de vaststelling van een openbare ruimte de ligging daarvan op enigerlei wijze, ofwel door een voldoende gedetailleerde omschrijving, ofwel door een grafische weergave, zal moeten blijken.

Artikel 4 van het besluit heeft betrekking op de beslissing omtrent de toekenning van een nummeraanduiding. Het in artikel 4, onderdeel a, van het besluit voorgeschreven element – de nummeraanduiding, bestaande uit een huisnummer al dan niet aangevuld met een huisletter of een huisnummertoevoeging – vormt de kern van de hier bedoelde beslissing en dient op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdelen d, e en f, van de wet in de adressenregistratie te worden opgenomen. Een voorbeeld van een huisletter is de vermelding van «A» of «B» achter een huisnummer. Een voorbeeld van een huisnummertoevoeging is «bis» of «rood».

Het in artikel 4, onderdeel b, van het besluit voorgeschreven element – de vermelding van de openbare ruimte waaraan de nummeraanduiding is gerelateerd – houdt verband met artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, op grond waarvan de identificatiecode van de desbetreffende openbare ruimte in de adressenregistratie moet worden opgenomen.

Het in artikel 4, onderdeel c, van het besluit voorgeschreven element – de vermelding van de woonplaats waarbinnen het object waaraan de nummeraanduiding wordt toegekend gelegen is, indien die woonplaats afwijkt van de woonplaats waarbinnen de openbare ruimte waaraan de nummeraanduiding is gerelateerd gelegen is – houdt verband met artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, op grond waarvan in een situatie als hier bedoeld de identificatiecode van de desbetreffende woonplaats in de adressenregistratie moet worden opgenomen. Het gaat hier om de situatie waarin zich een woonplaatsgrens bevindt tussen het object waarop de nummeraanduiding betrekking heeft – dit kan een verblijfsobject, standplaats of ligplaats zijn – en de openbare ruimte waaraan die nummeraanduiding is gerelateerd. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een verblijfsobject aan een uitweg die uitkomt op een weg of straat die in een andere woonplaats is gelegen dan het verblijfsobject zelf. Is er sprake van een «normale» situatie, dan volgt reeds uit de gegevens ten aanzien van de openbare ruimte die in de adressenregistratie zijn opgenomen welke woonplaats het betreft.

Bij het nemen van een beslissing tot toekenning van een nummeraanduiding moet in het oog worden gehouden dat een object waarop een nummeraanduiding betrekking kan hebben – zoals hiervoor opgemerkt kan dit een verblijfsobject, standplaats of ligplaats betreffen – niet zonder die nummeraanduiding in de gebouwenregistratie kan worden opgenomen. Dit volgt uit de artikelen 23, eerste lid, aanhef en onderdeel e, 24, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 25, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet. In aanmerking genomen de in artikel 16 van de wet voorgeschreven termijn voor het verwerken van gegevens in de adressenregistratie en de gebouwenregistratie, betekent dit dat het bevoegd gezag ervoor zal moeten zorgdragen om op het moment dat op grond van artikel 16, voornoemd, voor het eerst gegevens van een verblijfsobject, standplaats of ligplaats in de gebouwenregistratie worden opgenomen, ook de nummeraanduiding aan dat object is toegekend.

Artikelen 5 en 6

De artikelen 5 en 6 van het besluit moeten in samenhang worden gelezen met artikel 6, tweede lid, van de wet. Dit artikellid bevat de verplichting voor de gemeenteraad de standplaatsen en ligplaatsen op het grondgebied van de gemeente vast te stellen. De structuur van de artikelen 5 en 6 van het besluit komt overeen met de structuur van de artikelen 2, 3 en 4 van het besluit. Hetgeen daarover in het eerste tekstblok van de toelichting op deze artikelen is opgemerkt, is daarom mutatis mutandis ook van toepassing op de artikelen 5 en 6. Terzake wordt dan ook volstaan met een verwijzing naar de desbetreffende passage.

De enige eis die in de artikelen 5 en 6 ten aanzien van de beslissing omtrent de vaststelling van een standplaats respectievelijk de beslissing omtrent de vaststelling van een ligplaats is voorgeschreven, is dat deze de geometrie moet bevatten van die standplaats of ligplaats, vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven. Deze eis houdt verband met de artikelen 24, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 25, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet, op grond waarvan de geometrie van de standplaats respectievelijk ligplaats in de gebouwenregistratie moet worden opgenomen en komt overeen met de ten aanzien van de beslissing omtrent de indeling in een of meer woonplaatsen gestelde eis in artikel 2, onderdeel b, van het besluit. Voor de betekenis van deze eis wordt daarom volstaan met een verwijzing naar de toelichting bij het desbetreffende artikelonderdeel.

Artikelen 7 en 8

In de artikelen 7 en 8 van het besluit worden, ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet, brondocumenten aangewezen die in het adressenregister respectievelijk het gebouwenregister moeten worden ingeschreven.

Zoals in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting reeds is uiteengezet, gaat het hier om documenten waarin bij uitstek de relevante feiten zijn neergelegd die ten grondslag liggen aan de in de adressenregistratie en de gebouwenregistratie op te nemen gegevens.

Het betreft hier geen uitputtende opsomming; naast de in de artikelen 7 en 8 van het besluit aangewezen documenten zijn in de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 45b van de wet zelf respectievelijk een proces-verbaal van constatering van een aantal voor de basisregistraties adressen en gebouwen van belang zijnde feitelijke situaties alsmede de zogenoemde formaliseringsbeslissing als brondocument aangewezen.

Artikel 7 van het besluit heeft betrekking op de aanwijzing van brondocumenten die in het adressenregister moeten worden ingeschreven. In de onderdelen a tot en met c van dit artikel zijn als brondocument aangewezen respectievelijk een beslissing tot indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen, alsmede de wijziging of intrekking daarvan, een beslissing tot vaststelling van een openbare ruimte, alsmede de wijziging of intrekking daarvan, en een beslissing tot toekenning van een nummeraanduiding, alsmede de wijziging of intrekking daarvan. Woonplaats, openbare ruimte en nummeraanduiding zijn de drie objecttypen die in de adressenregistratie worden geregistreerd. De grondslag voor het nemen van de hiervoor genoemde beslissingen is vervat in artikel 6, eerste lid, van de wet.

Op grond van artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet moet als niet-authentiek gegeven met betrekking tot een nummeraanduiding de daaraan toegekende postcode in de adressenregistratie worden opgenomen. Om die reden is in artikel 7, onderdeel d, van het besluit als brondocument aangewezen een document waaruit blijkt welke postcode door de organisatie die verantwoordelijk is voor de uitgifte van postcodes is toegekend aan een nummeraanduiding.

Artikel 7, onderdeel e, van het besluit wijst als brondocument aan een rechterlijke uitspraak strekkende tot vernietiging, herroeping, intrekking of wijziging van een in het adressenregister ingeschreven brondocument. Op grond van artikel 12, aanhef en onderdeel b, van de wet dient een in een brondocument opgenomen uitspraak binnen vier werkdagen na het onherroepelijk worden van die uitspraak in het adressenregister te worden ingeschreven. Eerst met het onherroepelijk worden van de uitspraak in de situaties als in artikel 7, onderdeel e, van het besluit omschreven is immers de geldigheid van de uit het brondocument waarop de uitspraak betrekking heeft voortvloeiende gegevens definitief beëindigd.

Artikel 7, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het besluit wijst als brondocument een tweetal ambtelijke verklaringen aan. Op de achtergrond daarvan is in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting reeds ingegaan.

In de eerste plaats betreft het hier een schriftelijke verklaring van een daartoe aangewezen ambtenaar, strekkende tot een ambtshalve correctie van een of meer op grond van een ander brondocument in de adressenregistratie opgenomen gegevens. Gedoeld wordt hier op een verklaring waarmee een typefout kan worden hersteld, bijvoorbeeld als «Hofdstraat» in plaats van «Hoofdstraat» in de adressenregistratie is ingevoerd.

Verder gaat het hier om een schriftelijke verklaring van een daartoe aangewezen ambtenaar, strekkende tot een wijziging of opneming in het belang van een goede registratie van een of meer gegevens in de adressenregistratie die niet voortvloeit uit een ander brondocument. Het betreft hier een restcategorie van gevallen. In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin in het belang van een goede registratie wijziging of opneming van een of meer gegevens in de adressenregistratie wenselijk is, terwijl daarvoor een brondocument ontbreekt. Dit kan met name aan de orde zijn bij procesgegevens; voor de wijziging of opneming van een gegeven met betrekking tot de feitelijke situatie zal in beginsel altijd een brondocument voorhanden zijn.

Een voorbeeld van een dergelijk procesgegeven is de aanduiding dat de opneming van een object in de adressenregistratie is gebaseerd op een proces-verbaal als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet. Indien uit onderzoek is gebleken dat voor het desbetreffende object inderdaad geen regulier brondocument voorhanden is, en dit er, omdat geen nadere besluitvorming is vereist, ook niet zal komen, is het raadzaam om voornoemde aanduiding niet langer geldig te laten zijn, omdat hierdoor de in artikel 35, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet vervatte uitzondering op de verplichting tot gebruik van de gegevens met betrekking tot het object wordt opgeheven. Een in te schrijven brondocument waarmee dit kan worden bewerkstelligd, is er echter niet. In zo’n situatie kan worden gebruikgemaakt van een ambtelijke verklaring als hier bedoeld.

Artikel 8 van het besluit heeft betrekking op de aanwijzing van brondocumenten die in het gebouwenregister moeten worden ingeschreven. In de onderdelen a tot en met d van dit artikel is een aantal documenten als brondocument aangewezen die van belang zijn voor de met betrekking tot een pand of verblijfsobject in de gebouwenregistratie op te nemen gegevens. Het betreft hier respectievelijk een beslissing tot verlening van een vergunning of andere publiekrechtelijke toestemming voor het bouwen, veranderen of slopen van een pand of verblijfsobject, alsmede de wijziging of intrekking daarvan, een schriftelijke reactie van een bestuursorgaan naar aanleiding van een melding of kennisgeving waardoor het vereiste van een vergunning of toestemming voor het bouwen, veranderen of slopen van een pand of verblijfsobject wordt opgeheven, een schriftelijke melding of kennisgeving van de aanvang en het gereedkomen van bouw- of sloopwerkzaamheden met betrekking tot een pand of verblijfsobject, en een beslissing tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, of 33 van de Huisvestingswet, alsmede de wijziging of intrekking daarvan. Bij dit laatste onderdeel betreft het respectievelijk een vergunning om woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, een vergunning om een woonruimte met andere woonruimte samen te voegen, een vergunning om een woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten en een vergunning tot het splitsen van een gebouw in appartementsrechten die de bevoegdheid tot het gebruik van een of meer gedeelten van dat gebouw als woonruimte omvatten.

Artikel 8, onderdelen e en f, van het besluit wijst respectievelijk een beslissing tot vaststelling van een standplaats, alsmede de wijziging of intrekking daarvan, en een beslissing tot vaststelling van een ligplaats, alsmede de wijziging of intrekking daarvan, als brondocument aan. Standplaats en ligplaats zijn de twee objecttypen die naast de objecttypen pand en verblijfsobject in de gebouwenregistratie worden geregistreerd. De grondslag voor het nemen van de hiervoor genoemde beslissingen is vervat in artikel 6, tweede lid, van de wet. Een pand of verblijfsobject wordt als zodanig niet bij een beslissing van het bevoegd gezag vastgesteld. De aanwezigheid van een pand of verblijfsobject kan voortvloeien uit een bouwvergunning, maar het kan ook gaan om een bouwvergunningsvrij of een illegaal gebouwd object.

Artikel 8, onderdeel g, van het besluit wijst als brondocument aan een document waarin de geometrie van een pand of verblijfsobject is vastgelegd in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gegeven definitie van het desbetreffende gegeven. De geometrie van een pand en verblijfsobject moet op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, respectievelijk artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet in de gebouwenregistratie worden opgenomen. Teneinde dit mogelijk te maken dient die geometrie in overeenstemming met de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bij ministeriële regeling gegeven definitie van dat gegeven te worden vastgelegd. Omdat, zoals hiervoor reeds vermeld, een pand of verblijfsobject, anders dan een woonplaats, standplaats of ligplaats, niet als zodanig bij een beslissing van het bevoegd gezag wordt vastgesteld, moet het vastleggen van de geometrie bij een afzonderlijk document gebeuren. Dit betreft het in artikel 8, onderdeel g, van het besluit bedoelde document.

Op grond van artikel 7 van de wet geldt een termijn van maximaal zes maanden nadat een pand respectievelijk verblijfsobject gereed is gekomen dan wel een wijziging daarvan is gerealiseerd om de definitieve geometrie van panden en verblijfsobjecten in de gebouwenregistratie op te nemen. Deze termijn biedt de ruimte om ten aanzien van de verschillende panden en verblijfsobjecten die in een periode van zes maanden moeten worden ingemeten één verzameldocument te maken. Dit document mag vanzelfsprekend ook de vorm hebben van een digitaal (meet)bestand. Indien sprake is van een verzameldocument als hiervoor bedoeld, moet dat document uiteraard wel de geometrie van elk pand of verblijfsobject afzonderlijk bevatten en kan niet worden volstaan met de geometrie van een heel huizenblok of reeks gebouwen weer te geven zonder dat de tussenscheiding tussen die huizen of gebouwen is ingetekend.

Artikel 8, onderdeel h, van het besluit wijst als brondocument aan een rechterlijke uitspraak strekkende tot vernietiging, herroeping, intrekking of wijziging van een in het gebouwenregister ingeschreven brondocument. Zoals hiervoor is gebleken, wijst artikel 7, onderdeel e, van het besluit een met dit brondocument vergelijkbaar brondocument aan voor het adressenregister. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op laatstgenoemd artikelonderdeel.

Artikel 8, onderdeel i, onder 1° tot en met 3°, van het besluit wijst als brondocument een drietal ambtelijke verklaringen aan. Op de achtergrond daarvan is in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting reeds ingegaan.

De onder 1° en 3° bedoelde verklaringen zijn gelijkluidend aan de verklaringen die in artikel 7, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het besluit voor het adressenregister als brondocument zijn aangewezen. Terzake wordt daarom verwezen naar de toelichting op laatstgenoemd artikelonderdeel.

Ten aanzien van de in artikel 8, onderdeel i, onder 2°, van het besluit aangewezen verklaring wordt het volgende opgemerkt. Het betreft hier een schriftelijke verklaring van een daartoe aangewezen ambtenaar, strekkende tot een signalering van een wijziging in de feitelijke situatie die van invloed is op een of meer in de gebouwenregistratie opgenomen gegevens en die niet voortvloeit uit een brondocument als bedoeld in de onderdelen a tot en met h. Gedoeld wordt hier bijvoorbeeld op de constatering in het veld dat aan een pand vergunningsvrij een serre is aangebouwd. De hier bedoelde verklaring moet worden onderscheiden van het in artikel 10, onderdeel b, van de wet als brondocument aangewezen proces-verbaal van constatering. Een dergelijk proces-verbaal heeft betrekking op de constatering van een object dat in het geheel nog niet in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie is opgenomen.

In artikel 7, onderdeel f, van het besluit is een aanwijzing van een vergelijkbare ambtelijke verklaring voor het adressenregister achterwege gebleven, omdat de gegevens die in het kader van de adressenregistratie van belang zijn geen van alle in het veld waarneembaar zijn, maar rechtstreeks voortvloeien uit terzake door het bevoegd gezag genomen beslissingen dan wel, bijvoorbeeld ingeval een nummeraanduiding wordt geconstateerd die afwijkt van de toegekende nummeraanduiding, aanleiding dienen te zijn tot het opmaken van een proces-verbaal van constatering als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, van de wet.

Artikel 9

Artikel 9 van het besluit bevat een wezenlijk uitgangspunt voor de bijhouding van de adressenregistratie en de gebouwenregistratie, te weten de regel dat een in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie opgenomen gegeven daaruit niet mag worden verwijderd.

Voor brondocumenten die in het adressenregister en het gebouwenregister zijn ingeschreven is een vergelijkbare regel opgenomen in artikel 13 van de wet.

Als een gegeven dat in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie is opgenomen niet meer geldig is, dient dit tot uitdrukking te worden gebracht door het opnemen van een einddatum bij dat gegeven. Dit volgt uit de artikelen 19, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 20, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 21, tweede lid, aanhef en onderdeel d, 22, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 23, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 24, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en 25, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de wet.

Dit maakt het mogelijk om de op een bepaald moment geldende gegevens achteraf terug te vinden.

Artikel 10

Artikel 10, eerste lid, van het besluit bepaalt dat een aan een woonplaats, openbare ruimte, nummeraanduiding, pand, verblijfsobject, standplaats en ligplaats toegekende identificatiecode – de verplichting tot het toekennen van een dergelijke code geldt bij eerste opname van het desbetreffende object in de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie en volgt uit het eerste lid, onderdeel a, van de artikelen 19 tot en met 25 van de wet – gedurende het gehele bestaan van het desbetreffende object niet mag worden gewijzigd. Dit dient het belang van een goede registratie, omdat de identificatiecodes van de objecten het koppelmechanisme vormen waarmee gegevens aan elkaar kunnen worden gerelateerd.

In het oog dient te worden gehouden dat het bestaan van een object niet ophoudt doordat het object een verandering ondergaat. Als op een gebouw een dakkapel wordt geplaatst of aan dat gebouw een erker wordt gebouwd, is nog steeds sprake van hetzelfde pand of verblijfsobject. Wel kunnen als gevolg van dergelijke veranderingen de geometrie en de oppervlakte van een pand of verblijfsobject zich wijzigen. Afhankelijk van de precieze bouwkundige omstandigheden en het feitelijke gebruik, kan zich daarnaast uiteraard ook de situatie voordoen waarin een verandering van een bestaand pand met daarin een verblijfsobject tot gevolg heeft dat naast het bestaande verblijfsobject een nieuw verblijfsobject ontstaat, zoals bij de bouw van een extra verdieping op een bestaand pand. Het nieuwe verblijfsobject moet dan van een eigen identificatiecode worden voorzien. De identificatiecodes van het pand en het reeds bestaande verblijfsobject blijven in dat geval ongewijzigd.

Artikel 10, tweede en derde lid, van het besluit beschrijft twee situaties waarin het bestaan van een object wel ophoudt. Het gaat hier om splitsing respectievelijk samenvoeging. Indien één van deze situaties zich voordoet, moeten de ontstane objecten (bij splitsing) of het ontstane object (bij samenvoeging) van een nieuwe identificatiecode worden voorzien. Artikel 10, tweede en derde lid, voornoemd, stelt dit buiten twijfel. Voor de goede orde wordt er daarbij op gewezen dat in die situaties de aan de oorspronkelijke objecten toegekende identificatiecodes van een einddatum moeten worden voorzien. Ingevolge artikel 9 van het besluit mogen deze identificatiecodes niet uit de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie worden verwijderd.

Artikel 11

Artikel 11 van het besluit heeft betrekking op de wijze van uitgifte van de identificatiecode van een woonplaats en op de landelijke woonplaatsentabel, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, onderdeel a, 20, eerste lid, onderdeel b, en 21, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

In artikel 11, eerste lid, van het besluit is bepaald dat nadat een besluit tot indeling van het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen is genomen, de Dienst burgemeester en wethouders op hun verzoek binnen twee werkdagen vanuit de landelijke voorziening van een identificatiecode van die woonplaats of woonplaatsen voorziet. Het betreft hier een handeling die de Dienst in het kader van het beheer van de landelijke voorziening verricht. Artikel 29 van de wet kent deze taak toe aan de Dienst. De identificatiecode waarin de Dienst voorziet, is een uniek nummer dat volgt op het vorig uitgegeven nummer binnen de landelijke voorziening voor de identificatiecode van een woonplaats.

Alle identificatiecodes voor woonplaatsen met de bijbehorende namen van die woonplaatsen tezamen vormen, zo bepaalt artikel 11, tweede lid, van het besluit, de landelijke woonplaatsentabel, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid, onderdeel a, 20, eerste lid, onderdeel b, en 21, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

Artikel 12

Artikel 12 van het besluit heeft betrekking op de melding, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet. Het betreft hier de melding die door een bestuursorgaan moet worden verricht dat gegevens heeft verkregen uit de landelijke voorziening dan wel uit een adressenregistratie of gebouwenregistratie, indien dat bestuursorgaan gerede twijfel heeft over de juistheid van een verkregen authentiek gegeven dan wel over het ontbreken van een dergelijk gegeven.

Artikel 37, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de wet biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te geven omtrent een beperking van de kring van bestuursorganen die verplicht zijn toepassing te geven aan het eerste of tweede lid. Hieraan is invulling gegeven in artikel 12, eerste lid, van het besluit. In dit artikellid is het Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, van voornoemde meldingsverplichting uitgezonderd. Dit houdt verband met het feit dat de taak van dit bestuursorgaan is beperkt tot het gebruiken van gegevens voor statistische doeleinden. Een toetsing van de juistheid van een individueel gegeven valt niet binnen deze taak. Zie terzake ook de memorie van toelichting bij artikel 37, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2006/2007, 30 968, nr. 3, pag. 43).

Artikel 37, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te geven omtrent de gevallen waarin een melding als bedoeld in het eerste of tweede lid van dat artikel niet hoeft te worden gedaan. Hieraan is invulling gegeven in artikel 12, tweede en derde lid, van het besluit.

Op grond van artikel 12, tweede lid, voornoemd, kan de melding, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, achterwege blijven ingeval de gerede twijfel, bedoeld in die artikelleden, betrekking heeft op de juistheid van sommige, nader omschreven gegevens, waarvoor naar hun aard een bepaalde bandbreedte mag worden gehanteerd vanwege mogelijke meet- en rekenonnauwkeurigheden en de geconstateerde afwijking blijft binnen die bandbreedte. De voor de desbetreffende gegevens acceptabele bandbreedte is onderdeel van de krachtens artikel 17, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bij ministeriële regeling gegeven definities van de desbetreffende gegevens. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat indien er in de in artikel 12, tweede lid, van het besluit bedoelde situatie toch een melding wordt gedaan, daarmee moet worden omgegaan als met iedere andere melding. Dit betekent dat indien de juistheid van het gegeven op inhoudelijke gronden, bijvoorbeeld gestaafd met bewijsstukken, wordt bestreden, dit gegeven niet mag worden gehandhaafd louter op basis van het argument dat daarmee binnen de voor dat gegeven geldende bandbreedte wordt gebleven.

Op grond van artikel 12, derde lid, van het besluit kan, indien de gerede twijfel, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, ontstaat in een geval waarin sprake is van een onderzoek naar een strafbaar feit, de melding, bedoeld in artikel 37, eerste en tweede lid, van de wet, eveneens achterwege blijven. Achtergrond hiervan is dat het in het kader van een opsporingsonderzoek onwenselijk kan zijn dat het bestaan van twijfel omtrent de juistheid van bepaalde gegevens naar buiten wordt gebracht.

Artikel 13

Artikel 13 van het besluit omschrijft de elementen van de controle, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het vierde lid van dat artikel. De hier bedoelde controle strekt ertoe de uitvoering van het bij of krachtens de wet bepaalde te controleren. De wijze van uitvoering van de controle, waartoe onder andere de bij die controle te hanteren vragenlijst, de beoordelingscriteria en de maximaal toegestane afwijkingspercentages moeten worden gerekend, wordt op basis van artikel 42, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet geregeld bij ministeriële regeling.

Artikel 14

Artikel 14 van het besluit bepaalt dat de artikelen daarvan in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Bij de keuze voor deze inwerkingtredingsbepaling is aansluiting gezocht bij de inwerkingtredingsbepaling die in artikel 47 van de wet is opgenomen. Dit biedt met het oog op het invoeringsproces maximale flexibiliteit.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven